| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Bij de door Europa donderende bezoeken aan vreemde vorsten en volken van den Duitschen keizer Wilhelm II, die thans een waardig en vergeten leven leidt in den huize Doorn van het lieflijke Utrecht, daverden in pers en op plein, de nieuwskanonnen en de kanonnen van brons niet zoo donderend als kort geleden, toen de vroeger burgerman Benito Mussolini te München, Essen en Berlijn zijn bezoek bracht aan den eveneens vroegeren burgerzoon, Adolf Hitler, bezoek van ‘Duce’ aan ‘Führer’. Wat een demagogische parlementsverheerlijker ook van hen denke, hij kan niet zoo stompzinnig zijn om niet in te zien, dat deze twee volkshervormers met middelen, half van geniale kracht half van bruut geweld, in betrekkelijk weinige jaren iets hebben verricht van waarlijk legendarische beteekenis.
De wereld verkeert in de uiterste barensweeën van een nieuwen tijd, waarin wellicht een chaos, misschien ook een algemeene loutering zal geboren worden. In Zuid-West-Europa en in het Verre Oosten worden wreede en vreemdsoortige oorlogen gevoerd. Zij heeten, 't is waar, geen ‘oorlog’, doch zijn verfoeilijker dan welke andere oorlog ook, en ieder vraagt zich af: ‘hoelang nog’! en ‘met welk einde’? Daar voegen deze twee volkshoofden, Mussolini en Hitler, zich bijeen en, zonder een ouderwetsch verbond te sluiten, huwen zij denkbeelden en krachten hunner systemen en volken en bewijzen andere regeeringen, dat zij voortaan één zijn tegenover de noodlottige verdeeldheid van Europa en zijn dreigenden voort- | |
| |
gang naar den Communistischen afgrond. Het leger van Franco door Italiaansche drommen gesteund, die toch niet ‘vrijwilligers’ genoemd kunnen worden, houdt, onder de jammerlijke verwoesting van het eens zoo glorierijke Spanje, zijn volk van dien afgrond terug. iMaar, beweert men, het is juist die buitenlandsche interventie aan beide zijden, de zoogenaamde ‘wettige’ regeering van Valencia geholpen door toestrooming van in -hun land werklooze en door ronselaars verleide jonge heethoofden van Bolsjewistische verhitting, die dus evenmin ‘vrijwilligers’ genoemd kunnen worden, door gebrek uit hun land voortgezwiept; de regeering van Franco door de medewerking van Mussolini's heirscharen en Duitsche wapenen gesterkt. En zoo wordt de oorlog in Spanje verlengd juist door hen, die te hulp zijn geschoten om hem te verkorten. Reeds werd hier gezegd, wat door de in haar systemen en denkbeelden verouderde demagogisch-parlementaire regeeringspersonen waarschijnlijk wèl wordt gedacht, doch uit vrees voor het moderne machtsmiddel, het Stembiljet, niet openlijk gezegd, dat er thans in heel de wereld, in Spanje en in China een openlijke, doch in de overige,
thans nog vrij rustige wereld een ondergrondsche en fluisterende strijd wordt gevoerd tusschen ‘Fascisme’ - om het dan een naam te geven - tusschen dictatorschap en even vrijheidknellend Communisme. En het spreekt van zelf, dat Mussolini en Hitler met woord en daad ook aan den kant staan van het eigenlijk toch wel heel antipathieke Japan tegen dat reusachtige China, met zijn door het bijzondere echtpaar van Tsjiang-Kai-sjek met de bekoorlijke Mei-ling, neigend naar het kwalijk begrepen Communisme, met het Bolsjewistische Rusland op den achtergrond. De strijd tusschen de twee wordt mettendag dringender, dreigender. Dichterbij de kern van West-Europa om de Noordzee, hoewel van beide stroomingen gezegd moet worden, dat wat en hoe ook de overwinning van een van beide zij, die bijvoorbeeld voor ons nadenkende en voorzichtige volk, Fascistisch of Communistisch dan, iets geheel anders zal zijn, iets geheel overeenkomends met de gestaalde krachten van de in zoovele opzichten bewonderenswaardige Nederlandsche geaardheid. Niettemin lijkt het wel of de naaste toekomst ook voor ons volk beproevingen zal geven om welke te weerstaan,
| |
| |
en met goed gevolg te weerstaan, het geheel zijn koel beleid en stug weerstandsvermogen zal nooodig hebben. Beproevingen! Want al heeft nu het opnieuw machtig geworden Duitsche Rijk gul erkend, dat het voortaan het van bloed doordrenkte Belgische grondgebied zal eerbiedigen, wijl het Belgische volk, voor gegaan door zijn koning, zich thans van vreemde militaire inmenging zoo geheel vrij heeft gemaakt als Nederland, zijn zwakker weermacht ten spijt, onnadenkend altijd is geweest, men kan niet vergeten, dat dit machtige Duitschland onder voorgeven dat ‘nood geen verbod’ kent, eens zulk een tractaat een ‘vodje papier’ heeft genoemd. In dat machtige ‘Derde Rijk’ wordt de eisch tot teruggaaf van zijn door de geallieerden zoo verachtelijk gestolen kolonieën steeds dringender, dreigender, dermate, dat in Engeland en in Zuid-Afrika stemmen opgaan, stemmen van beteekenis die aandringen op overweging van dien eisch, en hoe er aan kan worden voldaan? Duitschland wil zijn vroegere kolonieën terug hebben. Geen andere er voor in de plaats. Doch andere kolonieën zijn er niet zonder onrecht. Maar Japan heeft de gestolen eilanden in den Stillen Oceaan, deze nu en dan opgeschrikt door verschrikkelijke cyclonen, verklaard tot onvervreemdbaar grondbezit. Vooral in Zuid-Afrika, in het bijzonder door de staatslieden van Zuid-Afrikaansch-Nederlandsche bezieling, wordt over het vooruitzicht, dat de Duitsche kolonieën in dat werelddeel tot de vroegere heerschers zullen terug keeren, kalm-verstandig gesproken. Dr. D.F. Malan, leider der Zuid-Afrikaansche oppositie, stelde een motie voor om dit vraagstuk te onderwerpen aan den Volkenbond.
‘Ons standpunt’, schreef hij, ‘is, dat wij niet in het bezit van Z.W. Afrika willen blijven zonder goedvinden van Duitschland. Als wij ons als een blank volk veilig willen voelen in Afrika is het beslist noodzakelijk, dat Duitschland de macht over land heeft op het Afrikaansche continent. De politiek van de nationalistische partij is niet Z.W. Afrika terug te geven aan Duitschland, maar wij zeggen wel, dat wij geen vinger zullen uitsteken om Duitschland te beletten het terug te nemen als het daarop staat. Wij, Afrikaanders, zullen geen enkel schot lossen tegen de Duitschers als zij trachten hun vroegere kolonie terug te krijgen.’
Een Heden vol gevaar voor Europa! Deze Overzichtschrijver
| |
| |
vraagt zich waar de brand voor het Westen dreigender woedt: op het Iberische Schiereiland, of in het Verre Oosten? Oogenschijnlijk in het felle vuur van Spanje. Immers daar bemoeien zich reeds de twee gevaarlijke dictatoriale regeeringen er mee. En de toestand in en om de Middellandsche Zee, welke ook ons vaarwater is, wordt voortdurend moeilijker. Moskou wenscht een steeds gevaarlijker verwarring in West-Europa, waar Frankrijk reeds balanceert op den rand van den kapitalistischen ondergang, om als een rijpe vrucht door Bolsjewistische handen te worden opgevangen. De Britsche staatsman Anthony Eden is de moderne ‘Cunctator’, die wonderen van beleid verricht om de zoozeer tegen elkaar vijandige belangen in evenwicht te houden, maar thans dreigt, dat het Britsche geduld gevaar loopt zich uit te putten. Het schijnt, dat de Berlijnsche samenkomst der twee geniale uit hun volksklassen gegroeide opkomelingen, Mussolini en Hitler, althans dit goede heeft gegeven, dat deze zijn vriend Mussolini geraden heeft tegenover Engeland een verzoenender toon aan te slaan.
Misschien in halfwakenden toestand had de schrijver dezer bladen een duister, doch opklarend visioen: het Italiaansche volk was tot opstand gekomen tegen het Fascistisch Bewind, maar daaruit rees het Savoyaardsche koningschap op in loutere en stralende macht, ofschoon door het Fascisme met een keizerskroon tot machteloosheid gedwongen, doch door de Fascistische lessen en ervaringen gesterkt, om benevens een tot gezond verstand herleid parlement het Italiaansche volk te leiden naar een gelukkige toekomst. Benito Mussolini is een groot man onder de grootsten van alle eeuwen. Zoo is ook Hitler: twee volkszonen. Maar beiden zijn sterflijk. Het tot eenheid geklonken Duitschland heeft voor goed met zijn vorsten afgerekend. Maar gelukkig is het koningschap in Italië gelouterd en het kan daardoor voor zijn volk een Messiaansche roeping bezitten, als na Mussolini's dood de reeds geschapen Fascistische Raad de onmacht zal hebben bewezen van een meerderheid bij stemmen. Wat een dictator kan, de gedroomde ‘Verlichte Despoot’, wordt op den duur geweigerd aan een bewind kiemende in verschillende hersenen, en dat Mussolini's schoonzoon den grooten man zou opvolgen is een gedachte, welke thans doet glimlachen, al wil men aannemen, dat
| |
| |
Ciano kwaliteiten bezit als Mussolini's minister van Buitenlandsche Zaken.
Engelands geduld, dreigde Eden, is nagenoeg uitgeput, maar met de brutale onverschilligheid van Japan tegenover al de Westersche belangen in China, zal het tegenwoordige Britsche kabinet zeker niet tot een ‘casus belli’ besluiten ten opzichte van Spanje. Niettemin, het onverwachte is mogelijk. In Spanje is buskruit samengevallen met dynamiet: één vonk, en heel Europa, wàt? heel de Westersche wereld, ook tegenover de Oostersche, staat in vlammen, stort in een. Neen, neen, dit kàn niet. De Britsche ‘cunctator’ Eden zal in evenwicht met de twee dictatoren Mussolini en Hitler, die mogelijke vonk voorkomen of dooven.
In het Oosten - Japan tegen China - is de toestand reeds gevaarlijk genoeg. Ook voor het Westen. Ook voor Nederland, of liever voor zijn onvergelijkelijke kolonieën, door het Nederlandsch genie tot een zoo algemeen bewonderd bestuur gekomen. Ofschoon het dan waar moge zijn, dat Japan, dat ‘Fascistisch’ was vóór dat in Italië aan Fascisme werd gedacht, ‘Fascistisch’ tot den ‘harakiri’-zelfmoord toe, tegen het naar Bolsjewistische Communisme neigende China, de bestaande Westersche orde ophoudt, de wijze, waarop het dit doet, en zelfs de gewichtigste financieele belangen der groot e Westersche mogendheden met die van Noord-Amerika mee onder den voet loopt, zoo dat het gevaar dreigt dat de Japansche overwinning een eind zal maken aan al de in China exterritoriale machtige stichtingen in de belangrijkste havens, en er daarmee een eind komt aan de Westersche inmenging in de Mongoolsche wereld en een begin aan de overheersching van het gele ras, die wijze is afkeerwekkend. Begrijpelijk daarom, dat er door heel de wereld één roep opgaat, in het bijzonder van de door het gevoel beheerschte menigte, om Japan door een internationale ‘boycot’ te dwingen zijn greep op China los te laten. De schrijver dezer bladen, hoezeer zijn afkeer voor het Japansche gedoe groot is, betwijfelt of de regeeringen, àlle regeeringen, de Nederlandsch-Indische inbegrepen, het tot een ‘boycot’ zullen laten komen. Het zou het begin van het einde kunnen zijn van de Nederlandsche overheersching van Insulinde. Japan kan niet zonder invoer van de belangrijkste voor een oorlogvoering noodige artikelen, vooral zonder petroleum en de derivaten. Twintig
| |
| |
procent van dezen laatsten toevoer ontvangt het uit de twee belangrijkste Nederlandsch-Indische bronnen: Tarakan en Balik Papan, en ofschoon onze vloot en andere verdedigingsmiddelen - de luchtvaart echter juist dezer dagen zoo droevig en zwaar beproefd - dan die twee bronnen niet onaanzienlijk genoemd mogen worden, Japan is in alle opzichten zoo veel sterker. Als alle andere internationale toevoeren er voor zouden worden afgesloten, zou het ongetwijfeld zijn vloot en luchtaanval richten op het Nederlandsch-Indisch gebied, en daarop de hand leggen? Door internationaal kapitaal gesticht, zou men in dat geval zeer zeker hooren spreken over een vernietiging dier bronnen, vóór het zoover zou komen. Doch zoo min als in den Engelsch-Zuid-Afrikaanschen oorlog, wat de goudmijnen betreft, zou het kapitaal geneigd zijn het tot een verwoesting te laten komen. Het schijnt dus uitgesloten, dat de Nederlandsch-Indische regeering aan zulk een ‘boycot’ zou kunnen mee doen, en indien de overige regeeringen, wat onwaarschijnlijk is, er toe zouden komen en de Nederlandsch-Indische regeering er toe zouden dwingen, zouden zij dan verantwoordelijk zijn voor onze verdediging? Doch zelfs bij een overwinning zou dit voor het Nederlandsche Bestuur waarschijnlijk niet minder noodlottig zijn. In Noord-Amerika klinkt de roep, luid om Japan te boycotten, dat zich voor 65 % van zijn toevoer van petroleum in dat werelddeel voorziet. Indien de Noord-Amerikaansche regeering aan dien roep gehoor gaf zou Japan waarschijnlijk van de Borneo'sche bronnen verlangen er in te voorzien. De Nederlandsch-Indische regeering zou niet in staat zijn dien eisch af te wijzen. Er mag dus verondersteld worden, dat de verschillende regeeringen voor het gevoelswraakmiddel der verontwaardigde menigte doof zullen blijven.
Wat wenscht Japan eigenlijk? Het wil zich afsluiten van de Communistische dreiging uit de ‘U.S.S.R.’, welke door het ongeletterde millioenenvolk van China, door Tsjiang-Kai-sjek daarin voorgegaan, zeker niet ongeletterd deze, en de mooie Mei-Ling evenmin, wordt gesterkt. In de toekomst zal het waarschijnlijk tot een titanenstrijd komen tusschen Japan en Rusland. Daarom is eerstgenoemd land er op uit zijn grenzen naar Rusland met deelen van China te verwijden. Japan rekent er op, dat de Westersche staten zich thans niet op een oorlog tegen het
| |
| |
Engeland van het Verre Oosten zullen laten verleiden, en dit juist is zijn kracht. Het is moreel gevonnisd, maar dit laat de militairistische regeering te Tokio volkomen koud. Zooals alle andere voorheen door de publieke opinie der wereld gevonnisde regeeringen verschuilt het zich wèl achter de bewering, dat het steeds werd tekort gedaan, en het hoogere recht aan zijn zijde is.
‘De wereld, zegt een zijner regeeringswoordvoerders, is geschapen voor de geheele menschheid. De vrede zal moeilijk gehandhaafd kunnen blijven, zoolang geen einde is gekomen aan de ongelijke verdeeling van goederen onder de volkeren. Japan eischt de gelijkheid niet op als een recht, want het rechtsdenkbeeld in het Westen is niet te vereenzelvigen met de opvatting van gerechtigheid zooals de Oosterlingen die zien. Japan eischt echter vrijheid van beweging voor de oplossing van zijn bevolkingsprobleem. Onmenschelijke wetten, in het bijzonder die welke de Vereenigde Staten in 1924 hebben aangenomen, verhinderen de Japansche emigratie. Eveneens wenscht Japan de vrijheid voor een vreedzame uitbreiding van zijn bevolking in China. China's tegenstand tegen een samenwerking met Japan is de oorzaak geworden van het huidige conflict’.
Daarbij geeft het dus China de schuld, en, zegt een zijner andere woordvoerders: ‘Het is thans het geschikte oogenblik voor Japan om de Chineesche kwestie snel op te lossen. Een dergelijke gelegenheid zal zich in de eerstvolgende honderden jaren niet weer vóordoen. Niet slechts is het Japans goddelijke plicht om thans te handelen, maar de omstandigheden in China begunstigen ook de uitvoering van een dergelijk plan.’
In het Noorden dringt het Japansche leger intusschen over-winnend op, en een proclamatie, welke de stichting van een onafhankelijke Mongoolschen staat verkondigt, onder den naam van Mongolkwo, kan worden verwacht. Zelfs hebben de Japanners daarvoor reeds den schijn-vorst, zekeren prins Teh, hevig tegenstander van de ‘U.S.S.R.’, in voorraad.
|
|