De Nieuwe Gids. Jaargang 52
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 574]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.In het maandblad der R.V.U. (Radio Volksuniversiteiten), getiteld Leven en Werken, geeft Dr. W. van Ravesteijn, in een opstel over ‘De Iberische geschiedenis en de Spaansche burgeroorlog’, de onomstootelijke waarheid te kennen, dat de dooden de levenden beheerschen, onverbiddelijk. ‘Het eigenaardige is, gaat hij voort,...... dat wij ons daar, hoe ons geloof ook moge zijn: Roomsch, Protestantsch of Communistisch, niet meer van bewust zijn’ (sic). Hoe men in beide kerkgemeenschappen over deze eigenaardige gelijkstelling met het ‘Communisme denke, Dr. v. Ravesteijn ziet klaarblijkelijk het groote verschil niet in tusschen een godsdienst in dogma's vastgelegd en tot heiligdommen uitgebouwd, en een vaag geloof, 't welk het nog niet verder heeft gebracht dan tot hagepreeken en volksvergaderingen. Misschien nog heviger dan over de beide in de wereld woedende oorlogen, in het Verre Oosten en in Spanje, deze door Franco reeds voor zijn beginselen tegen het Communisme gewonnen verklaard, wordt in alle landen, waar de Westersche denkbeelden overheerschen, de voor de meest volken nog steeds akademische vraag gesteld of de toekomst zal behooren aan het ‘Fascisme’ - ongetwijfeld in elk land naar zijn volksaard gewijzigd - of aan het ‘Communisme’, dat zeker ook in verschillende landen anders zou zijn. De schrijver dezer bladen zegt met een versregel van ‘Monsieur de Voltaire’: ‘Je ne décide point entre Genève et Rome’. Maar het lijkt hem wèl of in vele landen het eerstgenoemde de regeeringen voor zich wint, welke daarna aan de publieke opinie hunner volken een voorzichtig stilzwijgen plegen | |
[pagina 575]
| |
op te leggen, terwijl in de overige, nog onder den steeds zwakkeren invloed van de verheerlijkte beginselen der Fransche revolutie, bij onnadenkende proletariërs en niet-doordenkende zoogenaamde intellectueelen, het Communisme aanhangers wint. Al lijkt dan dit ‘geloof’ bij voorbeeld onder ons nuchter-beschouwende volk, zoowel als onder het conservatieve Engelsche volk, nog ver van zijn verwerkelijking af. Dit vraagstuk heeft juist dezer dagen de algemeene aandacht getrokken door de pas tusschen de regeeringen van Italië, Duitschland en Japan gesloten overeenkomst ter bestrijding van het Russische ‘Bolsjewisme’, waarvan de ‘Komintern’ te Moskou - ‘De internationale Communist’ - het Evangelie, dat aan alle volken verkondigd moet worden, heeft opgesteld. De kern van dit vraagstuk is tevens die van de tegenwoordige invasie van het Japansche leger in China, uitgetrokken, heette het, voor een expeditie, welke niet den naam van ‘oorlog’ mocht dragen. Doch door den hardnekkigen en doodsverachtenden tegenstand der Chineezen is zij een dier wereldverschrikkingen geworden, waarom zelfs zij, er het verste van verwijderd, sidderen en, ‘Communisme’ of niet, hun afkeer van de Japansche overweldiging en hun sympathie voor China niet verhelen. De fascistische symphonie tusschen de drie machtige dictator-regeeringen - in het ‘Land van de Rijzende Zon’ heerscht thans minder dan de in de oogen zijner onderdanen geheiligde ‘keizer’, de gevaarlijke aanmatigende militaire partij, maar dit komt voorde idée op hetzelfde neer - wordt, in het bijzonder in de Britsche regeeringsmilieu's, met het oog op Engeland's staatkundige en koloniale positie in de wereld, gefronsd aangezien. Zoo men daarbij al niet vraagt wat de Nederlandsche regeering er van denkt, hoewel dan Nederlands positie in die zoogenaamde ‘Stille Zuidzee’ met haar geweldige typhonen, er niet minder direct bij betrokken is, men let in de Londensche ‘Downingstreet’ vooral op Washington. Volgens den uitmuntenden Britschen minister van Buitenlandsche Zaken Eden, is men in Engeland ten opzichte van de gebeurtenissen in het Verre Oosten voornemens ‘precies zoo ver te gaan als de Vereenigde Staten’, die veertig jaar geleden, met het oog op de toen nog door Spanje op z'n Spaansch overheerschte Philippijnen, mee bereid waren ‘the white man's Burden’, ter beschaving van de beklagenswaardig geachte Oostersche volken, te | |
[pagina 576]
| |
helpen dragen. Maar na de ervaring van nauwelijks een menschenleeftijd moesten zij erkennen, dat deze ervaring lang niet overeenkwam met de verlokking. Althans van overheersching van eilanden, wier bewoners door de Spaansche onderwerping het niet te miskennen voorrecht, vooral geschat naar het ondermaansche, hadden gewonnen, tenminste een groot deel dier archipel, van tot overgang naar het Christendom te zijn gedwongen. Met vuur en zwaard werd daar eens het Evangelie der Liefde den Philippijnschen menschen verkondigd. Maar de manier hóe is lang vergeten en het zoo practische voorrecht der Christelijke wereldbeschouwing met het Spaansch tot voertaal er bij, nu met het Engelsch verrijkt, is hun bijgebleven. Zooveel lijkt zeker, dat in deze dagen van den door de denkende menschheid verfoeiden oorlog, die geen oorlog genoemd mag worden, doch slechts een strafexpeditie heet, wijl in China sinds jaren in regeeringskringen een voorname familie heerscht. Naar het schijnt, ‘zien’ haar leden, evenals onze dominee, ook al iets in Rusland. De Communistische ‘fata morgana’ namelijk. Deze familie, waartoe ook Tsiang Kaysjek's echtgenoote behoort, benevens haar broeder, Sjanghay's voornaamste bankier, wordt door de Japansche leiders beschouwd als, om het Amerikaansch te zeggen, ‘de vijand no. 1’. Uitlevering, zoo niet uitroeiing dier familie, mannen en vrouwen, zou misschien tot de nadere vredesvoorwaarden kunnen behooren. Zij heet Soeng, en reeds was de oudste zuster de echtgenoote van den stichter der Chineesche republiek en van de gevaarlijke ‘Kwomintang-partij’, Soen-Yat-sen. Mei-ling, een jongere zuster, is thans de echtgenote van Tsjiang-Kay-sjek. Een derde zuster is echtgenoote van den minister van Financiën, en de broêr de reeds genoemde grootste Chineesche bankier te Sjanghay. Dit is thans, na een belegering van drie maanden in handen gevallen van de Japansche troepen. De bankier Soen is op het hazenpad. Ziedaar wat volken er bij winnen als zij door revolutie hun dynastiën verjagen of uitroeien, welke sinds eeuwen met hun traditie waren vergroeid. Zij worden dan geregeerd, en vaak kwalijk, door opkomelingen, geneigd een andere dynastie te scheppen. Sjanghay, het machtige internationale centrum in China, is thans in handen gevallen der Japanners, en het is niet onmogelijk, dat het de hoop is, althans van de militaire partij te Tokio, opruiming te | |
[pagina 577]
| |
houden van de verschillende Westersche mede-zeggingschappen, waartoe Italië en Duitschland slechts wat den handel betreft schijnen te behooren. Maar bij de vredesonderhandelingen met China zou men dan verlangen, dat ook Duitschland daarin zijn woord zou doen hooren. Wijl Hitlers regeering in het concert van koloniale vraagstukken een nog niet gehoorde solo-partij speelt met vele moderne motieven er in door sommige koloniale critici echter wanklanken geacht, waarvoor zij de ooren sluiten. De Negen-mogendheden-conferentie, welke te Brussel haar zittingen hield om te beraadslagen over deze gebeurtenissen in het Verre Oosten, heeft haar besprekingen gehouden, haar paperassen vol geschreven, doch tegenover Japan haar machteloosheid gevoeld. En toch! Terwijl dergelijke beraadslagingen tusschen Fascistisch en Communistisch gezinden met hen die gelooven de Democratie te kunnen redden telkens waar het verafschuwde geweld van sommige veelal misleide volken jegens zwakkeren of andersdenkenden optreedt, en in naam van een edelmoedigen vrede haar stem doen hooren, is dit, zelfs waar haar resolutiën doen denken aan geroep in de woestijn, in de kern een veroordeeling van het ingrijpen door geweld van wapenen om geschillen tusschen volken op te lossen. Hoe schijnbaar nutteloos ook, dergelijke beraadslagingen zijn in haar gevolgen nimmer geheel zonder vrucht. De vredesgedachte der menschheid, haar vredeswil sterkt er zich door en ook door haar zal er een tijd komen, nog verwijderd van ons af, helaas, waarin de vrede den oorlog zal beheerschen. Ten slotte, wat kan het den Westerschen volken schelen indien Japan zijn zin krijgt tegenover China om Mandsjoekwo en zijn vijf aangrenzende landen: Hopei, Tsjahar, Sjansi, Soeijoeran en Sjantoeng onafhankelijk te verklaren, d.i. eigenlijk onder Japan's invloed? Japan is in die verre streken het Westen toch reeds de baas. Mongoolsche vorsten, beweert men, hopen door dien invloed op een herleving van het oude Mongolië, zoo niet van Mongolië's vroegere macht. Eens, onder Dsjenghis-chan, werd de geheele Oostersche wereld door de Mongolen beheerscht tot Ceylon toe. De jonge Venetiaan Marco Polo deed het Westen voor 't eerst verbaasd opkijken door een kenschetsing van dat ongekende Oosten. Dat machtige en groote Mongoolsche rijk is allengs verbrokkeld tot Oost-Rusland, Armenië, Perzië. Toen kwam het onder den invloed | |
[pagina 578]
| |
van Europeesche ‘conquistadores’. Met uitzondering echter van dat China, dat onbeheerschelijk door zijn uitgestrektheid zelve, ondanks zijn dichters en philosophen, of misschien juist door teveel dichterlijkheid en philosophie, waar toch de groote menigte zonder letter bleef of schrift, tot den chaos verviel, waarin de wereld het Chineesche keizerrijk kende, toen Soen-Yat-sen's revolutie de overoude Mandsjoe-dynastie weg deed, om er de opkomelingen-dynastie van de familie Soen voor op de heerscherszetels te brengen. De regeering te Tokio beweert, dat deze de oorzaak is van alle narigheid, en van de door haar zoo heel erg betreurde noodzakelijkheid om China te ‘straffen’. Dat is om honderden-duizenden arme lieden, de Chineesche strijdende manbaarheid in de eerste plaats, welke zich tot zulken hardnekkigen tegenstand wist op te werken, met brandbommen en afschuwelijker oorlogstuig nog, te verdelgen. Alsof zij geen menschen doch slechts lastige insecten waren. En nog eens de Brusselsche Negen-mogendheden-conferentie: de regeering te Tokio moge beweren, dat haar niet tot een ‘oorlog’ gekomen geschil met China de overige wereld niet aangaat, en haar militairisten de hevigste dreigdonders over haar bulderen, indien haar practisch resultaat der conferentie ten behoeve van het zoo snood aangevallen China al gering is, zij heeft er toch den nadruk op gelegd, dat dit verschrikkelijk conflict wel waarlijk de heele wereld deert. Er bestaat, gaf zij te kennen, geen enkel recht, voor welken staat ook, om zich te mengen in het binnenlandsch régime van een ander land. De erkenning van zulk een recht zou de oorzaak zijn van voortdurende conflicten, dan hier, dan dáár. Indien in het ‘Land van de Rijzende Zon’ de dagbladpers een trouwe weerspiegeling is van de publieke opinie - maar sterke twijfel dienaangaande is meer dan in elk ander geval thans gerechtvaardigd - dan zijn de hoffelijkst buigende en glimlachende menschen ter wereld thans ziedend van toorn over het feit, dat de Conferentie geen rekening wil houden met Japan's bewering, dat het conflict enkel een zaak is tusschen de twee vechtenden, en slechts door die twee geschikt moet en kan worden. De Niponners zien een bedekte bedreiging in de resolutie der Brusselsche bijeenkomst, dat een gemeenschappelijke actie tegen den aanvaller zal worden ondernomen. Al wordt wijselijk verzwegen hoe men zich zulk een actie voorstelt. Zij buigen niet meer, glimlachen niet meer, maar recht | |
[pagina 579]
| |
op, verheffen zij de vuist en roepen der geheele wereld toe: ‘komt maar op!’ Intusschen kan het niet ontkend worden, dat het er bedenkelijk uitziet, nu Sjanghai gevallen is en de Mongoolsche landen feitelijk aan China zijn onttrokken. De Chineesche regeering heeft Nanking verlaten om zich en haar resteerende macht aan archief, goud en leiders elders te vestigen, terwijl toch Japans luchtmacht ook het verst-gelegen China bestrijdt. Zou weldra het laatste uur slaan voor de Chineesche republiek naar Tsjiang-Kaisjek's model, min of meer door de Soeng-dynastie van mooie en intelligente vrouwen en gewikste bankiers lichtelijk door Communisme bezield? Toch gaf de Japansche Eerste-minister Konoye toe, dat de vijandelijkheden nog lang zouden kunnen duren. Immers China heeft in het conflict een weerstandsvermogen en zelfs een aanvallende kracht getoond, welke men er niet van had verwacht. Als zekere daden nog eens over gedaan konden worden...... Intusschen heeft de overeenkomst met Japan langs de as Rome-Berlijn, juist op den dag, dat in Moskou de twintigste verjaardag van de Bolsjewistische revolutie werd gevierd, in de overige politieke wereld eenige beroering gewekt. Misschien heeft zij een kwaad geweten. Misschien ziet zij spoken op helderen dag. Doch er zijn personen in Engeland, in Frankrijk vooral, die daarin veel meer dan een bolwerk tegen den invloed van den ‘Komintern’, hoezeer die in alle landen, onder de heerschende ernstige economische omstandigheden allerminst onbeteekenend mag worden geacht, een versterking zien tenslotte van oorlogsdoelen. Althans om aan hun eischen tegenover de andere groote mogendheden kracht bij te zetten. Voor het geval, dat de lezer mocht denken, dat de schrijver dezer bladen het Nipponsch vloeiend leest, zelfs misschien geabonneerd is op de Tokio'sche ‘Nitsji-Nitsji’, moet hij opbiechten deze schoone taal niet te kennen. Hij heeft de volgende aanhaling uit de tweede, zoo niet uit de derde hand. De ‘Nitsji-Nitsji’, heet het, schrijft dan: ‘Het verbond - der drie - kan inderdaad beschouwd worden als de resultante van de snelle politieke ontwikkeling van de laatste drie jaren, welke èn Duitschland èn Italië èn Japan zoowel rechtstreeks tegenover de, overigens reeds sterk ondermijnde politieke structuur van Versailles heeft gebracht, in het bijzonder tegenover Engeland en tegenover Rusland. Elk dezer staten heeft zijn eigen | |
[pagina 580]
| |
grieven: Duitschland wenscht politieke hegemonie in Oost-Europa en teruggaaf van koloniën, Italië de opperheerschappij zoowel in Noord-Afrika als in de Middellandsche Zee, die het als ‘mare nostrum’ aanduidt, Japan zoowel de hegemonie op het Continent van Azië als in het Westelijk deel van den Stillen Oceaan. Duitschland en Japan zijn na den wereldoorlog van 1914 onder hun politiek isolement sterk gebukt gegaan. Duitschland vreest nog steeds omsingeling door de Volkenbondsstaten, welker cohesie bij het conflict tusschen Italië en Abessinië minder sterk bleek dan men had verwacht, in het bijzonder het Fransch-Russische bondgenootschap; Japan de gezamenlijke overmacht van Rusland te land en Groot-Britannië en de Vereenigde Staten ter zee. Italië, dat de spil vormt in het Europeesche machtsevenwicht, heeft, voor de keuze gesteld, de traditioneele Engelsche vriendschap verworpen en zich geleend als het cement tusschen Berlijn en Tokio De as Rome-Berlijn, die werd gesteld tegenover de Engelsch-Fransche politieke solidariteit in Europa, blijkt van Italiaansche zijde aldus de inleiding te zijn geweest voor een gemeenschappelijke politiek, die Europa en Azië bestrijkt.’ En al mag deze Japansche kijk op de Europeesche politiek dan niet onvoorwaardelijk worden vertrouwd, ook zij bewijst hoezeer thans heel de wereld bezield wordt door gemeenschappelijke gedachten. De echo's der politieke stemmen weerklinken heden tot in de verste wereldstreken. Het wordt hier tijd, dat de aandacht van den lezer uit het Verre Oosten worde terug geroepen naar het Westen met zijn vele verwikkelingen en moeilijk op te lossen vragen. Is men te optimistisch, indien men de tegenwoordige politiek van Groot-Brittannië op niets onmiddellijker gericht acht dan op het behoud van den vrede? Zoolang, althans, deze eenigermate overeenstemt met Engeland's levensbelangen. Duitschland roept, schreeuwt, dreigt zelfs om teruggave zijner koloniën, gestolen, dit is het woord, en als buit verdeeld op een voor heel de wereld verdoemelijk oogenblik, toen de overwinnaars in den grooten oorlog, krankzinnig geworden van wraakgevoelens, Woodrow Wilson's vredesroep bespottend, dachten Duitschland en de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie voor eeuwig te kunnen vernietigen. Alleen voor laatstgenoemd gemeenebest schijnt hun dit gelukt. Men weet echter, dat zij door de verbrok- | |
[pagina 581]
| |
keling ervan en de schepping van een Tsjecho-Slovaksche republiek met dier vele zoogenaamde ‘minderheden’, Duitsche en Hongaarsche in het bijzonderGa naar voetnoot1) midden in ons werelddeel een hoog opvlammend oorlogsvuur hebben ontstoken, dat steeds dreigt zijn brand over heel het Westen te verspreiden. Maar daar is dan Engeland als vredehandhaver, dat er ernstig over begint te denken om, voor zoover het in zijn macht is, Duitschland, het opnieuw machtige, te bevredigen waar het een teruggaaf betreft van althans de Afrikaansche koloniën. Zelfs de ‘Times’ gaat daarbij nu voor, ten spijt van de conservatieve partij, anders genoemd de ‘die-hards’, die daarvan niet willen hooren. Het blad geeft in overweging, dat drie of vier groote koloniale mogendheden, die in Afrika aan elkaar grenzende bezittingen hebben, met elkaar in overleg treden ter bevrediging van Duitschland. Dit denkbeeld komt overeen met de suggestie van Mussolini. De Duitsche pers reageert vooralsnog niet bijzonder tactisch op dit denkbeeld. Na eerst zeer voorzichtig het terrein te hebben verkend wat aangaat de kansen van Duitschlands koloniale verlangens, en de mogelijkheid van een compromis openlatende, verlangt het thans het onderste uit de kan. Het eischt het geheele vroegere Duitsche koloniale bezit terug. En wijl dan het Fascistisch Italië in de wereld-politiek een beteekenis heeft verworven, welke het nooit te voren heeft bezeten, dan tenzij men terug treedt tot de dagen van het Romeinsche Rijk in zijn nog onaangevochten grootheid, dat Italië, 't welk de Middellandsche Zee thans zijn ‘Mare nostrum’ noemt, is het in dezen gedachtengang van beteekenis wat in het ‘Hoogerhuis’ lord Strabolgi zei, namelijk, dat bij een juiste beschouwing van de feiten blijken zou, dat alle grensstaten van de Middellandsche Zee tegen Oorlog zijn. De Britsche positie aldaar is overweldigend sterk. Onze regeering zal niet zoo onverstandig zijn met Frankrijk te breken, terwijl Groot-Brittannië in geval van agressie eveneens kan rekenen op den steun van andere leden van den Volkenbond. ‘Ik wensch geenszins een aanval op Italië te doen,’ vervolgde hij, ‘doch ik wil alleen die | |
[pagina 582]
| |
menschen gerust stellen, die Italië “duistere” plannen toeschrijven. De politiek is als het pokerspel. Onze regeering heeft zich tot dusver voortdurend laten overbluffen, hoewel wij verreweg de sterkste zijn. Het is ondenkbaar dat wij onze macht ter zee verliezen, tenzij er een wonder gebeurt of een buitengewone blunder wordt gemaakt, en ik zie niet, hoe dit mogelijk zou zijn.’ Strabolgi gaf echter toe, dat Gibraltar een kwetsbaar punt is. Althans niet meer zoo onaantastbaar als jaren geleden. Indien er een vijandelijke macht in Spanje was, zouden de havenbassins daar, zij het van grooten afstand, onder vuur kunnen worden genomen en verder bezit Gibraltar geen voldoende landingsterreinen voor vliegtuigen. Neen, Spanje werd hier dus niet vergeten, maar voor de rust der wereld was in de afgeloopen maand het conflict tusschen Japan en China, als dit dan geen ‘oorlog’ mag genoemd worden, van nijpender belang. Ramsay Macdonald is uit het Britsche staatsleven, doch niet uit de Britsche geschiedenis plotseling heengegaan. Misschien, als ‘prime minister’ geen groot staatsman, was hij, beter dan dit, een eerlijk en goed mensch. Over zijn nagedachtenis zij vrede! |
|