oogen (gevaarlijke combinatie) in het bleeke, knappe gezicht, kijken geërgerd.
De leerlinge, die inmiddels op de pianostoel is gaan zitten, is klein en gezet en staat al in de schaduw, die het vierde kruisje voor zich uit werpt.
Maar nu verzekeren de te groot bloemige japon en de uitdagende mond, dat één zoo'n voorjaar in staat is om alle gedachten aan jaren, en zeker aan kruisjes te verjagen. Althans bij de dame zelf. -
Als reeds bezadigd bloed opnieuw gaat bruisen, dan kan het er spannen in de branding!
‘De lente is een heerlijke tijd, meneer van Brandenburgh. Je voelt je zoo... Ach, wat een beeldige bloemen, hebt u daar. Wat zullen die goed kleuren bij m'n japon... Asters, nietwaar?’
‘Narcissen, mevrouw Vermaes.’
‘Och ja, ik kan die namen maar niet uit elkaar houden. Narcissen...’
‘U denkt maar aan de schoone Narcissus.’
‘Ja, was dat niet die beeldige jongeman, die verliefd werd op... eh... op 'n andere man, of zoo iets raars...’
‘Op zichzèlf. Hij was te mooi. U ziet hoe gevaarlijk het is mooi te zijn. De arme jongen heeft zichzelf gedood en uit zijn bloed zijn de eerste narcissen ontstaan.’
‘Griezelig. Denkt u werkelijk dat het gevaarlijk is om mooi te zijn? U moet op dat punt toch wel eenige ondervinding hebben...’
‘U vleit me openlijk, mevrouw. Dank u, doch volkomen misplaatst. Niet ik doch ù...
‘Haha, nu vleit ù op uw beurt...’ (Dit is niet het ideale gesprek voor een pianoles.)
‘Wilt u niet beginnen met de oefeningen; u bent gebleven volgens de rooster...’
‘Mag ik niet één enkel bloempje van u stelen, voor op m'n japon...’
‘Ze zullen het heerlijk vinden, mevrouw Vermaes; neemt u zoo veel u wilt. - Oefening drie-en...’
‘Nu vleit u me alweer. Dank u. Nee, twee is voldoende. Ziet u hoe beeldig het staat? Ze ruiken heerlijk. Ruik eens!’