De Nieuwe Gids. Jaargang 53(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Ik zag in droom door Hélène Swarth. I. Weder leven. Mijn droom was deze: Ik was alreê gestorven, Doch weder moest ik leven als voorheen. Geen ster van hoop mijn eenzaam lot bescheen. Elke aardeweelde was voor mij bedorven. Wie eens mij liefden lieten mij alleen. Ik zat terneder, moedloos, moegezworven. Door oude pijlen werd mijn hart doorkorven En weemlend tergden beelden van voorheen. En weerloos, roerloos, eindloos bleef ik wachten. Geen slaap verkoelde heet doorwoelde nachten, Mijn brandende oogen wondde morgenrood. Ik kruiste de armen, eens verlangend open. Ik móest herdenken en ik kon niet hopen - En stil verbeidde ik eindelijken dood. [pagina 49] [p. 49] II. Paradijsvogel. In vreemde herberg - van hoe ver gezonden En voor welk doel? - na de eindelooze reis Naar 't vreemde land, mijn honger riep naar spijs. Toen sprak een stem: - ‘Wel mocht die spijze u monden, Op 't blanke bord zie wat gij hebt verslonden: Een blauwen vogel uit het Paradijs!’ 'k Rees op, verschrikt, mijn bloed gestold tot ijs. En wroeging weende om de ergste mijner zonden. Arm hoopje veêren glanzend hemelblauw! 'k Ontwaarde 't pas te laat. Nu hielp geen klagen. Door welke pijl verraderlijk verslagen, O hemelvogel rein van hemeldauw? Moet nu mijn bloed uw heil'ge essentie dragen, Mijn zingend bloed, dat weeklaagt van berouw? [pagina 50] [p. 50] III. Paarlen boot. Een paarlen boot met zwaneblanke zeilen, Vol kindren blij 'k zag over 't water ijlen. Bekroond met rozen wit, in wit gekleed, Zij jubelzongen, voor een feest gereed. - ‘Boot, neem mij mee! laat me eindlijk vredig slapen; 'k Volbracht de roeping, waar 'k voor werd geschapen. Ik werd ten lest van eenzaam dolen moe. Boot, neem mij mee, al weet 'k niet waar naar toe!’ Streng riep een stem: - ‘Naar 't land der blanke Zielen!’ De woorden hard als zware steenen vielen. De kindren zongen, 't leek een englenrei. En zonder poozen gleed de boot voorbij. O ware ik jong gestorven, als die kleinen! O brandend heimwee naar het Land der Reinen! Vol bang verlang naar hoop, die zong en vlood, Bleef lang ik staren naar die blanke boot. Vorige Volgende