| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Aanteekeningen over Vicki Baum
(Vervolg van blz. 299.)
Onder de pers-uitknipsels, die wij geregeld omtrent De Nieuwe Gids ontvangen, was er ditmaal ook een van het Utrechtsch Nieuwsblad, die mij zeer frappeerde.
Het was een heel onvriendelijke recensie. Waarom? Och, zulke dingen blijven altijd een onverklaard mysterie. En vooràl wanneer de beoordeelaar zijn beweringen met onwaarheden staaft.
Zoo bijvoorbeeld in het geval van Dr. J.A. Russell's hoogst belangrijke Essay: Dutch poetry and the romantic revival, waarover de bovenvermelde ‘criticus’, in tegenstelling met alle andere couranten-recensenten, die, zonder uitzondering, deze studie machtig interessant vinden, zegt:
(‘welke studie) naar thans blijkt, uitsluitend ten doel had de verdiensten van '80 voor de duizendste maal in het licht te stellen.’
Dit nu is, zooals de recensent natuurlijk zelf wel weet (want wist hij het niet, dan was hij volkomen onberekend voor zijn taak) een flagrante onwaarheid. Maar waarom debiteert hij haar dan?
Om zichzelven het wrange genoegen te verschaffen, een onaangenaamheid te zeggen? Want ander nut heeft zijn uitlating niet. Niemand zal het met hem eens zijn, dat, als in een literair-historische studie ten slotte wordt neergekomen op de Beweging van '80, omdat het onderwerp er logisch en noodzakelijk toe leidt, de geheele, zeer lange studie uitsluitend zou zijn geschreven
| |
| |
ter verheerlijking van die Bewering! Dan heeft de criticus dus blijkbaar òf alleen het slot gelezen, en heeft hij de grondige, diepe studie over de Romantic revival, met merkwaardige karakteristieken van verschillende Hollandsche dichters (Bilderdijk, Bellamy, Potgieter, enz. enz.) en parallellen met buitenlandsche poëten, voor het gemak maar niet gelezen, en dus genegeerd.... òf hij heeft het geheele essay gelezen, - maar dan wéét hij, dat hij onwaarheid spreekt.
Enfin, na nog eenige onvriendelijkheden aan het adres van medewerkers, kan ook ik natuurlijk niet aan den strengen heer recensent ontkomen, en las ik over mijzelf het volgende:
....Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe houdt een pleidooi voor Vicki Baum (of is het eigenlijk een oratio pro domo?).
Zelden ben ik zoo verrast geweest in mijn leven. En ik beschouw deze woorden als een groot compliment!
Want nooit in der eeuwigheid heb ik er aan gedacht, mijn eigen werk in verbinding te brengen met dat van Vicki Baum. (In vroeger jaren vergeleek Prof. Valkhoff mijn romans met die van den bekenden Franschen schrijver Marcel Prévost; deze vergelijking schijnt mij persoonlijk juister.)
Maar nu werd ik zelfs voor de tweede maal verrast door een zin in een recensie van Max Kijzer in zijn stuk Schijnwerpers op de vrouw, die daarin zegt:
‘Jeanne Kloos is de Vicki Baum van Nederland’.
Nogmaals: ik voel mij ten hoogste gevleid. Maar vrees dezen lof te moeten afwijzen. Er is wèl een andere schrijfster, die ik in mijn gedachten soms heb vergeleken met Vicki Baum, en dat is: Willy Corsari.
Zij is, hier in Holland, meen ik, de eenige, die iets heeft van het universeele, cosmopolitische van Vicki Baum. En als ik de vergelijking van mijn eigen werk met dat van Vicki Baum in het publiek afwijs, dan doe ik dat uit de behoefte mijner volstrekte eerlijkheid, - want ik beken het ruiterlijk: ik zou het heerlijk hebben gevonden, als ik had kunnen voelen, dat Max Kijzer en mijn onbekende criticus gelijk hadden gehad in hun oordeelvelling over mij, in verband met Vicki Baum.
En na deze digressie keer ik terug tot de behandeling van mijn ‘lievelingsschrijfster’.
| |
| |
Feme.
Neen, lezers, Feme is geen afkorting van Femina, zooals menig uwer wellicht mag hebben gedacht.
Volstrekt niet! En nóg sterker: in dit heele boek komt geen enkele liefdesgeschiedenis voor! (Feme beteekent hier zooiets als ‘veemgericht’.)
Geen enkele liefdesgeschiedenis?
Neen!
En toch een boek, dat u ademloos houdt geboeid, in een hartbeklemmende spanning?
Ja! en nog eens ja! En dus een boek, dat, zelfs voor iederen nuchterling, onverschillige of neuswijze het meesterschap van Vicki Baum, zou ik zeggen, bewijzen moet.
* * *
Wat is de inhoud van Feme?
De schrijfster begint ons een jongen voor te stellen uit een aanzienlijke familie, die door de tijdsomstandigheden in den erbarmelijksten toestand verkeert, die aan alles gebrek heeft en bijna honger lijdt.
Deze jonge man is, uit den aard der zaak, gepredisponeerd om iets te doen, iets te willen, om in opstand te komen tegen zijn lot, om zijn latente energie ergens toe aan te wenden, om een doel na te jagen, want hij heeft niets te doen, nooit iets te doen.... het fatum van zooveel moderne jeugd....
In zijn verbeelding ziet hij zich daden doen, is hij temidden van veel levendigheid en rumoer, licht, geluid, beweging.... in werkelijkheid bevindt hij zich in een vunzige, onordelijke kamer: im Ofen war kein Feuer; im Tintenfasz war keine Tinte; im Wasserkrug war kein Wasser.... die Zigarettendose war leer.
Is het een wonder, dat Joachim Burthe, de zoon van een Geheimraad, in blinde drift een uitweg zoekt uit zijn ondraaglijk leven? ‘Jat! Tat! dachte der junge Mensch leidenschaftlich’. En hij vraagt:
- Wie lange noch?
Hij heeft zich aangesloten bij een gezelschap, dat ten doel
| |
| |
heeft, het bestaande regime omver te werpen; hoe goed is de geestesgesteldheid van den jongen Joachim weergegeven; hij is als een slappe, machtelooze pop, die door de vurige aandrift van anderen wordt geëlectriseerd, en is in staat, iets te doen, wat feitelijk tegen zijn natuur ingaat, maar dat in zijn ziel het onduldbare hunkeren naar daden, (en misschien zelfs een grootsche daad), waarmee hij zijn volk en zijn vaderland dient, kan stillen.
Het gaat er om een Minister uit den weg te ruimen, en Joachim, meenende een nuttige, reddende, bevrijdende handeling te volbrengen, schiet deze persoonlijkheid dood.
Maar o, hoe uitstekend alweder wordt ons deze Minister voorgesteld. In enkele bladzijden leeren wij hem volledig kennen, in zijn doodelijke moeheid, zijn beu-zijn van alles, zijn gevoel van algeheele, diepe verlatenheid. (Hoe mooi is het, als in een moment van afgematte zwaarmoedigheid, de Minister eensklaps zijn hond uit de andere kamer naar zich toe ziet komen, en diens kop in zijn hand leggen. (Gelooft ge met mij aan deze subtiele affiniteit tusschen mensch en hond, lezer? Bijna iedereen, die sympathie heeft voor het dier, ondervond wel eens iets dergelijks!....)
Welnu, als op een mistigen dag in een eenzaam boschgedeelte deze mensch door Joachim Burthe wordt doodgeschoten, - dan kijkt hij zijn moordenaar aan met langen, zwijgenden blik, en zegt dat ééne woord, een woord, dat gaat door merg en been:
- Danke.
Joachim heeft de daad gedaan, - zijn levensdaad. Hoe goed zijn daarna zijn innerlijke gewaarwordingen weergegeven. Hij is tegelijk dof en overhelder. Hij loopt als in een wakenden droom, als in het droomende waken van den slaapwandelaar. Alle menschen zijn hem vreemd geworden. Hij voelt zich los van de wereld, hij heeft nergens meer houvast. Hij staat apart van iedereen, - hij, die kwam tot de opperste, ongewoonste, geweldigste daad, waartoe een mensch komen kan: een anderen mensch te dooden.
Hij ziet zijn handen aan, die hij de zonderlinge behoefte heeft, telkens en telkens weer te wasschen, ofschoon er geen bloed aan kleeft. Hij zit lange tijden roerloos, en overdenkt zijn daad. Neen, overdenkt die niet - maar voelt haar van phase tot phase. Hoe
| |
| |
hij liep, met zijn revolver in de hand door den vagen mist. Hoe hij bij toeval den Minister ontmoette. En hoe in een oogenblik van halve bewusteloosheid, en tegelijk geweldig-actieve kracht, hij het beslissende schot heeft gelost. En hoe toen zijn slachtoffer nederstortte, en hoe dit hem aankeek, en zeide.... en zeide.... het enkele, hartdoorsnijdende woord....
De jonge Joachim wist later nooit meer, hoe hij deze eerste dagen doorleefde. Hij was als een levend doode, als een niet-meer-menschelijke, mechanische machine. Maar toch, hij leefde.
Hij leefde intens, en was met sterken, instinctieven drang op zijn zelfhandhaving bedacht. Hij had zijn groote avontuur beleefd, en moest nu zien met de consequenties gereed te komen.
En thans begint de eigenlijke roman.
De roman van een opgejaagde, een ontwortelde, van een vogelvrijverklaarde, van een uitgestootene, die niet meer in de maatschappij kan leven, die niet meer mag omgaan met menschen, die niet meer het gewone wereldsche bestaan leiden kan.... die zich altijd schuw verbergen moet, die zich nergens veilig kan voelen, die steeds waant vervolgd te worden.... en die toch als een wanhopige vecht voor zijn leven, - voor het enkele leven, het naakte leven, dat alles ontbeert, wat het levenswaard maken kan, en bovendien nog eeuwig wordt beklemd en verengd door zorg en angst en onrust en onzekerheid.... geen beest in de wildernis, dat voortdurend op lijfsbehoud bedacht moet zijn, lijdt zóó verschrikkelijk, zóó onophoudelijk, zóó intrinsiek met elke zenuw, met elken vezel van lichaam en ziel, als deze paria, die geen tehuis heeft, geen maag, geen vriend, geen schamel dak, geen voedsel, geen vuur.
En dacht ge ooit, dat een vrouw in staat zou zijn een dergelijk boek te schrijven, dat één rampzalige lijdensgeschiedenis is, en dat volkomen waarheidsgetrouw aandoet, en leesbaar blijft tot het einde, want u vasthoudt in den klemmenden greep van aandacht en meegevoel?
Eén vrouw is daartoe in staat, - en ik ken waarlijk in binnen- en buitenlandsche literatuur, waarvan ik, ik durf het gerust te zeggen, zeer goed op de hoogte ben, niemand, die Vicki Baum daarin zou evenaren.
Dit boek is misschien het beste getuigenis, dat Vicki Baum
| |
| |
maar niet zoo een schrijfster is, als waarvan er dertien in het dozijn gaan, die door haar vlotte verbeeldingen amuseert en ontroert, en diverteert en bloeit.... maar dat zij van binnen-uit gedrongen wordt te schrijven, zooals zij doet. Anders zou zij nooit een boek als bovengenoemd hebben kunnen creeëeren.
Want ik verzeker u, dat er heel wat kwaliteiten noodig zijn, om daartoe in staat te wezen. Behalve talent, ook nog veel moed, en een precies voorstellingsvermogen, en een groote wereld- en menschenkennis. En daarbij nog een aanzienlijke dosis sympathie en meegevoel en.... een knapheid, die verre uitgaat boven een ordinaire schrijversbegaafdheid.
Doet het haar maar eens na, critici van den kouden grond, die smalend neerziet op een Vicki Baum, omdàt zij populair is, en ge dat altijd ietwat ‘bedenkelijk’ vindt. Lees nu eens Feme, - want ik wil er een pari om aangaan, dat ge dit werk niet kent! lees het met belangstelling en ernst,.... et vous m'en direz des nouvelles!
De ondervindingen van Joachim Burthe zijn als een der horribele historiën uit den Pitaval (niet uit Der neue Pitaval, waarin de geschiedenissen tamelijk mak en onbeduidend zijn, doch uit den oorspronkelijken, die onbarmhartiger dan welk ander geschrift ook, de koelbloedige wreedheid der menschen toont.) Ook Feme toont ons die wreedheid, - en tegenover een, die waande een goede daad te volbrengen, en het volgens den Minister, dien hij ten offer bracht, ook dééd.
Lees dit boek, maar keert u niet kinderachtig af van de lectuur, omdat deze zoo neerdrukkend zwaar is, zoo uiterst droef stemmend, zoo ononderbroken zwart.... zoodat ge ten slotte niet eens meer weet, of ge Joachim met zijn ontsnappingen gelukwenschen moet, of voor hem hopen, dat er ten slotte een einde aan de marteling komt....
* * *
De laatste bladzijden van dit levensware boek bereiden u de verrassing, die de onvergelijkelijk-knappe Vicki Baum dikwijls voor u in petto heeft.
Wat gebeurt er, als Joachim, na een lijden, genoeg voor vele
| |
| |
menschenlevens, eindelijk geattrapeerd wordt door den persoon, dien hij met uiterste vrees, en de grootste omzichtigheid aldoor heeft vermeden??
‘Du lebst hier so? Wie denn? Unter falschem Namen? Aber, Mensch, das ist Romantik, das hast du längst nicht mehr nötig. Keine Seele denkt mehr an die alten Geschichten. Du brauchst wirklich keine Angst zu haben, und kannst dich ruhig wieder ins Leben begeben.... En als hij alles weet, zegt de Staatssekretär:
- Mein armer Bursche, - du hast es nicht leicht gehabt....,
Dat is de poignante manier van Vicki Baum, om ons de troostelooze vergeefschheid van het leven bij te brengen.... het leven, waarin de menschen wurmen en zwoegen, zich afpijnigen en als slaven zich afmatten, - en waarom? waarvoor?
Voor niets. Het is toch alles vergeefsch....
En dit verschrikkelijke thema wordt ons ook door Maurice Maeterlinck in zijn ontstellend boek La vie des termites, op weer andere wijze, maar niet minder treffend en diep-aangrijpend, voor oogen gezet....
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|