| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht letterkundige notities.
Nederland en Oranje.
Het nieuwe groote geluk, het Huis van Oranje beschoren, heeft wederom bewezen, welk een hechte, onverbreekbare band Nederland met Oranje verbindt.
Het geheele volk nam met onstuimige blijdschap deel aan de vreugde van het Prinselijk Paar; geen wanklank werd gehoord; nieuwe hoop, nieuwe verwachting, nieuwe blijdschap is opgebloeid, en alle lagen der bevolking voelden zich één in verbroedering.
In de Hofjes der eenvoudigen hoorde men den gedenkwaardigen morgen van den 31en Januari al vreugdekreten opgaan, dat er weder ‘een Koningin’ was geboren, dat alles goed was gegaan, en de ouden en de jongen, de rijken en de armen, de hoogsten en de simpelsten in den lande stroomden juichend tezamen en voelden zich één in hartstochtelijke diepe verbondenheid.
Wat het gevoel is, dat men nationaliteitszin noemt, waardoor het komt, dat men trillend wordt ontroerd, wanneer de nationale hymne wordt gespeeld en men plotseling merkt mede te zingen in een schok van overweldigend gevoel... wat het is? het is niet te beschrijven, te analyseeren, men heeft het, en wie zich verbeeldden het niet te bezitten, bespeuren opeens, dat hun bloed van dezelfde gewaarwording wordt doorgloeid.
Men wordt een oogenblik aan zichzelf ontvoerd, om weg te vloeien, op te gaan in een oceaan, waarin elk dezelfde golving ondervindt en zichzelf vergeet in het groote geheel.
* * *
De geboorte der kleine Prinses is van meer beteekenis en vèrstrekkender dan het enkele feit, dat er een nieuw leven is ontstaan.
| |
| |
Het jonge Kind brengt een schat van hoop en troost en opgewektheid en dankbaarheid voor ons mee en wat wij in deze zware en donkere tijden zoo goed kunnen gebruiken: een nieuwe verwachting van de toekomst.
Hoor de vlag, die boven ons wappert,
Het is het mooiste geluid, dat ik ken, -
Halfweg de winter, halfweg de wanhoop,
Desondanks aan het werk te blijven,
En:
Ik zie hun blikken, elkaar ontmoetend,
Zich samenvoegen tot een bekroning,
Die blinkend boven de wieg blijft staan.
O, kind ons geboren! gij zijt het alleen niet,
Die hier het levenslicht aanschouwde,
Maar zij ook, en wij ook.
... De morgen breekt aan.
Bovenstaand werd genomen uit de rijmprent, verschenen bij de firma L.J.C. Boucher te 's-Gravenhage. De gedragen, origineele tekst is van M. Nijhoff en de wel zéér kinderlijke illustratie van mevrouw Lucie van Dam van Isselt.
* * *
Een uitgave, die zeker nooit op een gunstiger tijdstip had kunnen komen, is:
De Geschiedenis van het Huis van Oranje, door Dr. N. Japikse. (Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij, 's-Gravenhage.)
Dit standaardwerk werd in tweede deel uitgegeven in den fraaist denkbaren vorm; de sobere, roomkleurige band draagt enkel heraldische teekeningen op voorkant en rug; het formaat is kloek, de druk is zeer helder en de talrijke afbeeldingen verduidelijken op interessante wijze den tekst.
Aan wien kon de taak om deze geschiedenis te schrijven beter
| |
| |
zijn opgedragen dan aan den eminenten geleerde Dr. N. Japikse, die tegelijk zulk een voortreffelijk schrijver moet worden genoemd?
Wil men historie genieten, dan moet de lectuur ons niet brengen een droog-opgesomde reeks feiten en jaartallen, maar een boeiend en karaktervol beeld geven van de voorgevallen gebeurtenissen en den aard der handelende personen. En dat is hier het geval.
Dr. Japikse is zijn stof volkomen meester. Hij geeft niet te veel en niet te weinig; hij weet precies wat vermeldenswaardig is en wat kan worden weggelaten; en hij geeft zulke waardevolle karakteranalyses, dat wij, door zijn beschrijvingen, een juist en onvergetelijk beeld krijgen der historische figuren.
Dr. Japikse geeft in dit tweede deel een overzicht van, of liever een inzicht in den strijd om het politieke evenwicht in Europa, welk hoofdstuk in verschillende belangwekkende episodes is onderverdeeld, evenals de volgende hoofdstukken, waarin de politieke en de private erfenis van Willem III behandeld wordt, Het Friesche Hof, Nassau-Oraniën en Friso en de Regenten. Dan krijgen we de afdeeling van Het generale Erfstadhouderschap, De Ballingschap en ten slotte: Het Oranje Koningschap.
De levensbeschrijving, welke Dr. Japikse geeft van onze, alom beminde Koningin Emma, is zoo zuiver en sympathiek, dat men haar niet zonder ontroering kan lezen. En iedereen, van welke politieke gezindheid hij moge wezen, zal wel deze woorden beämen:
‘Wat in Haar optreden naar buiten het meest treft, is de complete tact, de volkomen gemakkelijkheid van bewegen, die getuigen van zeer fijne beschaving, evenals Hare ongedwongen gereserveerdheid dit deed.’
Wie het voorrecht heeft gehad Hare Majesteit de Koningin-Moeder van nabij te mogen gadeslaan, werd, naast haar zilverigfijne schoonheid, het meest getroffen door Haar waardigheid van grande dame met als liefelijke keerzijde daarvan Haar verrukkelijk-eenvoudige, tegemoetkomende gemoedelijkheid.
Het nieuwe boek van Dr. Japikse completeert op ‘ebenbürtige’ wijze het rijke eerste deel en vormt daarmee een kostbaar, onmisbaar bezit voor allen, want zijn niet:
Nederland en Oranje één...?
N.G.
| |
| |
| |
Moeders van beroemde zonen. (Vervolg van blz. 163.)
Zóó schrijft de moeder van Friedrich Hölderlin aan haar zoon:
Allerliebster Sohn!
Ob ich schon nicht glücklich bin, auf mein wiederholtes Bitten auch einige Linien von Dir, mein Lieber, zu erhalten, so kan ich es doch nicht unterlassen, Dich manchmal von unserer vordauernden Liebe und Andenken zu versichern. Wie sehr würde es mich freuen und erheitern, wenn Du mir nur wieder einmahl schreiben woltest, dass Du die Deinigen noch liebt und an uns denckest. Vielleicht habe ich Dir ohne mein Wissen und Willen Veranlassung gegeben, dass Du empfindlich gegen mich bist, und so bitter entgelten läset, seye mir so gut und melde es mir, ich will es zu verbessern suchen. Oder wenn Dir etwas an Deinem Weisszeug oder Kleidingsstücke abgeben sollte, so schreibe es mir oder bitte Deinen Hausherrn, dass er mir schreibt...
Besonders aber bitte ich Dich herzlich, dasz Du die Pflichten gegen unsern lieben Gott und Vater im Himmel nicht versäumest. Wir können auf dieser Erde keine grössere Glückseligkeit erlangen, als wenn wir bey unserem Gott in Gnaden stehen. Nach diesem wollen wir mit allem ernst streben, dasz wir dort einander wieder finden wo keine Trennung mehr sein wird.
Ich sende Dir anbei ein Wämesle und 4 Paar Strümpf und 1 Paar Handschu als einen Beweis meiner Liebe und Andencken. ich bitte Dich aber, dasz Du die wollene Strümpfe auch trägst...
Der liebe Gott sei uns und uns unserm Vaterland gnädig und gebe uns und allen Menschen wieder den süszen Frieden. Nebst unserm allerseitigen herzlichen Grusz und Bitte, dasz Du mich auch wieder mit etwas erfreust und bald schreibt, schliesze ich mit der Versicherung, dasz ich unverändert verharre
Deine getreue M. Gockin.
| |
| |
En in het dagboek der moeder van Conrad Ferdinand Meyer, aan wien wijlen Dr. Nelly Geerts in De Nieuwe Gids van het jaar 1925 een interessant artikel wijdde, schrijft deze vrouw:
| |
Aus dem Tagebuch der Mutter Conrad Ferdinand Meyers
Lieber Conrad, wenn Du einmal grosz bist - Deine Mutter lebt vielleicht dann nicht mehr - und bekommt diese Zeilen zu Gesichte, so wisse, dasz Du als ein Kind von drei Jahren ein ganz allerliebstes Bürschchen warst. Das ist nun freilich nicht die Hauptsache, und es möchte Dir auch in der Folge keinen Trost gewähren, wenn Du nicht ebenfalls ein gutes und folgsames Kind, ein fleisziger, sittlicher Jüngling und ein tätiger, verdienstvoller Mann geworden bist. Dasz Du aber dieses alles werden mögest, dafür bittet Deine Mutter den Himmel, der Dich fürderhin segne und beschütze...
Es kommt eine Zeit, lieber Kleiner, wo dir keine Frau St. Nicolaus mehr erscheint, kein glänzender Baum mehr vor Deinen entzückten Blicken steht. Die Zeit, mein Sohn, wird Dir kaum so heiter dahin schwinden, wie der Rosenmorgen Deiner glücklichen Kindheit. Sorge dafür, dasz, wenn Du älter und ernster geworden bist, Dein Inneres nicht öde sey und leer. Sey der grünende Baum und Deine guten Thaten glänzende Lichter, die noch auf die spätesten Zeiten Deines Lebens einen freundlichen Schimmer werfen.
En hier moge nog een brief volgen der moeder van den modernen dichter Detlev von Liliencron:
Gestern abend schon empfingen wir Deinen Kriegsbrief, geliebter Herzenssohn, oh, welche Beruhigung sind sie uns, diese lieben Briefe, ich kann es Dir nicht sagen, - Du kleiner tapferer Held trägst so brav, muthig, unverzagt alle Strapatzen und Entbehrungen, klagst und zagst nicht über Sonnenbrand. Ermüdung, Hunger und Durst - ach, Herr Gott, köntte ich Dich einmal erquicken! Mein geliebter Sohn, quäle Dich nicht über uns; Du würdest es mir nicht glauben, wenn ich Dir schrieb, wir sind volkommen ruhig - das können Elternherzen nicht sein, wenn sie das einzige geliebte Kind so vieler Gefahr ausgesetzt wissen -
| |
| |
aber wir sind gottvertrauend, wir wissen, Du bist in Seine Hand geschrieben, Er wird Dich decken wie mit Flügeln...
Liebster Junge, Du frägst ob Deine Briefe uns zu viel werden? Können wir jeden Tag, jede Stunde einen haben, wie würden wir Gott danken! wie wären wir froh! Wir erkennen es aus tiefstem Herzen, dasz Du so treu bist, dasz Du uns nicht schmachten läszt nach Nachrichten - Deine Briefe sind so frisch, so natürlich geschrieben, Du gehst mit offenen Augen und Sinnen durch die Welt, es ist ein Genusz, Dir zu folgen. Dein frischer Muth giebt ihn uns auch - Gott segne Dich für Deine Briefe.
Op dezelfde eenvoudige wijze, zegt de heer Wagenitz in het bovengenoemde blad Die Lesestunde, schrijven ook moeders aan hun in kunst of wetenschap beroemde zonen. Bijna zouden wij hun taal en stijl ‘al te bescheiden’ kunnen noemen. Het is de uiting der onzelfzuchtigste en vanzelfsprekendste liefde, die niet haar eigen grootheid beseft. Zij geven met volle handen wat zij aan liefde en zorg en deelname te schenken hebben, maar nimmer zeggen zij, en ook nimmer voelen zij: Ik geef.
N.G.
|
|