| |
| |
| |
Horatius' brief aan de pisonen over de dichtkunst vertaald door Dr. AE.W. Timmerman.
Voor mijn vriend Han.
Stelt, mijne vrienden, u voor dat een schilder zou willen verbinden
't Hoofd van een mensch aan den nek van een paard, of een botten-collectie,
Saamgebracht overal-her, met een kakelbonte pluimage
Wilde beschilderen zóó, dat een vrouw, van boven een schoonheid,
Onderaan, zie, op een viezige zwarte visschestaart uitliep...
Zoudt ge, genood om 't product te bezien, dan uw lachen wel houden?
Zóó volkomen zou ook een gedicht, gelooft mij Pisonen,
Lijken op zoo'n schilderij, waarin allerlei vage bedenksels
Zooals een koortslijder ziet in zijn ijlen, bijeen zijn verzonnen,
Zóó, dat noch voeten, noch hoofd bij de grondgedachte behooren...
‘Ja maar, men schonk, en terecht, aan schilders en dichters de vrijheid
Altijd alles te durven!’... Dat weten wij en die vergunning
Vragen en geven op ónze beurt wij ook, maar niet op een wijze,
Dat zich met hardheid zachtheid vermengt of slangen met vogels,
Lammren met tijgers zich paren...
Er wordt aan een ernstigen opzet,
Die soms verhevene dingen belooft, om hem ver te doen schitt'ren,
Hier en elders een purperen lapje geflikt, als bij voorbeeld
't Woud en altaar van Diana of 't kronklen van 't haastige beekje
| |
| |
Dwars door bekoorlijke akkers, de regenboog, of ook de Rijnstroom
Maar nu was er eigenlijk hier toch geen plaats voor!
Wellicht weet gij cypressen te schilderen... Waartoe is dat noodig,
Als een wanhopig man, die door zwemmen ontkwam aan een schipbreuk,
Af wordt gebeeld voor het geld dat hij geeft...
Maar onderwijl er de pottenschijf draait, ontstaat er een bierkruik...
Laat daarom al wat gij maakt homogeen zijn, ten minste eenvoudig!...
Meerendeels worden wij dichters, o vader en zonen, hem waardig,
Reeds door den schijn van wat juist is bedrogen. Wanneer ik mijn best doe
Kort te zijn, dan word ik duister. En streef ik naar gladheid, dan falen
Spierkracht en inspiratie... Wie grootschheid belooft, wordt gezwollen...
Wie al te zéér voor de veiligheid is en bevreesd voor de stormen,
Kruipt op den grond... Wie zijn best doet door kleuren te schitt'ren, die schildert
- 'n Wonder van eenheid! - dolfijnen in bosschen of evers in stroomen...
Angst voor vergissing verleidt ons, als 't kunstgevoel faalt, tot gebreken.
't Verst in Aemilius' school zult ge een beeldhouwer vinden in koper,
Die wel perfect zachte haren en nagels boetseert, maar onhandig
Blijkt in de uitvoering, daar hij geen eenheid af weet te beelden.
Evenmin zou ik hém willen zijn, zoo ik iets tracht te maken,
Als dat ik, opzien-verwekkend door pikzware oogen en haren,
Leven moest met een neus, die mismaakt was...
Wilt dáárom, gij schrijvers,
Kiezen een stof, die niet bóven uw macht gaat en lang overwegen
Wat uwe schouders in staat zijn te dragen en wat hun te zwaar is...
Hij, die iets kiest, wat hij goed kan beheerschen, wordt zeker welsprekend.
Ook ontbreekt het hem niet aan een logische, heldre betoogtrant...
| |
| |
Dit is wel van een betoog de verdienste en ook de bekoring,
Dat - of ik moest mij vergissen - de dichter op dít moment uitspreekt,
Wat er ook nú dient gezegd, maar de hoofdzaak voorloopig laat rusten...
Ook zij een dichter, die verzen belooft, in het schikken van woorden
Slim en voorzichtig, hij mijde het ééne woord, zoeke het andre...
Dán wordt uw taal pas uitmuntend, wanneer gij door sluwe verbinding
't Alledaagsch woord tot iets nieuws hebt gemaakt... En is het soms noodig
Om iets tot nu onbekend, voor Cethégen met schorten verborgen,
Door een moderne belichting duidelijk te maken, dat moogt gij....
Mits gij bescheiden gebruikt de door u genomen vergunning...
Ook wekken nieuwe en pas verzonnen gezegden vertrouwen,
Als zij met spaarzame kunst aan Grieksche bronnen ontleend zijn...
Zal een Romein aan Vergilius soms en aan Varius weigren,
Wat hij Caecilius toestond en Plautus? Maar waarom wordt mij dan.
Als ik iets nieuws kan bereiken, dat weinige kwalijk genomen?
Daar toch ook Cato's en Ennius' taal de landstaal verrijkte en
Nieuwe benamingen vond voor de dingen. Een woord dat geijkt is
Met een modernen stempel in omloop te brengen, mag altijd.
Zooals jaar-in en jaar-uit van een woud de blaadren verandren,
Zoo als de loop der getijden de oudste doet vallen, vergaat ook
't Oude leven der woorden en bloeit naar de regels der jonkheid,
't Nieuwe dat onlangs geboren nog sterk is...
Ook wij moeten sterven...
Wij en het onze... Al neemt ook het land als een haven de zee op,
Ons en de schepen beschermend voor Noord-wester stormen; al voedt ook
- 't Werk van een koning! - een vroeger onvruchtbaar moeras en bevaarbaar,
Nu de naburige steden en voelt het den druk van de ploegen;
Heeft een rivier ook zijn loop, voor de veldvrucht nadeelig, gewijzigd,
Betere wegen geleid... vergaan doen de werken der menschen!
Denkt ge dan soms dat de liefde en eerbied voor woorden blijft leven?
| |
| |
Tal van woorden, nu uitgestorven, worden herboren,
Andere, nu nog in aanzien, verdwijnen, wil de praktijk het.
Zij toch spreekt recht en zij vonnist, waar 't gaat om de landstaal te richten.
Ons heeft Homerus het metrum geleerd waarin daden van vorsten,
Bittere krijgen van hen en hun veldheeren worden beschreven...
Eerst werd het Klaaglied in verzen, verschillend van lengte,
Later 't gevoel van bevrediging daarin ook wedergegeven...
Wie van de korte Elegie de vinder geweest is, daarom
Kijven de schoolmeesters nog, 't proces ligt nog bij den rechter...
Woede verschafte Archilochus 't zwaard in de Jambe: zijn vinding...
Blijspel en grootsche Tragedie gebruikt dat metrum omdat het
Voor dialogen geschikt, 't gedruisch van 't publiek overstemde.
't Was geboren voor actie. De Muze schonk 't Lyrische metrum
Eerst om van Goden en Goden-zonen en wedstrijden-winnaars,
Paarden of boxers te zingen en later van 't leed, dat een jonkman
Lijden moest door de liefde en van wijn die van zorgen bevrijdde...
Waarom word ik, die de passende maat, 't coloriet van een dichtwerk
Theoretisch noch practisch versta, als dichter gehuldigd?
Waarom met valsche schaamte voor leeren: niet-weten gekozen?
Nooit wil een komische stof in tragische verzen verhaald zijn!
't Maal van Thyestes, in huislijke, ja bijna komische verzen
Oververteld, kan alleen verontwaardiging wekken... Laat daarom
Ieder ding op zijn eigen terrein dat het eerlijk geloot heeft!
Nu en dan mag evenwel de comedie haar stem ook verheffen,
Mag wel een woedende Chremes met schuim in zijn mondhoeken tieren,
Uiten ook Peleus en Telefus in de Tragedie hun klachten,
Arm als zij beiden toch zijn en balling, in daaglijksche spreektaal.
Ieder verlangt door zijn klacht het hart van zijn hoorders te treffen,
Daarom verwerpt hij pomade en woorden van drie decimeters...
Niet genoeg dat een tooneelstuk fraai is; het zij ook meesleepend,
't Voere, waarheen het maar wil, het hart van den toeschouwer mede...
Zooals het menschelijk gelaat den lachende toelacht, zoo leeft het
Ook met den weenende mee. Zoo ge mij wilt tranen doen storten,
| |
| |
Moet gij eerst zelf uw verdriet laten blijken, want dan pas zal úw leed,
Peleus of Telefus, mij kunnen deren. Maar zoo gij verkeerd zegt
Wat in den mond u gelegd wordt, dan zal ik of domm'len of lachen...
'n Treurig gelaat eischt een droevige taal; dreigementen, wie boos is,
Dartelen spreken losbandige taal; een gestrenge, wat stroef klinkt;
Eerst formeert de natuur ons van binnen, naar iederen toestand,
Waar ons de stemming in brengt; zij verheugt of drijft ons tot toornen,
Pijnigt en drukt ons door zware smarten ter neêr, en vervolgens
Uit zij gemoedsbewegingen weer door de taal, die haar tolk is...
Dissoneert met den toestand de taal van den spreker, dan zullen
Ridder en voetknecht in Rome een schaatrend gelach doen weerklinken!
Groot verschil zal er zijn of een rijke zich uitspreekt of Irus,
'n Grijsaard die uitgeleefd is of een vurige bloeiende jonkman;
Spreekt een bedrijvige min of een hooggeëerde matrone;
'n Vagebondeerende koopman of 'n boer van een akkertje groenland,
Een die in Thebe zijn opvoeding kreeg of in Argos; of hij een
Kolchiër is of Assyriër... Houd u toch òf aan traditie,
Of schep karakters, die strikt homogeen zijn. Indien gij Achilles,
d'Eedle soms optreden laat, zij hij driftig, voortvarend en heftig,
Vurig en niet te vermurwen en laat hem beweren dat wetten
Niet zijn geschapen voor hém en dat alles voor zíjn zwaard moet wijken.
Zij Medea wraakzuchtig, halsstarrig; geneigd om te weenen
Ino; Ixion een valschaard; zij Io onrustig; Orestes
Somber! Indien gij iets nooit nog gezien op 't tooneel wilt vertoonen,
't Waagt om een nieuw karakter te scheppen, laat dat tot het einde,
Zóó als het van het begin af verliep, ook zijn eenheid bewaren,
't Blijve gelijk aan zich zelf! Om op een bijzondere wijze
't Algemeene te zeggen is lastig. Gemaklijker zult gij
d'Ilias tot een tooneelstuk verwerken dan dat gij het eerste
Onbekende karakters vertoont, nog nimmer beschreven...
Stof aan een ieder bekend zal rechtens ú toebehooren,
Mits gij maar niet in een kring, die banaal en goedkoop is blijft draaien
| |
| |
Noch als een slaafsche vertolker den inhoud woord voor woord weergeeft;
Mits gij als naäper niet in een klem komt, waaruit u de schaamte
Afhoudt of ook wel 't verloop van uw werk, de voeten te trekken...
Zoo als die Cyklische dichter eens zong moet gij óók niet beginnen:
‘Priamus' ondergang ga ik bezingen, dien krijg zoo roemruchtig!’
Wat zal ons zulk een belover, dat zoo'n groote muil verdient, brengen?
Bergen zullen er baren. Er komt... een belachelijk muisje!
Hoeveel beter doet hij, die niets opdringerig aanvangt:
‘Noem mij, Muze, den man, die na de verovring van Troje,
Steden van allerlei menschen bezocht en hun geest leerde kennen.’
Hij wil geen rook uit flikkerlicht wekken: uit rook lokt hij lichtglans!
Zóó dat hij daarin die prachtige wondergedaanten doet stralen:
Skylla, Antifates en met Charybdis ook Polyfemus...
Met Meleagers' dood zal hij niet Diomedes' terugkeer,
Niet met het Tweelingen-ei den Trojaanschen oorlog beginnen.
Naar de ontknooping rept hij zich steeds en hij sleept ook zijn hoorders
Zóó naar het midden der handeling mee, dat die hem bekend lijkt.
Dan laat hij weg wat hij wanhoopt dat in zijn bewerking zal schitt'ren.
Ook fantaiseert hij zóó en mengt zóó wat waar is en onwaar,
Dat met het midden 't begin harmonieert en het eind met het midden.
Hoor nu wat ik en mijn volk van u wenschen, indien gij tenminste
Haakt naar applaus van een hoorder, die wacht tot het scherm valt en rustig
Zitten blijft tot de tooneelspeler uitroept: ‘Nú moogt gij klappen!’
Kenmerk eerst het karakter van iederen leeftijd en schenk dan
Elke soort mentaliteit en wat past bij iederen leeftijd!
Spreekt een jongen al goed en merkt hij den grond met zijn voetstap,
Dan wil hij spelen met vriendjes, wordt boos en weer goed zonder reden,
Elk uur verandert hij steeds...
Een jongeling, die nog geen baard heeft
| |
| |
Vindt zijn geluk, zoo hij eindelijk van zijn bewaker verlost is,
Altijd in paarden en honden en 't zonnige grasveld. Tot ondeugd
Is hij te kneden als was, tegen raadgevers grof, wat hem deugd doet
Ziet hij slechts noode vooraf, hij is kwistig met geld en verwaten,
Streeft naar bezit maar is vlot met verwerpen van wat hij eens lief had.
Echter de manlijke leeftijd en ziel heeft andere verlangens,
Die zoekt connecties en rijkdom, van eerbewijzen de dienaar,
Hoedt hij zich iets te riskeeren wat moeizaam hij straks moet verandren.
Vele bezwaren beleegren den grijsaard, soms is hij hebzuchtig,
Doch onvoldaan met zijn winst is hij bang voor 't gebruik en onthoudt zich.
Steeds stelt hij uit daar hij alles ijskoud beheert en voorzichtig.
Ver vooruit ziet zijn hoop, hij is lax, naar de toekomst verlangend,
Lastig en kribbig, hij prijst het verleden, toen híj nog een kind was.
't Jonger geslacht kritiseert en berispt hij... De komende jaren
Brengen veel goeds mee, doch gaan ze, dan nemen ze ook veel ervan mede.
Geef dus ook nimmer de rol van een grijsaard den jonkman, een knaap niet,
Dien van een man. Dan blijven wij altijd ons daarbij bepalen
Wat in verband met den leeftijd geëischt wordt van ieders karakter.
Feiten worden verhaald of opgevoerd in een theater.
Wat door het oor wordt binnengelaten, dat treft ons veel trager,
Dan wat het oog, zoo betrouwbaar, geboden wordt, wat zich de kijker
Zelf zoo te zeggen vertelt... Maar op het tooneel brengen moogt gij
Niet, wat binnen behoort te geschieden. En talrijke feiten
Moogt ge niet laten zien; die zal straks wel iemand, welsprekend
Ooggetuige, verhalen. Laat daarom Medea haar kindren
Niet voor de oogen der toeschouwers dooden of Atreus, die onmensch!
Openlijk menschelijk ingewand koken; of niet in een vogel
Proknee; of Kadmus ook op het tooneel in een slang niet verandren
Al wat gij zoo mij vertoont, dat geloof ik niet, laat het dus daarom!
Dan zij uw stuk ook niet langer of korter dan vijf bedrijven,
Wil het weer worden gevraagd en te zien zijn bij een reprise.
| |
| |
Laat er geen God binnenvallen, tenzij de ontknooping een redder
Waard is. En laat ook geen vierde tooneelspeler trachten te spreken!
't Koor moet de rol van acteur en diens manlijke plichten aanvaarden;
Laat het dus midden in 't stuk niet iets zingen wat niet met den opzet
Rijmt, er mee strikt in verband staat! Het koor moet de braven beschermen,
Vriendelijk raad aan hen geven; wie boos is bedillen; zijn best doen
Wie in een woedebui is te kalmeeren. Ook moet het de spijzen
Aanprijzen van een eenvoudigen disch en een heilzame rechtspraak.
't Love de wet en den vrede met opene poorten, 't verzwijge
Wat men hun toevertrouwt, 't bidde den Goden en 't smeeke hun dat zij
Voorspoed van de hoovaardigen afnemen, schenken den armen.
Vroeger was niet, zooals nu, de fluit met het koper verbonden,
Geen concurrent der bazuin, maar van klank was zij zacht en eentonig,
Nuttig om koren den toon aan te geven en t' accompagneeren,
Daar zij maar weinig ventilen bezat en toen nog in staat was
Banken nog niet overvuld, met haar zachte geluid te bereiken.
Daar kwam een telbaar publiek nog bijeen, daar het volk niet heel groot was.
Daarbij bescheiden, genoegzaam en matig... Maar toen het later
Als overwinnaar begon zijn land uit te breiden en steden
Wijdere muren omgaven, de Godheid op heilige dagen
Ongestraft met dagen-lang drinken verzoend werd, toen kwam er
Grootere losheid in maat en muziek. Want hoe zou een landman
Zonder beschaving en rustend na arbeid te midden van burgers,
Arm naast voornaam, van kunstzin blijk kunnen geven? Zoo kwam het
Dat in de oude klassieke muziek de fluitspeler, nu hij
Over de planken flaneerend zijn toga liet slepen, losheid
Aanbracht en dartelheid... Ook nam de klank van de ernstige cyther
Toe in geluid en een niets ontziende bespraaktheid gaf uiting
Aan een nog nimmer gehoorde welsprekendheid.... Maar ook de inhoud
| |
| |
Rijk aan wijze en nuttige spreuken, voorzeggend de toekomst,
Was van dezelfde kracht als 't orakel-sprekende Delfi.
Hij die dan in de Tragedie om 't waardeloos bokkenvel kampte
Bracht ook de Satyrs der velden daar naakt op de planken en trachtte,
Schoon hij zoo ruw was, toch zonder den ernst te verstoren, te schertsen,
Daar de toeschouwer nu door nieuwe en dankbare grappen
Diende gelokt en te worden geboeid, wanneer hij zijn offers
Eerst had gebracht en door drinken zich vrij van de wetten gevoelde....
Toch is het zoo pas geoorloofd de Satyrs, die lachers en praters,
Aan te bevelen en zoo ook de ernst met de scherts te verbinden,
Dat niet een God of een half-god die optreedt, zooeven bewonderd
Toen hij in koninklijk goud en purper verscheen, gaat verhuizen
Naar een obscure taveerne, waar menschen zich uiten in straattaal.
Ook moet hij niet, om er niet gelijkvloersch in te blijven, naar wolken
Grijpen en de aether... En dit is toch ook de Tragedie onwaardig:
Uit te flappen lichtzinnige verzen omdat zij zich schuchter
- Zoo als een deftige dame genood op een feestdag tot dansen -
Onder losbandige Satyrs behoort te bewegen.... Indien ik
Satyr-spelen ga dichten, Pisonen, dan zal ik volstrekt niet
Enkel geijkte gezegden bij voorkeur of simpele woorden
Bezigen, ook zal ik trachten aan 't coloriet der Tragedie
Mij voortdurend te houden, zoodat er wel deeglijk verschil is
Of er een Davus praat of een Pythias, ook zoo'n brutaal wijf,
Nadat zij om een talent dien Sino hield voor het snotje,
Of wel Silenus, bewaker en knecht van zijn kweekeling Bacchus.
Ook zal ik in een courante taal iets schoons zien te maken,
Zóó dat iedereen hoopt hetzelfde te kunnen, maar als hij
't Aandurft, faalt na eindeloos zwoegen en zweeten. Want zooveel
Kracht heeft de juiste plaats en de goede verbinding der woorden,
Zooveel waardeering vindt ook weer de taal uit het dagelijksch leven!
Laten de Faunen, gehaald uit de boschen, als ik het moet zeggen,
Oppassen nooit als een dandy te spreken in al te gekuischte
| |
| |
Deftige verzen, maar laten zij, als op een driesprong geboornen
Ook geen gemeene of smadende uitdrukking klappen, want dan wordt
Hij die bezit heeft, een paard houdt, op afkomst kan boogen beleedigd.
Zij hooren niet onverschillig, bekransen geen verzen, die iemand
Die op de straat geroosterde boonen of noten koopt, mooi vindt.
Volgt op een korte syllabe een lange, dan noemt men dat: jambe.
Snel is die voet, vandaar dat hij jambische drievoeters noopte
Zoo te gaan heeten, ofschoon hij het versaccent zesmaal doet hooren.
Eerst bleef hij altijd gelijk aan zich zelf, maar niet lang geleden
Nam hij om trager, wat meer gedragen in de ooren te klinken,
Daar hij meegaand en inschikkelijk was, als geregelde gasten,
Ook nog Spondaeën op in zijn vaderlijk rijk, op conditie
Dat hij hun niet als gelijke de tweede plaats of de zesde
Inruimen zou.... In Accius' edele Trimeters komt de
Jambe maar heel zelden voor. En bij Ennius ook niet. Op verzen
Die met geweldig aplomb het tooneel op worden gezonden
Drukt hij 't onteerende merk van een overijlde bewerking,
Of, die nauwkeurigheid derft en de wetten niet kent van een kunstwerk....
Niet iedereen kan een kritikus zijn van onmetriesche verzen,
En een Romeinsche dichter oogst onverdiende vergeving.
Moet ik mij dus laten gaan en slorderig schrijven of meenen,
Dat iedereen mijn fouten zal zien en ik dán alleen vrijloop,
Als ik mij binnen de grens van mijn hoop op vergeving zal houden.
Heb ik geen lof dan verdiend: kritiek ontdook ik ten slotte....
Houdt u des daags, houdt u 's nachts met uw grieksche handschriften bezig!
‘Maar uwe voorouders prezen de grappen en 't metrum van Plautus!’
Ja, zij bewonderden beide maar al te lankmoedig, om niet van
Domheid te spreken, tenminste als wij het verstaan met zijn beiden
Geestrijke taal t' onderscheiden van platvoetsche gijn en getraind zijn
't Echte geluid met de vingers te tasten, met ooren te hooren.
| |
| |
Thespis heeft, zegt men, een onbekend genre van Tragiesche Muze
Uitgedacht; bovenop wagens zijn dramas rond laten rijden,
Opgevoerd door acteurs, het gezicht met droesem bestreken.
Na hem vond Aeschylus uit de deftige tabbaard en 't masker,
Legde een planken vloer op vrij-dunne balken en leerde
Ernstige taal en door den Kothurnus grooter te schijnen.
Na hem volgde met zeer grooten bijval de oude Comedie,
Wier vrijhoedigheid snel in gevaarlijk schimpen ontaardde
Die door een wet verdiende beteugeld te worden. De wet werd
Aangenomen en 't koor tot zijn schande gedwongen te zwijgen,
Daar hem het recht van blamage ontnomen was. Maar onze dichters
Lieten niets onbeproefd en het was wel hun grootste verdienste,
Dat zij het Grieksche voetspoor verlatend, de daden van Rome
Dorsten te vieren, zoowel die tragedies als zij die comedies
Instrueerden. En Latium zou door zijn roemrijke wapens,
Zou door verdiensten niet machtiger zijn dan door taal, als zijn dichters
Allen niet opzagen tegen de vijl en langdurigen arbeid....
Gij o, Pompilius' nakroost, keurt af een gedicht, dat de maker
Niet door langdurigen arbeid en menige streep corrigeerde,
't Beeld niet tienmaal verwierp tot de laatste nagel volmaakt was.
Daar Demokritus meent dat genie een veel schooner bezit is
Dan een armoedige kunst en hij daarom normale dichters
Buiten den Helicon sluit, passen velen wel op om te knippen
Nagels of baard en zij zoeken de eenzaamheid, mijden het badhuis.
Want hij verkrijgt zijn belooning, ze noemen hem dichter, wanneer hij
Licinus nooit, 't is zijn kapper, een hoofd durft toe te vertrouwen,
Dat door een driedubb'le dosis Helleborus niet wordt genezen...
O, wat ben ík toch onhandig, die tegen de komst van het voorjaar
Middelen neem om mijn gal te purgeeren! Geen ander zou zeker
Prachtiger verzen maken dan ik! Maar ik geef er niet veel om!
Dan maar het baantje van slijpsteen gekozen, die 't ijzer kon scherpen,
Schoon hij toch zelf niet kan snijden. Ik zal dan maar zonder te schrijven
| |
| |
't Ambt en de plichten doceeren, waaruit de middelen komen,
Welke een dichter voeden en vormen, wat wel en wat niet past,
Waar zijn verdiensten hem meevoeren, waar hem zijn dwalen kan brengen....
Aanvoelen: dat is de bron van verdienstelijk schrijven; de grondslag.
Uit de Sokratische leer kunt gij zeker wel voorbeelden halen.
Is in den inhoud voorzien, dan volgen de woorden volgaarne....
Wie heeft geleerd wat men schuldig aan 't vaderland is en zijn vrienden,
Hoe men zijn ouders liefhebben moet, hoe zijn broer, hoe zijn gastheer,
Wat van een raadsheer de plicht is en wat van een rechter en welke
Rol een te velde gezonden bevelhebber dient te vervullen,
Die weet vast iedre acteur wat zijn rol van hem eischt te doen spreken.
Ik raad den schranderen verdichter als voorbeeld voor oogen te houden
Zijn ideaal van karakter en leven, zijn levende woorden
Daaruit te putten, ofschoon nu en dan een tooneelstuk vol spreuken
Waar ook een juiste karakter-beschrijving in voorkomt, maar dat toch
Elke bekoring ontbeert en dat ook alle kunst mist en hol is,
Beter den hoorder bevalt en hem meer weet te boeien tot luistren,
Dan welluidende grappen en verzen die arm zijn aan inhoud.
Schonk aan de Grieken de Muze genie, zij leerde hen ook nog
Juist zich in klare, rondmondige klanken te uiten, omdat zij
Niets ambieerden dan lof. Maar de jongens in Rome, die leeren
Centen ontleden in honderd stukken door eindloos gereken....
‘Laat nu Albinusje zeggen; wanneer ik een twalefde aftrek
Van vijf-twalefde cent, wat blijft er dan over?.... Je hadt het
Lang al gezegd kunnen hebben!....’ ‘Een derde.’ ‘Bravo hoor, jij zal wel
Goed je vermogen bewaren! En als ik een twaalfde er bij tel,
Wát wordt het dán wel?’ ‘Een halve.’ Hoe kán iemand hopen, als eenmaal
Die verroestende zorg voor de centen de harten doordrenkte,
| |
| |
Dat er gedichten bedacht kunnen worden, met cederolie
Waard te bestrijken en in een cypressen-foudraal te bewaren!....
Dichters begeeren tot voordeel te zijn of ons te behagen,
Of tegelijker tijd ook te zeggen, wat voor het leven
Nuttig en noodig is.... Wat gij ook leert, laat het kort zijn, dan nemen
Leerzame zielen 't gesprokene vlug in zich op en onthouden 't.
't Overbodige stroomt langs den rand van een overvol hart weg!
Laat wat gij dicht tot vermaak zooveel mooglijk de waarheid benaadren,
Dat het verdichtsel niet eischt, dat al wat het wil maar geloofd wordt!
Laat uit de buik van den Boeman geen levend jongetje halen,
Dat zijn ontbijt is geweest. Veteranen-geleedren verwerpen
Alles wat niet vrucht-dragende is en ernstige verzen
Gaan aan de aandacht voorbij van trotsche voorname meneeren...
Híj krijgt de stem van een ieder, die 't nut met vermaak weet te mengen,
Door wie hem leest niet alleen te vermaken, maar ook te vermanen.
Zoo'n boek steekt over de zee, zoo'n boek brengt de uitgevers geld op,
Zal voor een schrijver met naam het leven met eeuwen verlengen..
Toch worden fouten gemaakt, die wij gaarne willen vergeven,
Immers een snaar geeft niet steeds het geluid, dat het hart en de hand wil.
Menigmaal antwoordt ze hem, die een lage toon vraagt, met een hooge,
Ook zal niet altijd een boog het bedreigde doel kunnen raken.
Heusch, als er veel in een dichtwerk glanst, zal ik mij niet stooten
Aan een paar vlekjes gemorst door onachtzaamheid, waar wij te weinig
- Menschelijk is onze aard - op verdacht zijn. Maar wat of ik dan wil?
Zoo als een afschrijver die, hoe dikwijls hij ook is gewaarschuwd,
Altijd de zellefde fout maakt, ook nooit wordt vergeven en zoo als
Uit zal worden gelachen een cytherspeler die altijd
| |
| |
Mistast dezellefde snaar, zoo lijkt m' ook een Choerilus, hij die
Wel telkens faalt, maar dien ik drie- viermaal niet kwaad vind en dan ook
Lachend bewonder, zooals ik mij ook verontwaardig, indien de
Groote Homerus een enkle maal dommelt. Maar 't is ook geen zonde
Als bij een werk van langeren duur soms de slaap komt besluipen..
Juist als met schilderen gaat het de dichtkunst. Er zijn schilderijen,
Die als gij dichter er bij staat u pakken en andre indien gij
Verder-af staat. En het ééne eischt zwakke belichting, het andre
Wil in het daglicht gezien, daar het niet voor een slechte kritiek vreest.
't Eene zal éénmaal behagen, het andre, al ziet men het tienmaal!
Luister gij oudste der jongere Piso's. Laat dit u gezegd zijn,
Schoon gij door 't vaderlijk woord niet alleen tot iets deeglijks gevormd wordt,
Maar ook u zelf het verstand niet ontbreekt; raap het op en onthoud het!
't Middelmatige mag, is het dragelijk, toegestaan worden
- Zeker terecht! - aan bepaalde beroepen. Wie 'n middelmatig
Pleiter of wel advokaat is en ook in bekwaamheid het aflegt
Tegen den welbespraakten Messala en minder zal weten
Dan Cascellius, Aulus, kan toch nog zeker in tel zijn....:
Middel-maat Díchter te zijn, dat vergunnen u Goden noch menschen,
Zellefs de stalletjes niet van onze boekenverkoopers.
Juist zooals bij een gezellig maal een orkest, dat valsch speelt,
Hindert, parfum die naar vet ruikt, papaver met Sardiesche honing;
- Daar immers zonder die dingen de maaltijd had af kunnen loopen -
Zoo is een dichtstuk ontstaan en gevonden om ons te behagen,
Wijkt het een stap van den top af dan holt het terstond naar den afgrond.
Wie geen verstand heeft van sport, moet niet op een sportveld gaan kampen,
| |
| |
Ieder, die 't balspel niet kent of den diskus of 't hoeplen, blijft zitten,
Dat geen stampvolle banken hem ongestraft uitlachen mogen;
Toch waagt het iemand, die 't heel niet verstaat om te dichten. Waarom niet!
Vrij is hij, edel-geboren en aangeslagen als ridder!
't Hoogste in de belasting, geen mensch heeft hem iets te verwijten!
Gij, Piso, doe of zeg niets wat Minerva niet goedkeurt! Naar haar toch
Richte uw gevoel en uw oordeel zich immer. En als gij soms later
Toch nog iets schrijft, laat het dan in Maecius kritiesche ooren,
Mijne en die van uw vader bezinken en laat uw geschrift dan
Binnen bewaard, nog tot negen jaar toe achter slot zijn en grendel!
Dan zult gij nog wat gij niet publiceert vernietigen kunnen.
Maar een verzonden woord weet niet, hoe het weder moet keeren..
Bosch-menschen schrikte de heilige Orfeus, de tolk van de Goden.
Af van moord en afgrijselijk voedsel. En dat is de reden
Waarom men zei dat hij tijgers bedwong en roofzuchtige leeuwen..
Zóó verhaalde men ook dat Amfíon, de stichter van Thebe,
Rotsen bewoog door den klank van zijn lier, door verleidelijk smeeken
Voerde waarheen hij maar wilde! En dit was de wijsheid van vroeger;
't Scheiden van burger- en staatsgoed, het heilige van het profane,
't Vrije huwlijk beletten en rechten den echtgenoot geven,
't Stichten van steden en 't snijden van wetten in houten pilasters..
Zoo kwamen godlijke dichters tot roem en tot eer! En hun verzen!
Na hen sleep de beroemde Homerus en later Tyrtaeus
't Mannelijk hart voor den oorlog scherp door hun verzen. In verzen
Werden orakels gesproken, den weg door het leven gewezen.
Vorstengunst werd gezocht op den maatslag der Muzen. Gevonden
Werd het tooneelspel, ontspanning aan 't eind van langdurigen arbeid.
Schaam u derhalve toch nooit voor de Muze volleerd op de cyther,
Noch voor Apollo den zanger!....
| |
| |
Nu heeft men de vraag willen stellen,
Of een lofwaardig gedicht door kunst ontstaat of door aanleg....
Ik zie niet in wat, zonder rijkvloeienden ader, de ijver,
Noch een genie, dat ongepolijst is, ons baten kan. Daarom
Eischen zij hulp van elkander en vreedzaam zweren zij samen.
Wie in zijn loop de gewenschte eindpaal wil halen, moest heel veel
Dulden en doen toen hij jong was, moest zweeten en koude verdragen,
Moest zich onthouden van Wijntje-en-Trijntje. De fluitspeler, die nu
Voordraagt in Delfi, heeft eerst zich getraind en was bang voor zijn meester.
Maar tegenwoordig volstaat het te zeggen: ‘Ik dicht wonderbaarlijk,
Krijge de schurft wie het laatst komt, 't is schande achter te blijven!
En, wat ik niet heb geleerd, te bekennen óók niet te weten!’
Zoo als een omroeper soms het publiek tot koopen bijeen roept,
Dwingt ook zoo'n dichter, die rijk is aan land en omdat hij zijn duiten
Uit heeft gezet om te woekren, zijn naloopers winst te bejagen.
Is hij dan iemand, die smakelijk op weet te disschen, den arme
Zonder krediet, een borgtocht wil geven, hem ook wil bevrijden,
Is hij verstrikt in obscure processen dan zal 't mij benieuwen:
Kent die brave 't verschil tusschen echte en onechte vrienden....
Hebt ge iets geschonken aan iemand of wilt gij hem later iets geven,
Haal hem dan niet, als hij vol is en blij, om uw verzen te hooren.
Want hij roept uit: ‘O, wat prachtig gedaan en hoe juist, hoe voortreflijk!’
Bleek wordt hij ook nog er bij, hij filtreert uit zijn oogen vol vriendschap
Tranen-dauw, óp zal hij springen, hij trappelt den grond met zijn voeten.
Zoo als gehuurde huilebalken ook soms bij een lijkbaar
Meer bijna zeggen en doen dan zij die van harte bedroefd zijn,
Toont zich de spotter ook meer dan de eerlijke prijzer getroffen....
Koningen, zegt men, dat vaak men man dien zij willen sondeeren
| |
| |
Of hij hun vriendschap wel waard is, door groote gevulde bokalen
Uitknijpen en maltraiteeren.... zoo moge ook u, maakt gij verzen,
Nimmer de mentaliteit van wie schuilt in de vossehuid foppen.
Laast gij soms iets aan Quintilius voor, dan placht hij te zeggen
‘Dit en dat, asjeblieft, moet verbeterd!’ En zoo gij ontkende
't Beter te kunnen, nadat gij het driemaal of viermaal beproefd hadt,
Liet hij de slecht-geboetseerde verzen u uitschrappen, om ze
Dan weer aan 't aambeeld toe te vertrouwen. En zoo gij uw fouten
Liever werdedigen dan ze verbeteren wilde, dan zei hij
Niets meer noch tobde zich vruchteloos af, dat gij niet op uw eentje,
Zonder een medeminnaar u-zelf en uw werk zoudt beminnen.
Wie een goed kritikus is en verstandig zal futlooze verzen
Laken en stroeve verwerpen; de niet-gepolijsten, daar zet hij
Zwarte foutstrepen naast met zijn vertikaal schrijfriet, ook snijdt hij
Cieraden, die op effect zijn berekend, weg en hij dwingt u
't Al te duistere scherp te belichten en wat twijfelachtig
Uitgedrukt is zal hij wraken, wat anders moet worden, noteeren.
Hij zal een echte Aristarchus worden en zeker niet zeggen:
‘Waarom zal ik mijn vriend in zijn hobby nu kwetsen?’ daar immers
Zulke vergrijpen een dichter verleiden, die eenmaal bespot is
En met een leelijk gezicht is ontvangen, tot ernstiger fouten....
Zoo als een man die aan geelzucht of die aan kwaadaardige schurft lijdt
Of door den toorn van Diana met epileptie wordt geteisterd,
Zóó ontvluchten en vreezen ook zij, die bij hun verstand zijn,
Dichters van Lotje-getikt. Maar onvoorzichtige jongens
Jagen hem op en loopen hem na. En wanneer dan zoo iemand
Loopt met zijn neus in de lucht en gedichten al rondloopend uitbraakt,
Als hij dan zoo als een vogelvanger, die rondloert naar lijsters,
Valt in een put of een kuil en dan met een heel lange uithaal
‘Burgers, hallo, o, help!’ roept, dan denkt daar geen mensch aan. En wil dan
Iemand hem toch er uit halen en laat hij een touw neer, dan zeg ik:
‘Hoe kan je weten of hij niet met opzet er in sprong en heel niet
| |
| |
‘Wíl gered worden? Ik zal hem dan, hoe een Siciliesche dichter
Omkwam, vertellen.’ Empedokles wierp zich, omdat hij wou doorgaan
‘Voor een onsterflijke God, ijskoud in de kokende Aetna!’
Zij dus een dichter gerechtigd tot zelfmoord! En hij die een ander
Tegen zijn zin redt, doet juist wat een moordenaar ook doet. Niet eenmaal
Sprong hij de put in en als hij er uitgehaald is, zal hij ook niet
Eindelijk worden een mensch, hij zal óók niet zijn liefde verliezen
Voor een opzienbarenden dood.... Het lijkt ook niet duidlijk,
Waarom hij verzen blijft prutsen... In de asch van zijn vader gewaterd?
Of heeft hij soms goddeloos een altaar willen verplaatsen?
Dol is hij zeker! En net als een beer, die de sperrende tralies
Stuk weet te slaan van zijn hok, jaagt zoo'n grommende dichter een ieder,
Zij hij deskundig of leek op de vlucht; krijgt hij iemand te pakken
Dan, als een bloedzuiger, die, voor hij vol van het bloed is, niet loslaat,
Houdt hij hem vast en draagt voor tot zijn hoorder dood is gelezen!
|
|