De Nieuwe Gids. Jaargang 53(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Levenslandschap verzen van George Kettmann Jr. I Aan mijn Vrouw Doornen staan langs ons pad, meeuwen schreeuwen beneden op het wad. Wrang zijn de bramen, scherp de korrels in den wind, maar wij zijn samen, voor altijd samen, kind. Nu nog te zeggen hoe moeilijk het was? - wij hebben er nooit om getreurd en ook als ons hart werd verscheurd, geluisterd, gefluisterd met den wind in 't gras. [pagina 54] [p. 54] Wrang, scherp en doordringend, de zon hel op het zand - zoo is dit eenzaam land, maar toch altijd zingend en altijd hand in hand trok tusschen aarde en zee strijdbaarheid mee - drift die de levenslijn ver en dichtbij liet zijn. Ouder zijn we nu en wijzer, misschien al grijzer dan jij het me zegt. Maar daar waar de branding vecht, daar waar de zeewind woedt, daar is het goed - wat zijn daar jaren? - wie zal 't verklaren? Dat ons leven vandaag pas begint, dank ik God, want dàt is geluk - al zetten ook golven en wind in dit land hun tanden en bijten het stuk. Wij blijven samen, mijn kind, en ruim in geopenden dag beeldhouwt de zon je gelukkigen lach en je twee kleine handen. [pagina 55] [p. 55] II Dit land is voorpost: tegen zilte vlagen is 't huis in groenen bolster blanke pit, waar grimmig maar vergeefs 't gebit der oude duinheks 't leven uit wil knagen. De visch is buit, het wild gaat aan het spit, wij noemen 't leven leven door te wagen en nà ons zullen als in noordsche sagen zonen en docht'ren waken voor 't bezit. Wie ons niet kent, spreekt van piratenbloed en zegt schijnheilig: - arm land zonder God, waar nergens koren rijpt en klokken galmen. Maar wie nog Dietschland hoort in stugge halmen, op deze voorpost, leeft naar Zijn gebod: zichzelf te durven zijn alleen is goed. [pagina 56] [p. 56] III De zon maakt vlechtwerk op het tafelblad, de kind'ren zijn er blond om heen gezeten met een gezonden honger na het bad. Hun ernstige oogen spelen ongemeten met al het verre licht der blauwe baai - de bootjes dansen in hun helle kreten. De moeder - met een glimlach om 't lawaai - is als een berg van rust, die 't onophoud'lijk en roekloos vragen opvangt in een zwaai van vage liefde en kordaat huishoud'lijk de monden afveegt en de bekers vult: 't heelal wordt hun nog vroeg genoeg aanschouw'lijk. Maar na den maaltijd ebt het jong tumult en maakt de schitterzon den wildste loomer, een lichte slaap kalmeert hun ongeduld. De blauwe baai blinkt languit in den zomer...... Vorige Volgende