De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Feiten en fantasieën (Dames-rubriek).Ga naar voetnoot1)Madame de Noailles.Wanneer men een overzicht krijgt van mevrouw de Noailles' leven en werk, door haar verschillende biographieën te lezen en haar verzen en haar romans te bestudeeren, en ziet, hoeveel roem en liefde der buitenwereld haar is geworden, - dan denkt men onwillekeurig wel eens, of Pol de Mont aan onze dichteres Hélène Swarth een goeden raad heeft gegeven, toen hij er bij haar op aandrong dat zij, die begonnen was met Fransche verzen, voortaan in het Hollandsch schrijven zou. Het is waar, Hélène Swarth heeft in haar leven en in haar carrière geen klagen gehad. Zij heeft een waardeering genoten, zooals maar aan weinige auteurs in Holland ten deel valt; zelfs officieel is zij erkend door Stad en Staat en Regeering; enthousiast ingehaald bij haar debuut door Lodewijk van Deyssel en Willem Kloos, die onmiddellijk in haar poëzie den zuiveren natuurtoon herkenden, heeft zij van haar latere werk ontzaglijk veel pleizier beleefd. ‘Het zingende hart in onze letterkunde’, zooals Kloos haar karakteristiek heeft genoemd, deed vele andere harten, vooral van jongeren, kloppen; en zóózeer werd ze gevenereerd, dat, zooals mevrouw Nijhoff mij persoonlijk heeft medegedeeld, na een ontvangstmiddag, de bezoekers elkaar geestdriftig mededeelden: - De dichteres schonk zelve thee. Ja, aan lof en liefde heeft het Hélène Swarth stellig niet ont- | |
[pagina 83]
| |
broken. Maar... het bleven de lof en de liefde van een klein land. De faam van Madame de Noailles is over de geheele wereld gegaan. En Hélène Swarth, met haar bewonderenswaardige oprechtheid, haar diep sentiment, haar onberispelijke techniek, had waarlijk wel verdiend tot ver over onze grenzen te worden gekend en liefgehad. En... zij kon Fransche verzen schrijven, getuige haar Printannières, haar Fleurs du Rêve en haar, nog in 1921 verschenen Octobre en fleur. Zij beheerschte de Fransche taal volkomen, en heeft deze ook altijd graag gesproken. Maar ware Hélène Swarth een geboren Française geweest... zij zou ongetwijfeld zijn opgenomen (zooals Madame de Noailles, en na haar Colette) onder de veertig ‘onsterfelijken’ der Académie française. Enfin, het is nu eenmaal zoo. En wij-persoonlijk betreuren het, zooals vanzelf spreekt, niet, dat onze begaafde, dierbare dichteres, die de liefde, in al haar phasen, voelt als geen ander, die de natuur zoo schilderachtig ziet, als geen ander, die met onze Hollandsche taal weet te tooveren als geen ander, de onze gebleven is.
* * *
Madame la Comtesse Mathieu de Noailles, née Anna Princesse de Brancovan, was een Rumeensche van geboorte. Het portret, dat zij eenmaal van zichzelve teekende: een zeer regelmatig, rond gelaat, met een uitdrukking van... laat ik het maar eens zoo noemen, omdat het zoo goed de kern van haar wezen weergeeft, ‘levensgretigheid’, en over den linkerschouder nonchalant een zwaren bos donkere krullen geworpen, - moet uitstekend gelijken. Ik heb dat van verschillende kanten gehoord. Ook onder anderen van een jongen schrijver, die te Parijs een bezoek had gebracht aan de vermaarde dichteres. Hij beschreef ons het groote vertrek in de Rue Scheffer, waar zij geregeld, haast iederen dag, haar gasten ontving: literatoren, politici, officieren, studenten, journalisten, recensenten, geestelijken, vreemdelingen... (hierover meer, wanneer ik aan haar levensgeschiedenis toe ben), den kring dergenen, die tegenwoordig waren, en haar persoonlijkheid... en deze laatste beantwoordde precies aan de voorstelling, die ik mij van haar had gemaakt. Ofschoon mevrouw de Noailles bijna uitsluitend haar dagen | |
[pagina 84]
| |
doorbracht, liggende te bed of op een chaise longue (ja, zij vertelde eens, dat zij àl haar werk produceerde in deze liggende houding, en geen enkel vers ooit aan haar schrijftafel geschreven heeft!) was zij toch van een ongelooflijke levendigheid en een ontembare energie. Ofschoon zij zichtbaar vermoeider en vermoeider werd, was haar bewegelijke vivaciteit ononderdrukbaar; zij nam aan alle gesprekken deel met een hartstochtelijke verve... en zóó vlug was haar geest, en zóó snel ging zij van het eene onderwerp op het andere over, dat zij soms vergat, wat zij zoo juist had gezegd, en het gevolg was, dat zij zich dan wel eens het volgende oogenblik lijnrecht tegensprak! Maar zóó gracieus was zij in haar gebaar en haar woord, dat niemand haar ooit haar weinige logica, haar, te wenschen overlatende exactheid kwalijk nam. In haar gezelschap werd men, als het ware, voortdurend geëlectriseerd door een telkens op u overspringende vonk; zij was van een onnavolgbare originaliteit en geestigheid. Een vurige belangstelling in alle wereldsche en... onwereldsche dingen kenmerkte haar, en met al haar levensondervinding, was zij zoo naief en zoo argeloos als een ingénue kostschoolmeisje. Zij was niet reflectief, zij was niet weloverlegd, en woog en wikte haar woorden niet. Zij sprak, zij sprak, volstrekt impulsief, al naar den inval van het moment, maar wát zij zeide, droeg altijd sterk den stempel van een overtuiging, een vaste zekerheid, een groot enthousiasme. Ja, men zou bijna kunnen zeggen, dat haar geest te groot, te krachtig, te rusteloos, te driftig was voor het kleine, broze, uitgeputte lichaampje; zij, doordat haar brein altijd in laaienden gloed werkzaam was, kon niet slapen, zelfs niet met de sterkste middelen; het was ternauwernood, dat zij een paar minuten, een uur haar bewustzijn verloor. Het gebrek aan slaap, aan innerlijke rust, maakte haar radeloos en over-nerveus; zij reisde van de eene plaats naar de andere, verwisselde telkens van hotel, - niets baatte; ‘the fever called life’, (zooals E.A. Poe zegt) liet haar geen vrede, totdat deze was ‘conquered at last’. Zij zeide bijvoorbeeld, op reis, tegen een harer kennissen: - Cher ami, heb je vannacht goed geslapen? - Admirablement. Dan smeekte zij: | |
[pagina 85]
| |
- O, geef mij dan je kamer. Bij mij hoor je den heelen nacht niets anders dan geluiden van binnens- en buitenshuis, die je den slaap ontrooven. Maar het wáren niet de geluiden van binnens- en buitenshuis, die haar den slaap beletten. Het was de dringende, woelende, onbluschbare onrust in haar ziel... Onze jonge kennis vertelde ons van den avond, in haar gezelschap doorgebracht. Hij gaf den indruk als bovenstaand, en die, zooals ik al zei, volkomen overeenstemt met den mijne, door bestudeering van de persoonlijkheid en het werk der dichteres verkregen. En hij verhaalde: Temidden der gesprekken, stak mevrouw de Noailles plotseling haar hand op, als om de attentie der aanwezigen te vragen: Wij werden stil, en luisterden. En toen, van de straat, klonk duidelijk tot in de kamer door, de roep van een venter met tulpen... En, in vervoering, zeide toen madame de Noailles, als had zij de aankondiging gekregen van een lang en smachtend verwacht geluk: - C'est le printemps!...
* * *
Inderdaad de lente heeft in het diepere en het aanschouwingsleven van mevrouw de Noailles een groote rol gespeeld. Zij werd steeds overweldigd door de zon, de grandiose blauwheid der lucht, het landschap, met zijn betooverende verscheidenheid van bloemen, planten, vlinders en bijen; zij heeft hymnen aan de zon gezongen, die doen denken aan de natuurverheerlijkingen der klassieken; en in het bekoorlijke vers aan haar zoontje, Anne-Jules, La course dans l'azur: noodigt zij hem uit, haar bij de hand te nemen, en weg te stormen, de oneindigheid in van wind en zon en klare lucht, totdat zij zich geen menschen meer voelen, maar boschgeesten, libellen, aard-atomen, zonder belemmering, zonder gewicht, zonder voorgevoel of achtergedachte, vrij. En, eindigt zij dit poëem, dat ons aandoet als een frissche waterteug, als de koele rinschheid van een versche vrucht, - als later ooit de menschen je vragen, waar je moeder gebleven is, maak hun dan nooit wijs, dat zij dood en begraven is, - want dat | |
[pagina 86]
| |
is niet waar, mijn jongen! Als ik niet meer op de aarde vertoef, dan zal ik terug gevlogen zijn naar de zon, waaruit ik ook ben voortgekomen, dus zeg hun dan: ‘Je l'ai laissée au bord du monde,
Où l'espace est si bleu, si pur.
Elle semblait vive et profonde
Et voulait caresser l'azur,
Je n'ai pas eu le temps de dire:
Que faites-vous?... Le front vermeil
Je l'ai vue errer et sourire
Et s'enfoncer dans le soleil...’
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.) |
|