| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Laat dìt feit ons een Poolster zijn: het is een bewijs van een pessimistisch twijfelen aan het zelfbewustzijn, het daadvermogen en de kracht der geheele menschheid om, ten spijt van alle tegenwerkende machten, haar levensdoel te bereiken, namelijk dat zij eens den duurzamen vrede zal winnen, welke sinds oude tijden haar streven was. De reeds oude latijnsche raad aan de volken: ‘indien gij den vrede wilt, wapent U dan ten oorlog’, toont, dat vrede haar boven alles begeerlijk lijkt. Een duidelijke stap naar dit doel was, na den ontzettenden Westerschen oorlog 1914-'18, de door de bezieling van den President der Vereenigde Staten Woodrow Wilson, helaas al dadelijk door zijn eigen volk verloochend, tot stand gekomen Volkenbond. Van zijn ontstaan af werd de Bond van den eenen kant bespot, door anderen cynisch beoordeeld, door derden zonder bezieling verdedigd. Kon de Bond echter anders dan langzaam, voorzichtig de vernietigde harmonie tusschen de volken herstellen, en, wat de oorlog verbroken had, met veel passen en meten bijeen voegen? Hij herleidde zich allengs tot een alliantie van Engeland en Frankrijk en de kleinere mogendheden daaromheen. Nog kort geleden moest hij de verzwakking ondergaan van Italië's uittreden. Maar wijl dit, in het bijzonder door het Abessynisch geweld, geen vredeskracht kon genoemd worden, was dit uittreden nauwelijks een verlies. Zijn innerlijke kracht moge dus verminderd zijn, zijn grootsch gebouw verheft zich te Genève, zijn bestuur zìt en vooral de kleinere staten, die niets méér verlangen dan zich-zelf te blijven, gelooven in den Bond als in een zichtbaar begin van verwerkelijking van het vredesideaal, dat zich slechts langzaam kan bevestigen.
Terwijl in het Verre Oosten zich de felle aanval voortzet van de
| |
| |
Japansche strijdmacht op de zelfstandigheid van het onmetelijke China naar Tsiang-Kay-sjek's roodgetinte denkbeelden, en de Japansche overwinnaars zelfs niet meer de toeziende Westelijke groote mogendheden, Noord-Amerika en Engeland, ontzien, ja, hen zelfs schijnen te tarten, terwijl ook de burgeroorlog in Spanje voortgaat den Europeeschen vrede te bedreigen, schijnen de leiders der Engelsche en Fransche demagogie, haar betuigingen van vredelievendheid ten spijt, er op uit hun volken tot oorlog op te hitsen. In het bijzonder tegen het fascistisch Italië, waar Mussolini 't eerst zijn volk heeft weten te doen opstaan tegen de verkondiging der Marxistische frasen, uitgeschetterd door volksleiders, wier verwachting het was, zelf naar hun wanbegrip een regeering te vormen ontsproten aan een Communistisch geneigd internationalisme met verloochening van alles wat hun volk in het verleden aan godsdienst, familieleven, roem en grootheid had opgebouwd. In Frankrijk heeft deze demagogie reeds gezegevierd tot welna den ondergang toe. Deze zou nu een voldongen feit zijn, indien het aan den afgrond niet werd tegengehouden door gezonde vrees voor het steeds sterker, steeds aanmatigender Hitleriaansche Duitschland; de overwonnene, de vertrapte, de beroofde van gisteren, de bedreiger van heden. Dìt Frankrijk heeft zich nu echter een minister van marine gegeven, Corsicaan van geboorte, Campinchi geheeten, die in een champagne-roes aan boord van een Middellandschezee-stoomer het Italiaansche volk en zijn fascistisch bestuur een reeks van beleedigingen heeft toegevoegd, waarvan hij den volgen den dag verklaarde zich niets meer te herinneren. Waarom vond de Italiaansche journalist te Parijs het noodig zijn schuimende woorden naar Rome over te brieven? In alle landen gaat het hoog om de Vrijheid der Drukpers, Maar het lijkt wel zeker, dat wanneer de dagbladschrijvers mee helpen hun lezers op te hitsen, hun ‘nobile officium’ werkt als vergif. Het
spreekt van-zelf, dat de Joodsche staatsman Léon (of Levy?) Blum op andere hem hinderlijke gevallen doelde, waarin de Fransche dagbladpers ophitst tegen buitenlandsche of binnenlandsche tegenstanders dan op de gevaarlijke toespraak van zijn kameraad Campinchi. Maar gelijk had hij! Ook hij ziet de gevaren van een al te vrijmoedige dagbladpers in en, zei hij in een dronk bij een feestmaal, ‘ik vraag mij vaak af of een régime van nationalisatie niet met de pers zou moeten beginnen.
| |
| |
Ons streven heeft ten doel de exploitatie van de kapitalistische pers te binden aan regelen van oprechtheid en eerlijkheid. Wij zullen geen inbreuk plegen op de vrijheid van drukpers. Wij willen echter hun, die een beroep maken van laster en onteering, de mogelijkheid daartoe ontnemen. Wij willen hen dwingen voor de rechters de bewijzen te leveren van hetgeen zij beweren, op poene van ernstige straffen.’
Het gaat intusschen in dat Frankrijk van Blum-Chautemps gortig toe. In en om Parijs zijn, als een gevolg van het lasterproces tegen den leider der Rechtschen, den kolonel De la Rocque, vriend van de in België wonende Orléans-Bourbon-familie van den prétendent, den hertog de Guise, en zijn zoon, den ‘Dauphin’, graaf de Paris, een proces aanhangig gemaakt door andere voorstanders van een restauratie van het koningschap, onder leiding van den Napoléontischen hertog Pozzo di Borgo. Wapenvoorraden van allerlei aard en soort zijn in geheime opslagen ontdekt. Men noemt hen, die dit wapentuig, schijnt het, voor een mogelijk uur van opstand hebben neergelegd, ‘cagoulards’, wijl zij hun gelaat zouden verbergen achter een puntmuts, met twee ooggaten er in, zooals de aanhangers van de Noord-Amerikaansche ‘Ku-klux-klan’ dragen, als zij in de Zuidelijke Staten uit zijn met hun haat jegens negers, katholieken en Joden. Maar ofschoon er van den linkschen kant, d.w.z. van de thans Frankrijk leidende regeering, wordt beweerd, dat deze wapen-dépots zijn opgelegd door de Rechtschen, en zij mèt Pozzo di Borgo enkele andere rechtsche leiders heeft doen arresteeren, is het verre van zeker, dat deze voorraden niet toebehooren aan de veel verspreide Communistische organisaties, voor een mogelijk ‘grijpen naar de macht’. Hoe dit zij: de regeering Chautemps-Blum of Blum-Chautemps behoeft zich voorloopig niets aan te trekken van een mogelijke rechtsche restauratie. De ‘Graaf van Parijs’, ‘Dauphin’ dan in de koningsgezinde betiteling, heeft zich ook namens zijn vader, den ‘Roy’, openlijk los gemaakt van zijn zoo geheeten aanhangers, die in het dagblad, de ‘Action française’, onder leiding van Charles Maurras en Léon Daudet hun orgaan vonden. Hij eindigt met de woorden: ‘wij hebben tenslotte wel moeten constateeren, dat
de leiders van de “A.F.” in plaats van hun vorsten te dienen, zich van hen hebben willen bedienen’.
| |
| |
Doch het is niet enkel in Frankrijk, dat de demagogische volksmenners hun vergif in de hersenen hunner volgelingen uitblazen. Zooveel beproefd gezond verstand heeft de groote stads-Engelschman niet meer, of hij vindt, dat zijn ‘Labour’-vertegenwoordiger, majoor Atlee, en die andere sir Stafford Crips het bij het rechte eind hebben, als zij uit trekken, de een tegen het Fascistisch Italië onder Mussolini, de ander tegen Duitschland en het ‘Nazi’-bewind. Atlee heeft een reis gemaakt naar Barcelona, men begrijpt in welke bezieling, en aan zijn Spaansche vrienden beloofd druk te zullen uitoefenen op de Britsche regeering ten gunste van het z.g. ‘loyalistisch Spanje’. Waarmee hij natuurlijk bedoelt de zoogenaamde ‘wettige’ regeering, voortgekomen echter uit een opstand tegen het koninklijk gezag, en vóór de voor zeven achtste communistische afgescheiden republiek van Catalonië. Hij weet, althans hij behoort te weten, dat deze aan zijn Spaansche ‘loyalistische’ vrienden gegeven belofte onmogelijk in zijn vaderland tegen daden is in te wisselen. Maar wat komt er zoo'n beetje onmogelijkheid voor een demagogischen volksafgevaardigde op aan? Van zijn kant strijdt de socialistische afgevaardigde sir Stafford Cripps in de ‘Daily Herald’ voor een wereld-conferentie en een overeenkomst tusschen alle democratische staten met koloniaal bezit tot onderlinge verdeeling van de koloniale productie en invoering van een gemeenschappelijke valuta, militaire samenwerking enz., met uitsluiting van en gericht tegen de fascistische staten’. In Duitsche regeeringskringen is men al niet wijzer of men ziet in dergelijken onzin van het Engelsch parlementslid zonder het geringste gezag, ook al een ophitsing tot oorlog.
Gelooft men daarin niet aan het streven der tegenwoordige Britsche regeering om het Derde Rijk in zijn redelijke verlangens tegemoet te komen? De publieke opinie neigt er voortdurend krachtiger naar vrede, en mannen van grooten invloed reizen, buiten de regeering om, naar Berlijn of naar Berchtesgaden, waar Adolf Hitler zich bij voorkeur ophoudt, om er de regeeringspersonen te polsen over de door het Engelsche volk betoonde toeschietelijkheid. Zoo ging lord Halifax met een valies vol goede bedoelingen op bezoek bij Hitler, Göring, Göbbels, en wie al meer, maar hij kwam terug, ontdaan hij-zelf, door de hooge eischen, welke hij had moeten aanhooren. Het bleek, dat het Derde Rijk zich niet waarlijk het
| |
| |
Derde Rijk zou achten, de verbazingwekkende stichting van Hitlers ‘Mein Kampf’-evangelie, zonder een volstrekte hegemonie over Midden-Europa, in het bijzonder over de technische lappendekenstaat Tsjechoslowakije, die door die heel-groote staatslieden na den oorlog, bijeen gekomen om voortaan Europa vrij van oorlog te maken, in hun wraakverblinding in het bijzonder te Praag zooveel politieke brandstof hebben opgestapeld, door deze nieuwe staatsschepping zonder eenigen logischen gedachtengang tezamen te voegen, dat haar deelen samenhangen als met draden van een spinneweb. Maar dat Tsjechoslowakije is een dierbare bondgenoot van Frankrijk. Het zijn daar de Sudeten-Duitschers, eenige millioenen sterk, die zich slechts laten bevredigen, indien zij van de Praagsche overheid een volslagen autonomie krijgen, bezield door het nationaal-socialistische ‘Führers’-beginsel. De Polen en Hongaren onder Tsjechoslowaksche vlag stellen dergelijke eischen, waarvan Praag niet wil weten, en zoo verkeert deze republiek in een voortdurenden kooktoestand, welke steeds tot excessen komt. Doch in de verhouding van Engeland-Frankrijk met Duitschland speelt dan tevens het koloniale vraagstuk een rol van beteekenis, welke door de wijze, waarop het in de internationale dagbladpers wordt besproken, wordt hervormd tot de zonderlingste fantasieën. Zoo werd er bericht, dat men er te Londen en Parijs over dacht den Duitschen eisch om koloniën te bezitten in plaats van die welke het bij het vredesdictaat waren ontnomen, te bevredigen ten koste van België en Portugal. Niettegenstaande had Duitschland met nadruk beweerd, dat het geen andere koloniën begeerde dan die het waren ontnomen. En nu dacht men het te paaien, beweerde men, met het koloniaal bezit van België en Portugal: mededeeling, welke in beide landen het hevigst protest uitlokte. Zulke berichten werpen een schamper licht op de beteekenis van de wereldpers,
waarin klaarblijkelijk veel wordt gefantaseerd en gelogen, zoodat de naieve lezers, die aan de waarheid van zulke mededeelingen gelooven, worden geprikkeld tot verzet. De reis van den welmeenenden lord Halifax, wel verre van de politieke opinie in zijn land en in Frankrijk te bevredigen, deed haar, althans in Frankrijk, zoo ontstellen, dat de Britsche regeering de Fransche regeeringsmannen Chautemps en Delbos verzocht in der haast over te komen om te vernemen hoe de zaken in werkelijkheid in de Londensche regee- | |
| |
ringskringen stonden. Niemand denkt er daar aan Duitschland in zijn kolonialen eisch tevreden te stellen ten koste van kleinere natiën, welke in Afrika thans gebieden bezitten, welke zij voortreffelijk beheeren. Dit is iets anders dan een overleg op welke wijze Duitschland in dit opzicht is te bevredigen. Daartoe is men in Britsche regeeringskringen werkelijk met goede bedoelingen uit, en ook in Frankrijk wenscht men niets liever dan den Duitschen buurman te bevredigen. Ongelukkig is deze eisch een der neteligste vraagstukken, waarvan de staatslieden na den duizendmaal vervloekten oorlog een nest van giftige slangen en ander kruipend gedierte hebben gemaakt: wezenlijke doos van Pandora, waarvan men het mooiste zegt als men de verwachting te kennen geeft dat ook hierin de hoop op den bodem ligt. Het ontbrak er nog maar aan, dat de mededeeling kwam, dat ook Polen, wijl het zich arm aan grondstoffen voelde, den eisch stelde van koloniaal bezit! Deze krantenleugen werd echter onmiddellijk gegrepen en geworgd: Polen wenschte geen koloniën - het heeft nota bene nauwelijks een haven om die van daar uit te bereiken - maar grondstoffen.
Laat ons blijven gelooven aan een durenden vrede, welke toch immers den sterkenden strijd om nationale volkskrachten blijvend te handhaven, niet verhindert. Strijd is geen oorlog. Derhalve kan een vrede duurzaam blijven en de onderlinge strijd tusschen de volken toch doorgaan. Maar de verdwaasde staatslieden, die na den oorlog de diverse vredesdictaten bekonkelden in de hoop het machtige Duitschland voor eeuwig te nekken, hebben voor één gevaarlijk en moeilijk op te lossen politiek vraagstuk er tien even gevaarlijke gewrocht, en van dat Duitschland, dat thans door Adolf Hitler en zijn volgelingen opnieuw in een ‘Derde Rijk’ tot een algemeene dreiging is uitgegroeid, is door zijn ingeboren volkskracht sterker geworden dan ooit te voren. Deze onvernietigbare Duitsche volkskracht, welke die zoogenaamde staatslieden hoopten te kunnen breken, is de oorzaak geweest, waarom zij om het oude Boheme heen dien Tsjechoslowakschen staat in het leven hebben geroepen, welke samen is gevoegd als een politieke lappendeken. ‘Wie Bohemen bezit’, placht de oude Bismarck te zeggen, ‘is meester van Europa’. Het strekt zich daar midden in het vroegere Duitsche keizerrijk uit langs den Donau in de richting van de Zwarte Zee, en drie culturen, drie godsdiensten strijden er om den voorrang.
| |
| |
Aldus is Tsjechoslowakije een sluitstuk geworden van het gebouw van den Westerschen vrede, maar door zijn innerlijke verdeeldheid bezit het gering weerstandsvermogen indien het niet blijvend door de kracht van buiten tegen het Derde Rijk wordt gestut. Toch, schijnt het, zou Duitschland ook in die richting zijn te bevredigen indien van dezen staat een federatieve Bondsstaat wierd gemaakt naar Zwitsersch model. Dit zou misschien mogelijk zijn zonder de voorliefde der drie millioen Sudeten-Duitschers voor de ‘Nazi’-beginselen en het ‘Führer’-systeem.
Vrede! Zou de lezer niet denken, dat de schrijver, hier aan het woord, verblind door zijn ideaal, dien schoonen toestand nabij acht - het is echter waar, dat hij nièt gelooft aan de mogelijkheid van een algemeene uitbarsting drâ van een nieuwen Europeeschen oorlog - terwijl daar in het Verre Oosten, zonder dien naam te dragen, een oorlog wordt gevoerd van de uiterste vernielkracht: die tusschen Japan en China. Hij is te meer gevaarlijk, die oorlog, gevaarlijk ook voor Japan-zelf, omdat het den schijn draagt, dat ook de hoogere Japansche militairen, die hem dan heeten te voeren, er op uit schijnen om dien Duitschen roep uit den eersten tijd van den verdelgingsoorlog in ons Westen: ‘viel Feind, viel Ehr’, opnieuw aan te heffen. De machtigste natiën ter wereld: Groot-Brittannië en Amerika tarten en tergen zij. Na Sjanghay eindelijk in hun bezit te hebben gekregen trokken Japans leger, luchtmacht en vlooteskader op naar Nanking, terwijl de Chineesche regeering onder Tsjiang-Kay-sjek zich daar uit naar achteren verwijderde, zooals eens in den gedenkwaardigen Napoleontischen veldtocht tegen Rusland de Czaristische verdediging zich uit Moskou terug trok. Het kreeg toen den schijn alsof de Japanners, wijl zij dan zelfs hier niet tot hun doel konden geraken om de Chineesche regeering op de knieën te brengen, het laatste van hun gezond verstand verloren. In plaats van wat er in Nanking en op den naburigen stroom van den Jangtsé nog aan Chineesche verdediging over was, tastten zij, blindelings zou men zeggen, Noord-Amerikaansche en Britsche verdedigingsvaartuigen aan, schoten een Amerikaansche kanonneerboot met de opvarenden in den grond en Britsche en Amerikaansche tankschepen in vlammen. De verontwaardigde Londensche ‘Times’ verloor bij zooveel Japansche snoodheid zijn ‘gentleman's’ bedaardheid, en vergeleek de voor Nanking strijd- | |
| |
voerende Japanners met een bende amokmakers.
De President der Noord-Amerikaansche Staten verlangt, voor deze de Amerikaansche vloot aangedane smaadheid, de verontschuldiging van den Mikado-zelf. Naar 't schijnt doet deze door de Japanners van goddelijken oorsprong gedachte persoonlijkheid, hoofd van hun rijk, wèl alsof hij een dergelijken eisch tot verontschuldiging niet hoort, maar het geeft toch de maat aan van de hitte der gevoelens in het Yankee-gemeenebest, dat van geen oorlog meer beweert te willen hooren, maar desniettemin van uit de verte er toe zou worden gedwongen. Tenzij de Japanners een vorm van verontschuldiging weten te bedenken, waarin het gezond verstand overwint.
Wat denkt de Chineesche regeering na den val van Nanking te doen? vraagt men zich in Tokio af. ‘Den oorlog voortzetten met alle macht’ roept Tsiang-Kay-sjek. Maar de gematigde elementen aan den Japanschen kant zijn dezen oorlog, die nog steeds geen oorlog mag genoemd worden, al lang moede en zij dringen er op aan, dat de Keizerlijke raad ‘besluite, dat het Japansche imperium den last van den vrede in Oost-Azië op de schouders moet nemen, door een duurzamen vrede tot stand te doen komen.’ Het ongeluk is echter, dat niemand weet hoe. China acht zich nog steeds niet verslagen, Tsiang-Kay-sjeks veldheersgave wordt algemeen erkend, en de gevreesde kracht der Chineesche troepen als guerilla-strijders is alom geducht. Daarom is men er in Tokio op uit, om met medewerking der Noord-Chineezen voor geheel het onmeetbaar uitgestrekte land, met negatie van Tsiang-Kay-sjek, een nieuw China te vormen, met ontbinding van de Chineesche volkspartij, de ‘Kwomintang’. Dan met gemeenschappelijke krachten er op uit tegen de ‘Komintern’, die te lang de Chineesche hersenen heeft verhit, en daarbij trachten het oude Confucianisme te doen herleven.
De schrijver dezer bladen voelt zich de bevoegdheid om den vredesinvloed van laatstgenoemden geest te beoordeelen, ontzinken, en doet er een eerbiedig zwijgen toe. Ootmoedig erkennende, dat de Westersche menschheid er door dit Oostersche oorlogsincident bedenkelijk voor staat.
|
|