zeker Savona is of San Remo, twee jagers in een half klassieke, half middeleeuwsche kleedij: sandalen aan de vlugge voeten, met een waaiend schouderdoek en niet veel meer, met pijl en boog en koker, een edel instrument.
Tot, door een wijden boog naar een andere zaal toe, ineens de weg naar Nederland zich opent, Nederland: de grachten zijn vol ijs en druk van een onwaarschijnlijke koude pret, die schaatsenrijden heet. Maar in de binnenkamers staan de stoven onder de zware eiken zetels, stroop en wafels liggen klaar op de zware eiken tafel en de Goudsche pijp. En bij de oesters en het heerlijke roggebrood glanst een groen Boheemsch glas. In de kamer ernaast - denkelijk - zitten intusschen statige mannen met hoogen hoed en witten kraag voor een tafel met een dieprood kleed erover heen te ‘piekeren’. Dezelfde mannen, die in het voorjaar - aanstonds - hun kermislol zullen hebben; rond zijn de heupen der waardin en rond en hoog haar blanke boezem. De handen der mannen piekeren niet lang bij zooveel verleidelijke dingen en den brandewijn erbij. - Ver over het IJ-water vertrekken hun schepen naar de Indische gewesten en achter (achter) in een wazig blauw-grijs licht blijft hun goede stad. Het laatst zien zij dan nog den toren van de Oude Kerk. En wanneer de lucht stil is en de wind komt uit het Zuiden, dan zullen zij haar klokkenspel hooren - even nog -; zooals zij het hoorden, toen zij kinderen waren en op de stoep van vaders huis op één der IJ-kaden speelden, of toen zij met hun meisje op een juli-avond in het warme gras aan den dijk bij Schellingwoude lagen, of toen de zwarte koets met de doodkist van moeder de hooge brug bij den Oudezijds-Voorburgwal opreed. Ze zullen dan iets nats in hun ooggin voelen en verdomme zeggen, daar zijn ze Hollanders voor. - Oneindig zal ons heimwee zijn, waar en hoe dan ook, bij het kleine deftige huis van Pieter de Hoogh ergens aan den kant der stad. Het staat in een milde zon, rustig, goed en vertrouwd. En toenmaals reeds, in 1650, dronk men kwast op een warmen namiddag in den zomer.
Bij het weggaan is ‘het bruidje’: zijn hand (Rembrandt's hand!) rust op de borst der jonge vrouw. Weert zij zijn hand of houdt zij die hand vast met de hare? Smartelijk en peinzend is hun gelaat - en zij hebben toch het geluk der gansche wereld - smartelijk en peinzend....