| |
| |
| |
Bibliographie
Antoon Coolen. De drie Gebroeders. - Rotterdam 1936. Nijgh & van Ditmar.
Dorp aan de Rivier, de reeds eerder hier besproken roman van Antoon Coolen behandelt het leven van één der drie gebroeders. In dezen roman wordt het leven van de geheele Friesche doktersfamilie der Van Taekes beschreven. Ook in stijl en compositie vertoont De drie Gebroeders groote overeenkomst met Dorp aan de Rivier. In zooverre is er verschil, dat de eerst gepubliceerde roman meer een compleet verhaal was, terwijl deze laatste uit tafereelen is opgebouwd, die samen toch wel één verhaal vormen. Ook in dezen roman heeft Coolen zijn figuren tot leven weten te brengen. Wat men bij Coolen nog zou wenschen is een taal die meer treft en een achtergrond laat voelen. Nu is het vaak alsof zijn verteltalent hem verhindert zijn figuren schaduwen te geven. Iets waarin Hendrik Wiegersma met zijn teekeningen wel is geslaagd.
| |
A. den Doolaard. De groote Verwildering. - Amsterdam 1936. Em. Querido's Uitg. Mij. N.V.
Van de Redactie van De Nieuwe Gids kan en mag ik niet eischen, dat zij mij steeds de plaatsruimte af staat, die ik meende voor mijn bespreking van Vestdijk's roman Meneer Visser's Hellevaart noodig te hebben. Een auteur die hier besproken wordt moet nimmer denken, dat een korte bespreking mijnerzijds er op zou wijzen, dat zijn werk minder belangrijk is. In mijn beschouwing over Vestdijk kreeg ik gelegenheid iets algemeens over de hedendaagsche romankunst te zeggen. Hieruit kan men misschien reeds op maken, dat ik groote bewondering heb voor de gezonde en gave kunst van A. den Doolaard in zijn roman De groote Verwildering. Jacques Balmat (de auteur noemt hem
| |
| |
Jacob en Jacques) is een boer uit Chamonix die zich vermaardheid verwierf door de beklimming van den Mont-Blanc. De bergen en de gletschers eischen den grooten sportman Balmat geheel voor zich op. Van al het absolute dat existeert is de natuur het meest absolute. Balmat tracht nog te schipperen. Het lukt natuurlijk niet. Zijn kind sterft waar hij niet bij is. De vrouw die hij lief heeft, vervreemdt van hem. Het goud in de ertsaders van den berg lokt. Het gevaar der gletschers fascineert! De berg beheerscht hem. Het liefelijke dal heeft hem noodig. Berg en dal. Gevaar en liefde. Hoog en laag hebben elkaar nooit verdragen, zijn altijd vijanden. De catastrophe is onvermijdelijk. Groot menschelijk werk van een jong auteur, die met zuivere, maar betrekkelijk alledaagsche taalmiddelen dit mooie resultaat weet te bereiken.
| |
Herman de Man. Scheepswerf De Kroonprinces. Amsterdam 1936. Nederlandsche Keurboekerij.
Cato Lafeber, de ijzeren zakensoldaat. Als een honderd procent man beheerscht deze vrouw de scheepswerf De Kroonprinces. Zij regelt de werkzaamheden, loopt met haar stok onder het werkvolk rond, luidt de bel, controleert de boeken, contracteert en zet haar werver aan. Zij is tenslotte gelijk het ijzer en het staal geworden, dat overal op de werf zichtbaar en hoorbaar is: hard. Met haar zachtzinnigen, eenigszins slappen broer Marius exploiteert zij de van hun vader geerfde werf. In naam staat Marius aan het hoofd, maar Cato heerscht. Voor mannen heeft zij geen gevoel gekend. Totdat op haar veertigste jaar Bart Zwartewaal zijn Semper Avanti op de werf laat repareeren. Bart Zwartewaal, een man die boven alles zijn vrijheid lief heeft, wil weten of er onder het roestige kleed van Cato een hart klopt. Zij verzet zich. Tenslotte vraagt zìj hem ten huwelijk. Ofschoon Cato hem niet onverschillig is, weigert hij. Zijn vrijheid stelt hij boven een vrouw. Maar Bart heeft wat in Cato los gemaakt. Bart heeft met haar gesproken zooals nog nooit te voren een man met haar sprak. Bart vaart weer weg van deze werf, zooals andere schippers weer zijn weg gegaan.
| |
| |
Cato wil haar werf uitbreiden, zeeschepen repareeren en bouwen. Marius verzet zich. Leendert Streefkerk, haar teekenaar, had haar het eerst op het bouwen en repareeren van zeeschepen opmerkzaam gemaakt. Op de Kroonprinces konden slechts schepen van de binnenvaart worden gerepareerd. Streefkerk is arm, maar een strever en een werker. Tijdens de mobilisatie moet hij in dienst. Zij wil uitbreiden en laat hem roepen. Dan vraagt Streefkerk haar ten huwelijk. Cato houdt van Bart Zwartewaal en trouwt met Leendert. Tegen den zin van haar broer, die onverzettelijk blijft. Broer en zuster scheiden. Zij begint een nieuwe scheepswerf: Het Boegbeeld. Leendert houdt van Cato. Cato houdt van de werf. Samen bouwen ze zeeschepen. Het bedrijf floreert in oorlogstijd. Zij is weer overal bij, commandeert. Leendert is de teekenaar. Zij wil compagnon zijn, geen echtgenoote. Cato wordt moeder van Anne Christine. Slechts één gil heeft zij tijdens de bevalling geslaakt. Wat moet zij met dat kind. Zij heeft het niet gewild. In het ziekenhuis tobt ze over haar werf. In haar afwezigheid zal alles zeker verwaarloosd worden. Op haar kraambed verneemt ze koelbloedig den dood van haar man, die van een kraan op een op stapel staand schip is gevallen. Nu nemen de zaken haar weer in beslag. Zij breidt weer uit. Zij werkt nu met miljoenen. Totdat alles in elkaar stort. Op een oneervol voorstel van de heeren-dieven van de bank gaat zij niet in. Arm en verlaten vertrekt Cato Lafeber naar Antwerpen, werkt er met haar handen voor zich en haar dochtertje, dat nu drie jaar oud is. Cato bouwt luchtkasteelen op haar toekomstwerven. Haar kindje heeft een speelkameraad gevonden in den ouden bult Henkie Brauwers. Ze wonen in één logement. Ook deze oude man vraagt Cato ten huwelijk. Ze weigert, maar is thans vriendelijk tegen den zieligen ouden man. Haar laatste spaarcenten besteedt ze voor zijn begrafenis. 's Nachts, alleen met haar dochtertje, ontwaakt het moederhart. Cato wordt
nog eens ziek, gaat ijlen. Het is Bart Zwartewaal die haar terug brengt bij haar broer, die haar dochtertje reeds bij zich genomen heeft. Op de eenvoudige werf De Kroonprinces wil Cato nu niet meer heerschen. Zij blijft er samen met haar broer en dochtertje wonen. Zij is eindelijk moeder geworden.
Een machtig boek. Grootsch van opzet en massief van stijl.
| |
| |
Een stuk graniet in onze vaderlandsche letteren. Vanaf de eerste bladzijde tot de laatste harmonisch, vol en krachtig van taalbehandeling. Het verhaal beweegt zich als een sterke, breede stroom gelijkmatig voort. Soms ontroert het. Herman de Man heeft met Scheepswerf De Kroonprinces bewezen een romanschrijver te zijn van zeker Europeesch gehalte.
| |
Jan H. Eekhout. Aarde en Brood. - Amsterdam 1936. Uitgeversmaatschappij Holland.
Een prachtig geslaagde boerenroman die tot het voortreffelijkste behoort, dat onze vaderlandsche en Vlaamsche literatuur op dit gebied opleverde. Epiek van groot formaat: de mensch in magische wisselwerking met de natuurkrachten. De seizoenen en het wel en wee der boeren is met de drift der liefde bekeken en volkomen in harmonie hiermede met plastische taal tot leven gewekt. Een in de kern sober boek, magistraal evenwel van compositie en verbeelding. Een prachtige aanwinst voor onze letterkunde. Ik zou zoo zeggen, dat Jan H. Eekhout zich met dit volle boek in de eerste rij onzer romanschrijvers heeft geplaatst.
| |
Johan Fabricius. Flipje. - Den Haag 1936. H.J. Leopold's Uitgevers-Mij. N.V.
Alweer een verhaal over een kind. Flipje, een alleraardigste jongen overigens. Het boek van dezen geroutineerden auteur is - ik zou haast zeggen natuurlijk - geslaagd. Het heeft overigens nog een loffelijk surplus op andere dergelijke verzinsels. Een fleurige humor zit dezen auteur in het bloed. Men leest zijn naar den inhoud oude kost daardoor met veel genoegen. Juist was ik aan het denken of zoo een kinderprocedé nu niet eens anders kon dan zoo opgewekt-analytisch en met de gewone sierlijke taalbeelden, waarmee van Looy en Streuvels begonnen en waarmede Johan Fabricius zeker niet zal eindigen. En ziet, bijna tegelijkertijd vond ik op mijn schrijftafel: Reis naar de Volwassenheid, eveneens een roman waarin een jongensleven wordt behandeld,
| |
| |
waarmede Herman Besselaar debuteert. Nog duidelijker bleek mij toen opeens op welke oude kost Johan Fabricius ons eigenlijk tracteert. Ik zweer heusch niet alleen bij het zoogenaamde ‘moderne’. Maar de kunstenaar die in niets adaequaat is aan zijn tijd, zal na dezen tijd onherroepelijk gestorven zijn. Stilstaan is achteruitgaan!
| |
Herman Besselaar. Reis naar de Volwassenheid. - Rotterdam 1936. Brusse N.V.
Een heugelijker verschijnsel voor een letterkunde bestaat er niet dan dat de debutant met geslaagd werk komt. Een dergelijk verschijnsel wijst op een noodzakelijke vernieuwing en op een hoogst noodige vruchtbaarheid. Van de jongste krachten moeten wij het hebben. Zij kunnen een opwaarts gaande periode bestendigen en tot een bloeiperiode maken. Onze voornaamste prozateurs: Arthur van Schendel, Frans Coenen, Slauerhoff, Albert Helman, A. den Doolaard, Antoon Coolen, Simon Vestdijk en Herman de Man hebben nu minstens één werk geleverd dat op Europeesch peil staat. Ge zijt verplicht, indien ge althans nog iets voor de kunst en de kultuur van uw vaderland voelt, deze boeken te lezen en de namen van hun auteurs te onthouden. Maar nog dringender is de eisch, dat gij den naam onthoudt van den debutant die met een eerste werk dit uitzonderlijke wist te bereiken, dat hij iets gaf dat trots de onvolkomenheden wijst in de richting van Europeesch peil. Leest de drie prachtige debuten ongeveer in denzelfden tijd verschenen en onthoud goed de namen van deze auteurs, die u wellicht in de toekomst nogmaals aangenaam zullen verrassen.
In 1936 verscheen bij De Arbeiderspers te Amsterdam: De grote, stille Knecht van Aar van de Werfhorst en in hetzelfde jaar bij Em. Querido te Amsterdam De Wilde Schuit van Salvador Hertog en bij Brusse te Rotterdam Reis naar de Volwassenheid door Herman Besselaar. In het donkere boek van van de Werfhorst bewegen zich oerkrachten. In het werk van Hertog wordt de schuit hallucineerend en levend. In Besselaar's roman frappeert een fijne ziels- en lichaamsontleding, die toch in een oorspronkelijke bijna abrupte verwoording tot een saamvattende visie
| |
| |
wordt. Fabricius geeft ongecompliceerde optelsommen van duidelijk waar te nemen objectieve kinderverschijnselen. Besselaar is èn affect-gevoelig en introspectief-essentieel. Het gedachtenleven van het kind confronteert zich met de algemeen menschelijke verschijnselen. Het verbeeldingsleven van Jan is even reëel, even (psychisch) tastbaar als de gewone bewustzijnservaring en de stoffelijke werkelijkheid. Daarom is het werk van Besselaar in den besten zin des woords zoo interessant. De methodiek van Huxley, Joyce, Vestdijk moge aan dit procedé niet vreemd zijn, dat doet er niets toe. De Shakespeareaansche Hebbel is een der grootste dramaturgen die de wereld ons heeft geschonken. Een reactie, een vernieuwing in de kunst wordt door één ziel gedragen, die zich op verschillende manieren in verschillende personen manifesteert!
| |
J. van Melle. Bart Nel De Opstandeling - Amsterdam 1936. Wereldbibliotheek N.V.
De Afrikaansche schrijver J. van Melle, wiens roman Dawid Booysen wij hier bespraken, geeft in Bart Nel het relaas van den opstandeling Bart Nel in zijn verzet tegen de Nationale Regeering van Zuid-Afrika. Hij is het niet eens met het besluit van zijn regeering om de Duitsche kolonie in W.Z. Afrika aan te vallen. (Het verhaal speelt in het begin van den wereldoorlog). Bart laat vrouw en kinderen achter om aan het hoofd van een troep opstandelingen tegen de regeeringstroepen op te trekken. Dit alles tegen den zin van zijn vrouw die vóor de regeering is. De opstand wordt onderdrukt, Bart Nel gevangen genomen en met drie jaar kerkerstraf gestraft. Zijn vrouw wrokt tegen hem en hij, in zijn gevangenschap, tegen haar. Zij knoopt relaties aan met Bart's vroegeren medeminnaar Basson met wien Fransina, nadat zij van Bart gescheiden is, trouwt. Bart komt weer in zijn dorp terug en wordt feestelijk ingehaald door zijn lievelings-dochtertje Annekie en zijn vroegere strijdmakkers. Fransina kan voor haar nieuwen echtgenoot, die niet zoo karaktersterk is als Bart, geen liefde opvatten. Zij probeert door tusschenkomst van haar vader weer contact te krijgen met Bart. Wanneer hij van dezen verneemt, dat het haar aan niets ontbreekt, weigert hij elke
| |
| |
toenadering. Zij had den koppigen Bart te zwaar gegriefd. Hij houdt zijn dochtertje echter voorloopig bij zich, totdat hij ook haar moet afstaan ter wille van haar opvoeding. Eenzaam en trots blijft hij op zijn kafferkraal achter.
Uitsluitend de dialoog van dezen roman is in het Afrikaansch geschreven, het overige in het Nederlandsch. Het zelfbewuste leven van den koppigen Bart Nel heeft de auteur ons zeer goed weten te verbeelden. Op enkele plaatsen weet hij zelfs groote innerlijke spanning te bereiken. De verhouding tusschen de door zijn vrouw verraden echtgenoot en zijn dochtertje Annekie heeft Van Melle ons zelfs aangrijpend beschreven. Een uitstekend boek.
| |
Arthur van Schendel. De rijke man. - Amsterdam z.j. J.M. Meulenhoff.
Onze groote schrijver Arthur van Schendel beheerscht zijn taalinstrument als weinigen. Bovendien is hij een uiterst bekwaam psycholoog. En deze belangwekkende kwaliteiten verleenen hem de macht om boeken te schrijven, waarvan de voortreffelijkheid steeds weer opvalt. Ik heb het nooit onder stoelen of banken gestoken, dat de vroegere Van Schendel mij meer boeide dan de huidige. Zijn taal was vroeger genuanceerder en beeldrijker dan die van thans. Zijn volzinnen zijn niet geladen. Zijn proza vertoont geen dynamiek, die ons plotseling verovert. Zijn geduldige beschouwing eischt geduld van den lezer. Wanneer men echter over deze aandachtigheid beschikt, dan wordt men toch rijkelijk beloond. Want het leven van dezen rijken man is het leven van een gevoelige. Van een die het middel als middel beseft en geld verlangt om het anderen te kunnen geven, die het meer noodig hebben dan hij. Op de hoogte van het gevoel is het echter nog eenzamer dan op de hoogte van den geest. Dit is het nobele, christelijke van dit boek. Het fatum van den rijken man wordt ons regel na regel suggestief ingeprent. De monotonie van het verhaal, de ‘schrijdende’ gang heeft Arthur van Schendel er bewust ingelegd. Evenals in zijn andere boeken overheerscht ook hier het ideëele leven, het droomleven van den hoofdpersoon, diens reëele bestaan.
Een wijs en schoon boek.
| |
| |
| |
Albert Helman. Aansluiting gemist. - Rotterdam 1936. Nijgh & Van Ditmar N.V.
Bij het vele werk van Helman heb ik reeds dikwijls stil gestaan, zoodat ik mij thans wil bekorten. We kregen zoodoende overvloedig gelegenheid op de bijzondere kwaliteiten van dezen fantastischen auteur te wijzen. Als zijn kunstzinnige hoofddeugden mochten wij in zijn beste gedeelten constateeren: een edele, dichterlijke fantasie, groote taalvirtuositeit, een geschakeerden, vloeiend-beeldenden stijl. Deze laatste kenmerkt zich bovendien door een opvallende soepelheid. Als een zijner opmerkelijkste dichterlijke kwaliteiten memoreer ik zijn inpalmende taalmuziek. Zijn blanke taal beweegt zich in een muziek-sfeer. Een melodische ruimte omhult dan als 't ware zijn proza. Bovendien is hij een aandachtsvol reiziger en nauwkeurig waarnemer. Zijn atmosferische gevoeligheid en zijn rassen- en menschenkennis brachten gecombineerd bladzijden voort die tot de charmantste van onze geheele literatuur behooren. Bij zijn latere boeken maakten wij de opmerking, dat zij te haastig waren geconcipieerd en uitgewerkt. De germanismen die in dezen roman voorkomen, wijzen nog steeds in die richting. Persoonlijk heb ik niets tegen barbarismen, wanneer zij althans bewust gebruikt worden. Bij Helman is dit echter niet het geval en daarom des te ergerlijker, omdat deze auteur de Nederlandsche taal in al haar geledingen beheerscht als weinig anderen.
Vele Duitsche uitgewekenen leven in Barcelona. De meesten dezer verschopten hebben ‘de aansluiting op den trein naar de redding gemist’. Zij leven in ballingschap en kunnen niet aarden. Van hun tragisch bestaan heeft Helman op gevoelige en onderhoudende manier verteld. Dit boek is weer een vooruitgang, maar hij is er nog niet. Laat hij nu De Groote Verwildering van zijn collega Den Doolaard rustig in zich onpemen, dan zal hij ongetwijfeld bemerken, dat hij zelf er dikwijls tegen aan schreef. Ook compositorisch is de beschrijver van den Mont-Blanc hem verre de baas. De Sabina-Sara-figuur en de schildering van Barcelona zijn daarentegen hoogtepunten van magistrale schrijfkunst en zouden dit zijn in het oeuvre van welk Europeesch schrijver dan ook. Ontzettend jammer dat Helman zich niet
| |
| |
uitsluitend in volle kracht geeft. Thans overtuigt hij dikwijls niet door gebrek aan psychologische noodzakelijkheid. Dit veroorzaakt ernstige fouten die hij niet behoeft te maken. Een matelooze uitbreiding doet bovendien het essentieele ernstig afbreuk.
| |
Jef Last. Een flirt met den Duivel. - A'dam 1936. N.V. Em. Querido's Uitg. Mij.
Architect Henk van Staveren is getrouwd met een geestelijk hoogstaande vrouw. Hij heeft een zoon. De flirt met den duivel bestaat nu hierin, dat hij toegeeft aan zijn zinnelijk ik. Hiervoor wordt Marie, een jong zwerfstertje, uitgekozen. Deze roman van Jef Last is in dagboekvorm geschreven. Men leest de 172 in goed Nederlandsch gestelde bladzijden vlot achter elkaar uit. Nadat Henk van Staveren zijn gezin verlaten heeft, wil hij Marie op zijn beurt tot zijn geestelijk peil opheffen, hetgeen natuurlijk mislukt, waarna Henk wederom naar zijn geestelijk hoogstaande vrouw en zijn zoon terugkeert. Hij wordt natuurlijk met open armen ontvangen. Nieuwe aspecten van den duivel heeft Last ons met dit boekje helaas niet gegeven.
| |
François Pauwels. Het kartonnen dorp. - Amsterdam z.j. Scheltens & Giltay.
Voor Pauwel's werk had ik altijd een bijzondere sympathie. Ik denk dat die hoofdzakelijk ontstond, omdat Pauwels als mensch, dichter en verteller vlot en joviaal is en zonder pretentie. Zoo vind ik dit boek beter dan zijn vorigen roman: De Madonna van Juan-les-Pins. Het kartonnen Dorp is gaver gecomponeerd en minder vlak van levensbeschouwing. In beide boeken vertoont Pauwels echter een ernstig gebrek. Het zou mij spijten, wanneer hij mijn oprechtheid in deze verkeerd zou uitleggen en meenen dat ik hem iemand zou vinden zonder bekwaamheid of talent. Omdat juist het tegendeel het geval is durf ik openhartig te spreken.
Oppervlakkigheid is de doodzonde van de kunst. Pauwels weet het zoo goed als ik. Hiermee bedoel ik niet dat zijn humor wat goedkoop is. Neen! De levendige verteller heeft een eigen mij persoonlijk wel boeienden humor, die ik niet gaarne zou willen
| |
| |
missen. Zijn wezenlijke oppervlakkigheid openbaart zich door iets anders. In de eerste plaats is hij niet essentieel genoeg. Het lot van Antoine, zijn teleurstelling in de liefde van zijn kinderen is natuurlijk en vol besef weergegeven, maar veel te lang uitgesponnen bijkomstigheden beletten dat het betere volledig tot zijn recht komt. Aan het slot van het boek wil Antoine zijn kinderen niet meer bij zich in huis hebben. Zijn spitsvondig uitgedachte reden hiervoor is werkelijk weerzinwekkend. Er zitten sentimenteele onechte kanten aan Antoine Saubrepas. Over de talrijke bladzijden die niet op ons vermogen in te werken, een leeg gevoel achter laten, wil ik niet te veel zeggen. Ik vermoed dat de kunstenaar Pauwels de macht bezit in een volgend boek deze artistieke hiaten te herstellen. Nu heeft dikwijls de keuvelaar het van den kunstenaar gewonnen. Dit gebeurt wanneer een schrijver niet suggereert, maar redeneert, niet verbeeldt maar fotographeert. Niet wacht totdat zijn gemoed den levenwekkenden taalvorm vindt doch wanneer hij zich laat drijven op zijn vertelinstinct. Maar dit laatste zonder meer is noch essentieeel noch vormgevend.
| |
Jan Hell. Het Huis. - Amsterdam 1936. Contact.
Vriendelijk en zachtzinnig zooals het bandontwerp van Piet Worm is het boek zelf. Een lente-verhaal. Bouwen en liefde gevoelens weergegeven in een aantrekkelijken, gevoeligen stijl. Van harte hoop ik dat Jan Hell nog eens met breeder, diepgaander werk voor den dag komt. Reeds nu heeft hij onomstootelijk bewezen over een charmeerend schrijftalent te beschikken.
| |
C. De Dood. De Profeet. - Amsterdam 1936. Wereldbibliotheek N.V.
Het is kolossaal wat deze auteur allemaal weet te verzinnen! Hij schudt het maar uit zijn mouw alsof het niets is. Geen minuut heb ik me verveeld. Integendeel. Bar ingenieus. Daar leggen Hans Martin met Malle Gevallen en Ralph Springer met zijn eveneens belangwekkend verzinsel-talent het finaal tegen af. Vooraf moet gezegd, dat De Dood het niet al te nauw behoeft
| |
| |
te nemen met de waarschijnlijkheid der geschetste situaties en personen, daar hij met zijn verhaal kennelijk een persiflage bedoelt. Hij hekelt de lieden die aan ‘bovenzinnelijkheid’ en ‘mystiekerigheid’ doen om voor hun ziek gevoels- en geestesleven een aflaat te vinden. Dokie Siegaar, een nette jodenjongen, brengt het tot profeet van de ‘biosophische orde der Zeven Sterren’ en zelfs tot minnaar van de priesteres van de Esoterische kapel. Of misschien is het wel eenigszins anders. Ronduit gezegd ben ik op het einde in de war geraakt. Want u moet niet vergeten, dat de drijfveer van dit alles is: de heer Moelie Fluweel, lid van de firma Goudgier en Fluweel, commissiehandelaars en Administrateurs. Wanneer ge nu nog geen lust hebt dit boek te lezen, dan weet ik het niet meer.
| |
P.J.W. van Malssen. Louis XIV D'Après les pamphlets répandus en Hollande. - Amsterdam, Paris. H.J. Paris, A. Nizet & M. Bastard.
Een interessant en minder bekend beeld geven deze pamfletten van Lodewijl XIV. Het boek bevat belangrijk historisch materiaal en geeft een goeden kijk op de zeden en gewoonten van dien tijd.
| |
G.W. Kernkamp. Van Menschen en Tijden. I. Studiën over Geschiedschrijvers. - Haarlem, 1931. H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V.
Een prachtige bijdrage tot de kennis van de geschiedenis der Nederlandsche cultuur in de negentiende en het begin der twintigste eeuw.
In dit hoogst belangrijke en leerzame werk wordt eerst het tijdvak, dat zich uitstrekt van Jan Wagenaar tot Robert Fruin, besproken. Dan volgen opstellen die handelen over Bakhuizen van den Brink, over Robert Fruin zelf, over Samuel Muller en Henri Pirenne. Zooals de eenigszins geschoolde lezer dus bemerkt, de toppen der Noord- en Zuidnederlandsche geschiedschrijving.
Niet alleen maakt ons de hooggeleerde schrijver den cultureelen
| |
| |
ontwikkelingsgang van de verschillende historische perioden door middel van de personen die hij beschrijft, overzichtelijk, maar ook weet hij ons aard en karakter van deze geschiedschrijvers en hun werk meesterlijk helder te ontvouwen. Door tal van psychologische en historische opmerkingen zijn bovendien deze karaktervolle studies bijzonder aantrekkelijk.
| |
A.E. Thierens Ph.D. Cosmologie. Elementen der esoterische astrologie. - 's-Gravenhage, 1933. N.V. ‘Luctor et Emergo’.
Een zeer uitgebreid werk over astrologie en horoscopie, waar men gerust een jaar in kan grasduinen zonder nog al het wetenswaardige, frappante en speculatieve in zich te hebben opgenomen. De horoscoop van den mensch wordt minutieus uiteengezet; de impuls tot incarnatie en de deelen van het lichaam, zooals zij beheerscht worden door de teekens en huizen. Over de karakteristieken van de Zodiak in verband met het menschelijk karakter vinden wij duidelijke bladzijden, het lezen overwaard, hoe critisch men ook overigens op dit gebied moge ingesteld zijn. De lijst is interessant genoeg om uit het hoofd te kennen:
Aries, Taurus, Gemini, Cancer, Leo, Virgo, Libra, Scorpio, Sagittarius, Capricornus, Aquarius, Pisces.
Het lijvige boek, door de firma ‘Luctor et Emergo’ in elk opzicht voortreffelijk verzorgd, is voor den liefhebber om van te smullen.
De ongeloovige staat nu eenmaal alleen.
| |
Ishtair. Het Proces ‘Voor en door’. - 's-Gravenhage, 1935. L.J.C. Boucher.
Naast veel wat ik slechts hopeloos verward kan noemen, veel wat in aanleg waard is overdacht te worden. Van dit laatste werd onder andere terminologie echter, door de vakphilosophen in den loop der tijden reeds heel wat geopenbaard. Leibniz met zijn grondvorm-vergissing o.a.
Bij mijn bespreking van ‘Heiland Tijd’ mocht ik er reeds op wijzen, dat volledig ingaan op hetgeen de auteurs, die zich onder
| |
| |
den schuilnaam Ishtair verbergen, verkondigen, het schrijven van een boek tegen dit vindingrijk maar bedriegelijk dilettantisme zou beteekenen. Op deze bladzijden kan ik den lezer slechts op een enkele hoofdzaak wijzen.
Ik meen dat De Nieuwe Gids zoo wat het eenige orgaan is, waar Nederlandsche boeken over de meest uiteenloopende onderwerpen worden besproken. Zonder beperking zou het gebrek aan plaatsruimte al te nijpend worden. Bij het lezen van de werken van Ishtair moet ik steeds aan mijn grooten leermeester wijlen Prof. G.J.P.J. Bolland denken: ‘de occulte wetenschappen staan nog in de kinderschoenen van de wijsbegeerte.’
De auteurs van ‘Het Proces Voor en Door’ beweren: ‘Men zal moeten begrijpen dat Geest en Stof één of hetzèlfde zijn!’ Is dit soms het nieuwe en intuïtief uit hoogere machten ontvangen? Het is allermiserabelst gezegd, maar alle niet-dualisten na Ludwig Büchner's ‘Kraft und Stoff’ (Hollandsche vertaling: ‘Kracht en Stof’, Nijmegen 1877) erkennen de geestelijke eenheidsstructuur van het Zijnde. Het Absolute Idealisme in philosophischen zin, het ware kriticisme dus, kenmerkt zich daardoor dat het de waarneming van elke uitgebreidheid kwalificeert als een handeling van den menschelijken geest, terwijl het in het normale individu kennis van het psychische en het hem omringend ruimtelijke in aanleg a priori aanwezig acht.
| |
A. den Doolaard. Van Vrijheid en Dood. - Amsterdam, 1935. N.V. Em. Querido's Uitg.-Mij.
Na wat ik de laatste maal over ‘Oriënt Express’ van dezen jongen schrijver-avonturier heb gezegd, kan ik thans kort zijn.
‘Van Vrijheid en Dood’ is de titel van verschillende reis-impressies en ervaringen, die Den Doolaard opgedaan heeft in Macedonië, Polen, Litauen en andere deelen van de oude wereld. Ik heb mij uitstekend met dit boek geamuseerd en de opgewekte stem, waarmee zelfs over de bloedwraak bij de Skipetaren wordt verhaald, is oorzaak dat men deze gespierde lectuur heel gemakkelijk in zich opneemt. Dat hij met zijn dichtersoogen en hart wel eens beweert iets gezien of gevoeld te hebben wat met de nuchtere
| |
| |
werkelijkheid mischien niet zoo precies overeenstemt, vind ik persoonlijk niet erg. Ik ben benieuwd waar zijn zevenmijlslaarzen hem nu weer heen zullen brengen en hoe daar de huwelijksgebruiken zijn. Een aequivalent voor de pruimen-jenever zal daar ook wel te vinden zijn. Niet alleen daarom echter behoeft men dezen zwervenden dichter als een gelukskind te beschouwen. Zijn rijk en sappig verteltalent en buitenlandsche ervaringen mag ieder rechtgeaard Hollander hem benijden.
| |
Karel Wasch. Visschers der Menschen. - Amsterdam, 1935. N.V. Wereldbibliotheek.
Karel Wasch, die den laatsten tijd minder op den voorgrond trad, heeft reeds een imponeerend letterkundig dadenleven achter den rug. Hij heeft mij eigenlijk gedurende al dien tijd slechts één keer teleurgesteld: zijn bundel gedichten kon ik niet waardeeren. Vanaf de publicatie van ‘Salon-Salomé’, zijn ‘Dialogen’ en vele andere werken, heeft de critiek hem ook onmiddellijk de aandacht geschonken, die zijn heel typisch werk volstrekt verdiende. Een donker levende hartstocht trekt door zijn heel puntige menschbeschouwingen, die slechts de diepste waarheden trachten op te sporen en ze skeletnaakt weergeven. Hij is de Nederlandsche vivisector van het man-vrouw probleem.
‘Visschers der Menschen’ is geen gebeurtenis in de Nederlandsche letterkunde geworden. Ik ben van meening, dat de critiek dit boek niet naar waarde heeft geschat. Men is hier in Holland angstig, wanneer kunstenaarsoorspronkelijkheid zich niet hult in de zwaar gedrapeerde mantels van glimlachloozen ernst en bijna wetenschappelijke gewichtigheid. Even chirurgisch en diagnostisch-zeker was in enkele boeken Johan de Meester. Nog objectiever, mijlen boven haar onderwerp staand is de visie op het liefdeleven van Mevr. A.H. Nijhoff in ‘Twee Meisjes en Ik’. Hoe verdoken ook, aan het realistische gedeelte, aan de schrijfmethode van Johan de Meester en Mevr. A.H. Nijhoff is het werk van Karel Wasch veel meer verwant dan aan dit van een der hedendaagsche jongeren, zooals Den Doolaard of Slauerhoff. Bij hem kan over jaren iets van dit bijna waanzinnig solipisme in
| |
| |
een boek gaan leven, zooals dat in de meesterlijke Eva-concentratie van Carry van Bruggen het geval is.
Dit boek van Karel Wasch is niet opvallend van taalhanteering. De stijl is bijna nuchter en gewoon. Het verhaal van Andreas Larkin, een jongen man die carrière maakt bij de film en wiens liefdegevoel als een notitie tot ons komt, heeft betrekkelijk weinig om het lijf. Een gezonde en daarom wellicht zoo weinig voorkomende, indringende dramatische kracht, zooals dat het geval is bij het ontroerende verhaal van G. Gonggrijp ‘De blanke Tijger’, het ligt wel het meest verwijderd van den aard van Karel Wasch' talent, als ge u maar kunt denken.
In ‘Visschers der Menschen’ leeft de misdadige kilte, de snelheid en de genialiteit van dezen tijd. Iets is niet veranderd: de grootheid die niet te preciseeren als zij is, slechts in het tweeledig symbool, hel en hemel, te vangen is. De zakelijkste mensch ter aarde is niet in staat zijn natuurlijke poëzie te onderdrukken, de voorposten van zijn ziel, wanneer deze zich onverhoeds melden, een pas terug te dringen.
‘Zijn hand schetste een wonderlijk teeken. In zijn oogen was het groote licht. Zijn blikken overgleden de dingen en vatte hen in een kring. Geruischloos trok de machtige gestalte zich weer terug. Het gordijn werd stil. Afscheid, wist Andreas. Hij dácht het enkel. Er viel geen schaduw over het glanzend uur.’ (Blz. 241.)
Karel Wasch heeft een heel mooi boek geschreven.
| |
Anthonie Donker. Schaduw der Bergen. - Rotterdam, 1935. W.L. en J. Brusse's Uitg.-Mij.
De bekende criticus Anthonie Donker debuteert thans met dezen roman. Men kan niet zeggen, dat hij ons met een kluitje in het riet stuurt. Het is een lijvig, subliem geschreven boek, drie en twintig hoofdstukken bevattend.
Iedereen heeft recht op een eerlijke bespreking van zijn werk. Ik zal het voor het laatst nog eens herhalen: de boekbeoordeelaar, die zijn geweten hierin ook maar eenige concessie doet, is minstens even afkeurenswaardig en slecht als de eerste de beste bedrieger. Wie zijn sympathie niet kan temperen of zijn antipathie niet kan
| |
| |
onderdrukken, moet zichzelf ten strengste verbieden critieken te schrijven. Vooral onder kunstenaars kan ik me voorstellen dat zulke personen te vinden zijn, maar dan moet het voorafgaande als een waarschuwend gebod door hen begrepen worden. De eerlijke criticus, die dus voortdurend leugens, valschheid en kuiperijen ondervindt, zal niettemin werkelijk als mensch zoo weinig rancuneus moeten zijn, dat hij, wanneer hij werk van minderwaardige menschen te beoordeelen krijgt, deze droevige ervaringen eenvoudig uit zich snijdt.
Ik vind het heel prettig te mogen denken, dat wellicht enkele ernstige lezers van De Nieuwe Gids-Bibliographie een klein beetje met mij mede leven. Het spijt mij meer dan ik zeggen kan het voorafgaande van collega's te moeten mededeelen. Vele jaren geleden was ik op de hoogte met de letterkundige toestanden in Parijs. Daar werd wel gekuipt, maar de dichters die iets te zeggen hadden, werden gevierd. Dit laatste is volstrekt overbodig. Men gaf hun echter volop publiciteitskans en eerlijke critische besprekingen. Deze beide zaken zijn voor de bevordering van de cultuur van een land van het hoogste belang. In België wordt van den jongen kunstenaar dankbaar notitie genomen. Zijn werk, hoe gering ook nog, wordt veel meer dan hier als een vaderlandsche daad beschouwd. De neutrale, dat wil zeggen de van politieke partijen of godsdiensten gespeende kunstenaar, staat hier vrijwel alleen. De socialisten lusten hem niet, de katholieken achten hem een gevaar. Hoogstens accepteeren hem de vrijzinnige protestanten en joden en dan nog met de grootste reserve.
De lezer weet nu wel langzamerhand, dat ik van mijn land houd. Twee dingen nemen ze je hier echter ten hoogste kwalijk: je mag niet veelzijdig zijn en toch volkomen op de hoogte van je onderwerpen; en ten tweede: je mag niet leven zonder God, godsdienst of politieke partij. Ik geloof geen sikkepit aan een persoonlijken God en ik wacht toch rustig mijn verhelderend sterfbed af. Wie mij nu haastig wil indeelen bij de materie-realisten of rationalisten, vergist zich. Dergelijke conflicten nu, die zich uiterlijk moeilijk verwoorden, duldt men hier niet. Elke poging, die ik tot nog toe deed bij leiders der jonge literatoren om meer eensgezindheid voor jong letterkundig Nederland te verkrijgen, mislukte. De resultaten, die ik helaas tot nog toe te
| |
| |
boeken kreeg, waren slechts: kwaadsprekerij en verdachtmaking achter mijn rug. Is een saamhoorigheid, zooals gedurende een aantal jaren bij de tachtigers was, dan niet meer mogelijk? Zoo niet, dan zal dit land niet gemakkelijk op letterkundig gebied internationale grootheid verkrijgen. Ik stuit op benepenheid, vijandigheid en egoïsme. Wellicht ben ik te optimistisch, maar in een land waar zich onder de jongeren gelukkig ook nog veel eerlijkheid en grandioos talent bevindt, kan inderdaad iets blijvends bereikt worden.
Een onbesproken gedrag op dit gebied heeft de goudeerlijke criticus Anthonie Donker. Vooral uit de bladzijden van zijn critisch werk, die mij niet liggen of waar ik het totaal niet mee eens ben, bemerk ik die aristocratische onkreukbaarheid, welke men als een onherroepelijken eisch voor opbouwende critiek moet stellen. Ten opzichte van den dichter, criticus en romanschrijver Anthonie Donker heeft de Nederlandsche critiek de verantwoordelijke taak te verrichten van een grootscheepsche beoordeeling, die gegrondvest moet zijn op een gevoelvolle literaire aandachtigheid en die tegelijkertijd van menschelijk standpunt uit loyaal en soepel behoort te zijn. Anthonie Donker is een foutloos stylist. Hij schrijft het Nederlandsch volmaakter dan Arthur van Schendel en ik ben mij volkomen bewust van hetgeen ik zeg. Hij was eens een sereen en boeiend dichter, zoo zelfs dat hij zich over eenige jaren weer zal vernieuwen. Wie hem een tekort aan letterkundige passie verwijten, vergissen zich. Zijn kunstenaarsdrift is Hollandscher van aard dan die van zijn geniale doch al te ijverige bedillers. Marsman, Edgar du Perron, Greshoff en Ter Braak ageeren fel en bliksemend, omdat zij onmiddellijk op een mensch reageeren. Tusschen Donker en zijn object ligt de lange weg der rustige beschouwing. Hij is niet Duitsch georiënteerd, maar in zijn edele bezinning, in zijn zich met groot geduld tot volmaaktheid ontwikkelend talent leeft iets van de creatieve opmerkzaamheid van den grooten Engelschen historicus. Zijn innerlijk vuur, zijn poëtisch vermogen behoeft er niet minder om te zijn. Niet alleen heeft hij, gelijk de groote portretschilder, de macht om afstand tot zich zelf te nemen, maar hij is bovendien in zijn roman het slachtoffer van eigen temperament.
In het Davos met zijn onnoembaar vele voorvallen en voor- | |
| |
valletjes tusschen menschen en vrouwen, heeren en dames, ligt de stof voor het grijpen. Hij heeft te veel gegeven. Hem is op andere wijze gebeurd waardoor Isr. Querido ook dikwijls op het vele nog een surplus gaf. ‘Schaduw der Bergen’ is geen dwarssnee door het lichaam Davos. Römer is belangrijk, doch niet specifiek. Het ideologische en beklemmend dialectische wat eens Thomas Mann vanuit deze zelfde omgeving wist te suggereeren, is met al zijn uitgebreidheid grootscher en meer op dezen tijd geënt dan de roman van den talentvollen jongen Hollander. Gecomprimeerdheid beteekent niet een gering aantal bladzijden. Ik denk nu niet eens aan de onsterfelijke minnares, die de Duitscher Thomas Mann ons Fransch-Russisch inprentte met Clawdia Chauchat. Wat zal de eerlijke Donker woedend worden, wanneer hij over een aantal jaren toevallig eens de critiek leest, die zijn roman hooger vindt staan dan ‘Der Zauberberg’ van Mann. Ik zal maar verzwijgen waar ik het gelezen heb. Want in dien tusschentijd zal de begaafde werkman Anthonie Donker, naast zijn poëtisch en bijna volmaakt taalvermogen, wellicht zijn poëtisch leven eveneens teruggevonden hebben. Immers de schrijver van het middelmatige kunstwerk ‘Schaduw der Bergen’ is wegens eenige heerlijke verzen, die onuitwischbaar in mijn geheugen voortleven, alleen reeds daardoor voor mijn gevoel klassiek te noemen.
| |
Jef Last. Voor de Mast. Tweede druk. Amsterdam, 1935. - N.V. Em. Querido's Uitg.-Mij.
Deze ‘belevenissen van een matroos’ zijn inderdaad doorleefd, want gezien en gevoeld, met hart en zinnen wijd geopend voor het komische en tragische van het dagelijksche leven. Ongegeneerd en pretentieloos vertelt Jef Last voor de vuist weg van het leven op zeilschip en Rijnaak. Hij geeft vol humor de liefde in al haar gedaanten weer, indringend en zonder effectbejag.
De laatste vertelling uit het boekje: ‘De Johanna’, in gedempten toon gehouden, is vindingrijk als oplossing van het voornaamste der menschelijke conflicten en overtuigt ons, dat de visie van den kloeken prozaïst Jef Last ook de allerfijnste snaren van het menschelijk zieleleven weet aan te raken.
Een klein, maar innemend en afwisselend boek.
| |
| |
| |
Erasmus Parvus. De nieuwe Lof der Zotheid. Met een voorrede van Dr. P.A. Dietz. - Den Haag, N.V. Servire.
Dit is toch nog wel iets meer dan aangenaam leesbare humor alleen. Het lijkt me verkeerd om met den naam Erasmus op het titelblad te pronken. De waarheid is, dat leven en cultuur van onzen tijd op verdienstelijk satyrische manier worden gehekeld. Geestige schrijvers zijn er zoo veel niet. De auteur van dit boek kent de wereld en doorgrondde een aantal van haar verschijnselen. Hij vertelt hiervan niet slechts humoristisch, maar eveneens heel oorspronkelijk. Zoo tusschen de regels door bemerkt men de humaniteit van zijn levensbeschouwing en den ernst van zijn critische methode.
De parapsycholoog Dr. P.A. Dietz schreef een bondige voorrede, die in kort bestek helder weergeeft op welke wijze hij zich verhoudt tot de geesteswerkzaamheid van Erasmus Parvus.
| |
Dr. J. Wille. Taalbederf door de School van Kollewijn. - Amsterdam 1935. H.J. Paris.
Een ontvouwing van de school van Kollewijn, haar kenmerken, beginselen, bedoelingen en methoden. Tevens een zijdelingsche bespreking in het kort van de zoogenaamde spelling Marchant. Dr. J. Wille komt tot de conclusie, dat de School van Kollewijn eigenlijk geheel verantwoordelijk is voor ‘de onduldbare verwaarloozing van onze Moedertaal bij het onderwijs’ enz. (Blz. 61). Dit lijkt wat eenzijdig bekeken en daardoor niet geheel overeenkomstig met de werkelijkheid.
Inderdaad is Dr. Kollewijn, bekwaam letterkundige en hoogst merkwaardig romanschrijver, met zijn taalwijziging niet gelukkig geweest. Dat hij echter de taalchaos op zijn anders fijn geweten heeft, die Dr. Wille hem toedicht, geloof ik niet. De Nederlandsche schrijftaal is zeer gecompliceerd. Dat er eenheid van schrijfwijze moet zijn, erken ik gaarne. Trots de vele moeilijkheden die de spelling De Vries en Te Winkel oplevert, wil zij mij voorkomen ‘aesthetisch’ geslaagd te zijn. Ook aan de schrijfwijze van een taal zit een aesthetischen kant, vooral voor het oog.
| |
| |
Meer nog aan een Germaansche dan aan een Romaansche taal. Wanneer echter de crisisspelling van Marchant in de toekomst algemeen wordt ingevoerd, dan spreekt het vanzelf dat men als verstandig staatsburger heeft te gehoorzamen. Dit laatste geldt natuurlijk niet voor den letterkundigen kunstenaar. De kunstenaar heeft in zijn literairen arbeid het recht op eigen taalhanteering. Want vrijheid in alle opzichten is noodig voor het ontstaan van het tot zielsuiting gestyleerde natuurverschijnsel dat men kunst noemt.
| |
Tiemen J.C. Gerritsen. Judith. Tooneelspel in vijf bedrijven. - Rotterdam 1935. Nijgh & Van Ditmar N.V.
Het drama van Judith en Holophernes, zooals het, ontleend aan het Bijbelsche Judith-boek, door Friedrich Hebbel in Shakespeariaansche kleuren werd gedramatiseerd, mag ik als voldoende bekend veronderstellen. De schrijver van dit tooneelspel is bescheiden genoeg, want in zijn Voorwoord erkent hij, dat het schema van dit stuk weinig oorspronkelijk is. Wij bedoelen werkelijk geen grofheid, maar omdat de auteur dit zelf inziet, zouden wij hem willen vragen, wat hij met de uitgave van zijn ‘Judith’ eigenlijk bedoelt? Wij zullen het dan maar als een wel heel vrije vertaling van Hebbel's stuk beschouwen.
| |
John W. Vandercook. Tam-Tam. Vertaald en ingeleid door Albert Helman. - A'dam 1935. N.V. Wereldbibliotheek.
Een bijzonder aantrekkelijk uitgegeven geschrift over een oerwoud-staat in Suriname met tal van keurig verzorgde platen en een kaart van deze gewesten. Kostelijke lectuur, vol typische wetenswaardigheden omtrent de boschnegers. Spannend als een film. Tragisch is wat wij vernemen omtrent het wreede lot der arme slaven. De geheimen der Jungle worden ons ontvouwd. We maken kennis met de horizontale goden en over de witte en zwarte magie leeren wij talrijke interessante bijzonderheden.
Een boek, dat men geanimeerd telkens weer naslaat en herleest. Ook de uitstekende verzorging van papier, plaat en lettertype draagt daar het hare toe bij.
| |
| |
| |
Menno ter Braak. De Pantserkrant. - Rotterdam 1935. Nijgh & Van Ditmar N.V.
Scherprechter Ter Braak, in zijn vrijen tijd letterkundig avonturier, tracteert ons thans op een tragi-comedie die er zijn mag. Ze hebben mij van vakkundige zijde verteld, dat het als tooneelstuk een prul is en misschien is dit technisch wel juist, maar ik heb toch maar weer een kostelijk uur met dezen paradoxenkoning en moedigen pamflettist doorgebracht.
Dat men zich in het vervelende leven af en toe een paar uur amuseert, en dat behoeft heusch niet laag bij den grond te zijn, is een belangrijke zaak. Iedereen weet nu al ongeveer de strekking van ‘De Pantserkrant’.
De allerlaatste tijden hebben geleerd, dat ook in dit opzicht ter Braak iemand is met een frappant helderen kijk op het wereldgebeuren en op den politieken mensch met zijn waarheidsvervalschingen en misdadige schijnmoraal. Wie het nog niet gelezen heeft raad ik aan dit billijke boekje te koopen. Zijn rechtstreeksche taal is tusschen veel kwasi modern hokus pokus een weldaad. Door zijn bliksemsnelle denken, verandering van tooneel, psychologische vindingrijkheid en zeer persoonlijke en geestige maatschappij-critiek weet hij je altijd te boeien.
| |
F. Bordewijk. De laatste eer. - A'dam 1935. N.V. Wereldbibliotheek.
De zeer bijzondere prozaïst Frans Bordewijk heeft een serie grafreden geschreven, waaronder enkele heel geestige en boeiende. Gelijk bij Willem Elsschot bestaat zijn letterkundige kwaliteit uit de origineele manier van zeggen en een minstens even grooten persoonlijken kijk op mensch en ding, maatschappij en verschijnsel. Navertellen heeft hier geen doel. Lezen moet ge, gelijk ge dit het werk van Cendrars, Ostayen en Elsschot moet doen.
Ik ken, meen ik, alle geschriften van dezen fantastischen kunstenaar en ik heb me voor het eerst geërgerd. En niet zoo weinig ook! Zijn stuk op Querido is grof en dom. De lezer kent mijn meening: over smaak in kunst valt wél te twisten. Over een dégoût niet. Het op den spits gedreven dégoût van een Ariër voor een Jood en omgekeerd kan men misschien aanvaarden. De
| |
| |
meeste menschen zijn nu eenmaal hun gelijkvloersche instinctieve drijfveeren niet de baas. De auteur van ‘De laatste eer’ beweert o.a., dat Querido onder de naturalisten de eenige was met ‘geen aasje talent!’ Men zou zijn eigen oogen niet gelooven. Ik heb een keer of wat gekeken of ik wel goed las. Dìt is echter niet grof. Mijn haren zijn te grijs om nog sentimenteel te zijn, doch de grofheden die in dit artikel staan spijten mij om de nagedachtenis van den grooten schrijver van de ‘Jordaan I’, ‘Saul en David’ en ‘Simson de Godgewijde’, maar evenzeer om Bordewijk zelf. Het moet erkend: een dégoût is een natuurlijk verschijnsel. Men kan er Bordewijk niet al te lastig om vallen. Dat hij deze afkeer echter na den dood van Isr. Querido niet heeft verzwegen of althans in deze afkeurenswaardige termen gelucht, kan men hem wel ten zeerste kwalijk nemen. Van een fatsoenlijken collega mag men iets anders verwachten. Thans heeft hij zich in mijn oogen als mensch voorgoed gediskwalificeerd. De Nederlandsche critiek is hiertegenover niet unaniem opgetreden. Ik acht dit een droevig verschijnsel des tijds, dat ik terdege in mijn geheugen zal prenten.
| |
Cor Bruyn. Een Zakkennaaier grijpt naar het geluk. - Bussum 1935. C.A.J. van Dishoeck.
Een deugdelijke, breed opgezette roman van een kenner der Zaanstreek. De laatste, opzettelijk moderne bladzijden van het boek zijn de slechtste en disharmonieeren met het voorafgaande. Cor Bruyn is een discipel van de tachtiger generatie. Zijn werk doet bijv. aan Stijn Streuvels denken, maar hij is minder driftig en minder beeldend.
Toch is deze roman een uitstekend voorbeeld van het gezonde, kloeke realisme, waardoor ook onze schilderkunst uitmuntte. Zijn menschstudies zijn nauwkeurig en compleet en hun taal kent hij als weinigen. Dat hij in het dogma van den godsdienst de eeuwige redding van alles en allen ziet, is zijn zaak. Voor mij is het voornaamste, dat hij zijn principes dusdanig heeft verwerkt, dat deze met niets de literaire waarde van zijn boek in den weg hebben gestaan.
| |
| |
| |
G. Gonggrijp. De blanke tijger. - 's-Gravenhage 1935. N.V.H.P. Leopold's Uitg.-Mij.
Het aangrijpende verhaal van een inlandschen opstand in de binnenlanden van onzen archipel. De jonge contrôleur Hoorne komt te staan tegenover zijn valschen vijand Joesoef Banta, den aanstoker van het verzet. Op laaghartige wijze vindt Hoorne, wanneer hij in allerijl van een expeditie thuiskomt, zijn geliefde vrouw en kind vermoord. Waanzinnig van verdriet grijpt hij naar zijn nimmer falende buks en zaait voortaan dood en verderf onder de volgelingen van Joesoef Banta. De blanke tijger is de schrik der geheele omgeving. Eindelijk vermindert de wraakzucht. Ook zijn eigen leven is snel opgebrand. Nog voor zijn dood hervindt hij de goedheid, die hem van nature behoort.
Een schitterend geslaagd verhaal, trillend van zwaar beproefde menschelijkheid en sober uitgewerkt. Vele werken van beroemde auteurs kunnen bij deze prestatie niet halen!
| |
Filip de Pillecijn. Hans van Malmédy. Amsterdam 1935. N.V. Wereldbibliotheek.
Een schrijver die de kunst en zijn natie eer aan doet. Een proza-dichter, die ragfijn, maar daarom nog geen week proza schrijft. In dit boek is de bijna onmerkbare psychologische fout, die voor mijn gevoel het kuisch geschreven werkje ‘Monsieur Hawarden’ nog juist deed mislukken, gelukkig niet aanwezig. De atmosferische taalschoonheden rijzen melodieus-harmonisch op als bloemen in een zomeravondtuin. Zijn stijl is rhythmisch, jong en verfijnd. En toch leven de onrustige zoeker Hans en de vrouwen Lou en Teresa.
Deze roman is voortgekomen uit intuïtie op de verwikkelde en erotische man-vrouw verhouding. Ook zijn liefde voor natuur, stadsbeeld en ding vindt vanzelf een gracieuze verwoording. Geurig als bloesems, dun en verstervend als het vibreeren van een harp, meldt dit zachtdoordringende proza zich, terwijl het mensch-tafereelen zichtbaar maakt in doorlichten schemer.
Dit werk is geïnspireerd op het romantisch-teedere proza van Arthur van Schendel. In Teresa, de Spaansche, groeit de wellust
| |
| |
onmerkbaar en veroverend, zooals de lente opstijgt, plotseling en verblindend van licht. De vredigheid der nuchteren is haar bloed vreemd. Hans lijdt aan de zwerversziekte. Het is de onrust, de motor van het verlangen, die deze jonge menschen voortjaagt als wolventroepen door onafzienbare vlakten. Het zijn die roekeloozen die voorbeschikt zijn om eerder de schim van een groot saprijk leven na te jagen dan in vrede te vertoeven bij eene die gematigd lief heeft en daardoor dezen droom niet kan verwerkelijken. Zij sterven aan te snel verbruikte krachten.
De gevoelige teekeningen van Joz. De Swerts sluiten zich harmonisch bij het werk van den auteur aan.
Het tragische bestaan van Hans van Malmédy is door Filip de Pillecijn in een edel coloriet tot een verhaal samengesteld, dat dit leven volledig tot zijn recht laat komen.
| |
Edouard de Nève. Muziek voorop. - A'dam 1935. N.V. Em. Querido's Uitg.-Mij.
Een merkwaardige en knappe roman, Fransch van karakter en Fransch van uitwerking.
Jean en Francine, eenvoudige menschen, trouwen. De oorlog. Jean soldaat. Francine heeft vroeger wel eens ‘getippeld’. De moeder van Jean weet dit. Zij blijft met Francine achter. Oorlog tusschen de moeder en Francine. De Jongen, ver weg, krijgt vermoedens. Wanneer hij tenslotte in een verlofweek de waarheid verneemt, is het hem te rauw om te verwerken: te laat. Jean wordt held uit narigheid en Francine zoekt als vroeger haar afleiding op Montmartre. In elk opzicht: Fransch en typeerend geschreven.
Deze auteur lijkt me tot heel sterk werk in staat.
| |
Dr. Math. Rutten. De lyriek van Karel van de Woestijne. - Brussel 1935. Karel van de Woestijne-Genootschap.
Karel van de Woestijne is een groot lyricus, want hij leeft, terwijl zijn lichaam ons is ontvallen. Hij was de componist van Vlaanderen. Van het hoogste kan men spontaan zeggen wat het niet is en daarna stamelen wat het ook wel is. Hij was geen
| |
| |
orgeldraaier en slechts zelden opgeruimd genoeg om de harmonica te bespelen. Gods stem sprekend in abstracties, in de geheimzinnige teekens van ritueel en symbool, zooals de Brahman peinzer Adwaïta, schiep hij niet. De stem van Pan, het heidensch natuurgeluid gaf hij als preludium, als een voorzang van die menschelijke stem die opkomt uit angst voor zichzelf en uit angst voor God en de liefde.
De menschelijke zang, zwart en rood van bronst en wit van devotie, is het eigen geluid van den grooten Vlaamschen poëet. De fijne vioolsnaar die Verlaine te tokkelen wist, het religieuze en sourdine van Rilke hoor ik niet. Wanneer ik zijn stem verneem, zie ik onmiddellijk. Ik voel, ik tast zijn woord. Vleesch is zijn woord, wijn zijn drift. Geurig fruit tusschen de verdroogde vruchten van zijn magere epigonen. Trotsch is zijn houding en zelfs in zijn devotie is zijn zichtbare figuur, zijn plasticiteit strak. Droef maar moedig is de stem van den grauwen heer. Bij zijn sereenste lyriek wordt de Man aan het Kruishout voor mij zichtbaar, grootsch van verwrongenheid.
Zijn lyriek bleef de jaren door jong. Hij was eerst zestien jaar en reeds toen bleek zijn gedicht rijp. Als bewogen romanticus was hij verbonden aan den geur van zijn vaderhuis, aan het leed van zijn moeder, aan de kleine gewoonten van zijn broer en het ruischen van den wind om zijn woonvertrek. Er bestaat een eenzaamheid die sterker is dan de kracht van den vitaalsten mensch. Een zachtblauwe hunkering, een verlangen, zwaarder wegend dan pijn. Eenzaamheid was er om Baudelaire, om den zwervenden Rimbaud, om Lenau en Hölderlin. Zij was bestendig aanwezig in den Praagschen dichter Rainer Maria Rilke en den Vlaming Karel van de Woestijne.
Vanuit deze atmosfeer had ik gaarne het lyrisch bestaan van Karel van de Woestijne omhooggestuwd gezien. Urbain van de Voorde bereikte dit ten deele. Dr. Math. Rutten niet. Zijn verdienstelijk werk, rijk gedocumenteerd, is er van stijl en bedoeling te academisch voor. En Karel van de Woestijne te koninklijk koppig om zich zoo te laten behandelen.
Max Kijzer.
|
|