| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (Dames-rubriek). Madame Mathieu de Noailles. (Vervolg van blz. 86.)
Au soleil de la poésie. Sous l'oeil en fleur de Madame de Noailles.
Onder bovengenoemden titel liet de bekende schrijver René Benjamin een (fantastische) biographie verschijnen over Madame de Noailles.
Fantastisch, ja! in zooverre mevrouw de Noailles-zelve er part noch deel aan had. In het lijvige boek is ingelegd een Note de l'auteur, waarin René Benjamin het volgende schrijft:
Madame de Noailles n'a jamais eu connaissance du manuscrit de ce livre avant son impression.
Les lecteurs comprendront que les propos, gestes et initiatives que je prête au poète, ne sont pas d'elle mais de moi.
Je ne me suis servi, pour faire un tel portrait, ni d'un phonographe, ni d'un photographe, ni d'une sténographe, mais de ce que je puis avoir de sensibilité, d'imagination et d'enthousiasme.
Iemand, die een zóó wonderbare intuïtie heeft van een anders uiterlijke persoonlijkheid en innerlijk wezen als René Benjamin te hebben blijkt van de Comtesse de Noailles, heeft ook geen stenographen en photografen noodig om een beeld te geven van de door hem uitverkoren en behandelde figuur, zóó vibreerend van leven, dat wij voortdurend den sterken indruk krijgen in directe aan- | |
| |
raking te komen met de zich bewegende, ademende, haar hartstochtelijke energie als een schitterend vuurwerk, dat verblindt en bekoort, om zich heen verspreidende vrouw.
Nooit en nooit las ik een biographie, die, - hoewel alleen uit eigen verbeeldingskracht en flair opgebouwd, - zóó volmaakt, zóó diep-indringend, zóó allround, ons een individualiteit voor oogen stelt, zoodat wij haar hooren met onze eigen ooren en met onze eigen oogen zien. Ik ben verrukt van dit boek, dat, dunkt me, een groote verrassing moet zijn geweest voor madame de Noailleszelf.
Wanneer een vreemde, die de dichteres nooit heeft ontmoet, dit werk in handen krijgt, dan zal hij bij de lectuur beurtelings geamuseerd of verteederd glimlachen en onvergetelijk zal hem bijblijven de onvergelijkelijk geestige, onvergelijkelijk origineele figuur, die madame de Noailles is geweest. Hij behoudt de niet weg gaande impressie, dat deze dichteres een unieke persoonlijkheid is geweest, van een groote physieke frêle-heid, die gecompenseerd werd door een enormen wil en een fabelachtige zenuwkracht.
O, wij kennen haar nu, madame de Noailles, die een allerinteressantste ‘eenheid van tegendeelen’ was: wereldwijs en tegelijk absoluut argeloos, zoo argeloos als een kind, dat nog nooit door de menschen is ‘snubbed’ of in zijn omgeving nimmer ruw is terecht gezet; verfijnd tot in het overdrevene, en toch in staat in een ‘bouge’ van den zooveelsten rang, in het vroege uur van den morgen, een bord kaas-soep te eten:
Qu'est-ce qu'elle désire? Elle répond:
- M'enivrer!
- Mais... avec quoi?
- Une soupe au fromage! Il y a dix ans, que je languis faute d'une soupe au fromage.
Dix minutes après, on lui sert dans une assiette de collège un brouet d'une odeur suspecte.
Elle dit: ‘Courage!’, l'attaque, se renverse en arrière.
Les amis se précipitent.
- Laissez cela! laissez cela!
Mais elle s'écrie:
C'est délicieux! Appelez-moi la patronne. Madame, qu'y a-t-il là-dedans?
| |
| |
- Ah, je ne puis pas vous le dire, réplique rudement cette femme. C'est la recette de la maison.
Madame de Noailles est extasiée.
- Quelle magnifique réponse! L'art s'explique-t-il jamais? C'est une soupe sublime et incompréhensible...
(Hoe fijn-humoristisch is dit scènetje uitgebeeld. En zoo kostelijk, zoo vermakelijk, en tegelijk zoo voelbaar-reëel is het geheele boek van René Benjamin.)
Wij hernemen onzen zin:
... zoo nonchalant en tegelijk zoo trouw aan haar beloften; zoo geheel op haar plaats in het Parijsche gezelschapsleven en tegelijk zoo vol passie en geestdrift voor de natuur, die zij beschouwt en ondergaat met een devote toewijding en voor ons evoqueert op een subtiele, suggestieve, schilderachtige wijze, als waarin zij alleen door onze Hélène Swarth wordt geëvenaard; zich altijd voelende als een zwakke, ja, stervende... (Maurice du Gard, haar opbellende, kreeg ten antwoord: ‘C'est une mourante, met wie je spreekt’, en als men haar bezocht was zij meestal ‘morte’ van uitputting en zwakte...) en toch een geestelijke kracht ontwikkelende, die ontembaar en onverwoestbaar was.
Het is mogelijk, en het zal wel zoo zijn, dat het boek van René Benjamin een beetje ‘te sterk is aangezet’, zooals men dat noemt; maar dit is op een zoo volstrekt-beminnelijke wijze gedaan en zoo beheerscht binnen de perken gehouden, dat deze precieuse ‘overdrijving’ (dit woord is nog veel te sterk) alleen dient om de geliefde gestalte beter te doen uitkomen, zooals een schilder zijn figuur wat expressievere kleuren dan de strikt noodzakelijke zou geven, of een tooneelregisseur een persoon, die speciaal in het oog vallen moet, apart en extra belichten zou.
Men voelt de groote sympathie, die de drijfkracht is geweest om deze karakteristiek te schrijven, de teedere aanvoeling der persoonlijkheid, en dan begrijpt men ten volle, hoe vaak een glimlach heeft moeten gespeeld hebben om de lippen van den ‘ami de la poésie’ (zooals de schrijver zich steeds, bescheiden, naamloos noemt) wanneer hij het charmante schepseltje bestudeerend beschouwde, - zij, die een groote kunstenaresse was in het brooze hulsel van een onbeschrijflijk-fascineerende vrouwelijke vrouw.
Wij kennen in de letterkundige historie in kleineren vorm een
| |
| |
dergelijk geval van biographische beschrijving, waar óók niets van, den gewonen menschen zonderling lijkende gedragingen wordt verheeld, maar die met zóóveel innerlijk begrip en sympathiseerende verteedering worden verteld, dat het ons is, als zagen wij iemand met fijne, voorzichtige vingers teer, kostbaar porcelein hanteeren.
Wij bedoelen Ariël, waarin André Maurois een beeld geeft van Shelley, zoo lief en liefhebbend, dat wij na de lectuur verteederd glimlachen, zooals de auteur waarschijnlijk óók zal hebben gedaan, terwijl hij schreef. Men begrijpt, dat André Maurois Shelley moet hebben liefgehad om hem zóó te kunnen voelen, welke liefde dan ook tot uiting komt in het enkele teekenende zinnetje:
‘Shelley was angelic, all too angelic, Byron was human, all too human.’
René Benjamin heeft ook iets dergelijks gevoeld omtrent madame de Noailles. Telkens met een wonderfijn toetsje schemert zijn bewonderende liefde dóór, en, na zijn boek gelezen te hebben, deelen wij die liefde en die bewondering.
Paul Reboux, de criticus van Les Lettres, is ook hoogelijk ingenomen met Sous l'oeil en fleur de Madame de Noailles en zegt o.a.:
‘Une biographie détaillée de la comtesse de Noailles, avec date de naissance, nom de jeune fille, date du mariage, adresse actuelle à Paris et à la campagne, titres et dates des ouvrages, notes critiques etc. m'en dira moins long, que les pages de Sous l'oeil en fleur de Madame de Noailles, pages si vraies, sans doute précisément parce qu'elles ne contiennent rien de vrai.’
René Benjamin, zegt Paul Reboux, heeft een nieuw literair genre geschapen van biografie, want:
Il y a lieu d'espérer toutefois, que ce nouveau genre littéraire, désormais créé, suscitera des ouvrages analogues, car il y a là une des formes les plus amusantes de la verve et de l'esprit.
Ja, het ware zeker te wenschen, dat er méér dergelijke boeken verschenen, - maar dan geschreven met dezelfde skill, dezelfde
| |
| |
goût du pittoresque, denzelfden geestigen humor. En de schertsende toon, de grappige voorstelling, deden René Benjamin niet de groote verdiensten der dichteres voorbijzien, integendeel, want, zegt Paul Reboux:
‘...il a, en maint endroit, des trouvailles de mots charmants pour dire son enthousiasme.’
Ik zei reeds, dat madame de Noailles, die opgebrand werd door een inwendig vuur, zich altijd tot stervens toe uitgeput voelde, maar tegelijk een enorme vitaliteit ontwikkelde. Het eerste hoofdstuk geeft ons daarvan een onovertroffen beeld, door de voorstelling, dat madame de Noailles, te bed liggende, gehuld in kleurige gewaden als een prinses uit de 1001 nacht en zich gebroken voelende van vermoeidheid, toch achtereenvolgens een journalist ontvangt, een uitgever, een ‘organisateur de tournées de conférences’, een Chineeschen bewonderaar (die haar komt vragen hem te verdedigen vanwege zijn geschriften, terwijl zij natuurlijk geen woord Chineesch verstaat, en hij te weinig Fransch om zich voldoende duidelijk in die taal uit te drukken), haar dokter, en René Benjamin-zelf, ‘l'ami de la poésie’, wiens vriendschap haar ontroert.
Een staaltje van René Benjamin's geestige schrijfwijze, de beschrijving van het bezoek van den Chinees.
‘M. Pou-Tchi-Fou paraît mort. C'est un mort debout. Il entend bien qu'elle parle, mais il est persuadé qu'elle légitime son abstention, et il commence à la dédaigner fortement lorsqu'elle dit:
- Vous me ferez boire au creux d'un bol en porcelaine bleue. Vous me promènerez par une nuit de lune dans votre jonque. De quelle couleur, monsieur Pou-Tchi-Fou, sont les oiseaux au bord du fleuve Amour?... Répondez-moi quelque chose... dans votre langue; je suis sûr que je la comprendrai! Vous ne voulez pas? Vous demeurez triste; vous êtes un sage. Que votre silence est éloquent! Alors, c'est entendu, je vous imite. Comme vous je me tais, et nous nous endormons, vous debout ainsi qu'un juge, moi étendue comme une déesse... Ne bougez pas; vous rangerez vos papiers tout à l'heure. Nous dormons, monsieur Pou-Tchi-Fou, le temps de faire ensemble
| |
| |
un rêve sublime, ayant la profondeur de nos deux races antiques!
Mais ce petit Chinois est buté. Il fait de minuscules gestes pour essayer de dire qu'il s'en va. Il est dépité, irrité. Le voici tout près de la porte. Sarah, qui comprend à travers les murs, arrive, l'accompangne, le mets dehors.’
(De getrouwe Sarah is het onmisbare factotum van madame de Noailles, die alles weet, alles onthoudt, al het noodige doet, haar meesteres aan afspraken herinnert, haar geen seconde alleen laat, al is zij ook in een andere kamer, bezoeken aankondigt, en ze, desgewenscht, op handige wijze weg-expedieert.)
We krijgen dan een beschrijving, hoe madame de Noailles ontvangen wordt in de ‘Académie de Belgique’, die van het begin tot het einde charmeert. Ziehier ‘la fin délicieuse’:
‘Tout était terminé; les gens sortirent. Ils sortirent lentement; ils avaient une grande peine à s'en aller. Ils se retournaient. Les femmes oubliaient leurs fourrures, les hommes leurs chapeaux. Ils revinrent. Enfin, ils se trouvèrent sur la place, et il restèrent dans le froid longtemps pour l'attendre et la voir encore. Elle partit en voiture; ils la virent mal; ils l'acclamèrent. La nuit était tombée. Alors ils regagnèrent leurs maisons, qui sont soignées et tièdes, honnêtes et sages: tout leur y parut poétique, c'est-à-dire touchant et rempli de sens: un feu courait dans leurs prunelles, leur dorant les plus humbles choses, et ils étaient émus de sentir comme ils aimaient.’
Het derde hoofdstuk is gewijd aan een literaire thé bij een duchesse, waar madame de Noailles over literatuur spreekt met Souday en met een generaal, dien zij hardnekkig ‘commandant’ noemt of ‘capitaine’. Nog geestiger, nog amusanter is het hoofdstuk over een ‘bouge’ in Montparnasse, waar zij beloofd heeft verzen voor te dragen (en het ook doet!). De atmosfeer, het milieu, het publiek, het optreden van mevr. de Noailles en de reacties daarop van het auditorium zijn van een onvergetelijk-humoristische vermakelijkheid. (Hoe komt het toch, dat wij Hollanders de gave
| |
| |
van den gedistingeerden humor ten eenenmale schijnen te missen en dat wij, als wij ‘grappig’ zijn, vervallen in het mateloos-flauwe, banale, expresse genre van een Justus van Maurik of een Henriëtte van Eijk...?) Henriëtte van Eijk heeft meer Mutterwitz, is, uit den aard der zaak, moderner, ook heeft zij een ongebreidelder fantasie, - maar het peil van haar werk verheft zich heusch niet zoo ver boven de triviale grappigheid van een Justus van Maurik, - en toch wordt het werk van Henriëtte geslikt en soms zeer gewaardeerd, - omdat wij anders niet hebben misschien?...
Zoo worden ook ‘schoonheidskoninginnen gekozen ‘alleen uit meisjes, die zich hebben aangemeld, en wordt een beauté tot Miss England of Miss Italia gepromoveerd, die, als alle vrouwen van een land hadden kunnen worden gekeurd, geenszins dien titel zouden hebben verdiend. Met deze vergelijking bedoel ik, dat de laag-bij-den-grondschen humor van Henriëtte van Eijk haar geen recht geeft op den rang van ‘Koningin’, in absoluten zin, alleen maar betrekkelijkerwijze.
De reden, waarom Henriëtte van Eijk zoo populair is, bij een zeker soort publiek, is, dat zij de aristocratie zoo ‘leuk in het ootje neemt’, maar dit bedrijf is toch wel heel abgeschmackt en goedkoop!
(Ik moet mij even rattrappeeren; gelukkig heeft Nederland nog wel betere humoristen dan de ‘irrepressible’ Henriëtte van Eijk; ik herinner aan Melis Stoke, Cornelis Veth, F. de Sinclair, van wien o.a. Een prijsvraag in de hel niet alleen amusant, maar zelfs zeer geestig is.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
M.L.T.V. U niet bedanken, - liefste, trouwste.... maar ik dank U iederen dag, ieder uur.... Er zijn menschen, van wier woorden en daden een magische macht ten goede uitgaat, en dien sterkenden invloed ondervind ik door U telkens en telkens weer. U is in mijn leven ‘het wonder’, zooals Ibsen en Maeterlinck dat verstaan. En zou ik U dan niet danken....?
J.K.-R.v.S.
|
|