| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het is zeker bemoedigend wanneer een militair staatsman als de Zuid-Afrikaansche generaal Smuts zegt, dat een wereldoorlog, zooals wij dien hebben gekend, voor het oogenblik onwaarschijnlijk is. Doch met bedwongen schrik moet toch telkens worden erkend, dat, wijl er zooveel vuurhaarden, ook in Europa, verspreid liggen, de internationale spanning soms zoo brekensklaar wordt, dat ieder die daarover de berichten leest, den adem voelt stokken. De heele wereld wordt thans beheerscht door den geestelijken strijd tusschen de Fascistische en de Communistische gedachte. Beide bezitten in alle landen, zelfs in alle door de Westersche mogendheden overheerschte gebieden, hun machtige voorposten. De eerstgenoemde, minder talrijk misschien dan de andere, invloedrijker echter, ofschoon geestelijk verkernd in de dégéneratie van het politieke leven gedurende de laatste drie kwart eeuw van alle door een Parlement bestuurde volken. Zij, die haar aanhangen en voorspreken, wijzen er op, dat de eens zoozeer geroemde democratie is verwilderd tot demagogie, en dat deze onafwijsbaar uitloopt op Communisme. En het werpt dan wel een twijfelachtig licht op de destijds, ook ten onzent, zoozeer geroemde staatslieden, die, leiders, ministers werden van ‘de Kroon’, en meehielpen haar te berooven van haar de vaart remmende prerogatieven, dat zij een dergelijke verwording van het door hen voorgestane liberalisme niet hebben voorzien. Het is waar, dat het gemakkelijker is het zich ontwikkelende leven te beoordeelen als de bloesem vrucht is geworden dan aan het begin der uitbotting. Maar indien deze beroemde en geroemde staatslieden geen dieper inzicht hadden in de ontwikke- | |
| |
ling der ideeën dan ‘de man op straat’, welk recht hebben zij dan op hun roem?
Tegenover de Fascistische gedachte staat de Communistische, voorgestaan door alle materieele en geestelijke armoedigen, vooze vruchten der door de regeeringen aangemoedigde overbevolking, stakkers, hongerlijders, zij en hun gezin, die veelal geen anderen levenssteun hebben dan de schamele paar gulden, hun wekelijks van overheidswege toegekend, hun nog misgund door onnadenkende belastingbetalers, die hen beschuldigen van luiheid en arbeidsvrees, misgunde toelage, waarvoor zij twee keer per dag den droevigen weg moeten gaan naar het stempelbureau. Dat deze menschen de Communistische gedachte aanhangen, ofschoon zij die niet in haar gevolgen en haar aard kunnen doorgronden, is verklaarbaar. Wat hebben zij anders te verliezen dan hun lompen, hun honger, hun kille woningen? Maar dat zij daarin gesteund, ja opgehitst worden door zoogenaamde intellectueelen van betere voeding, huisvesting, kleeding en levenstaak, onnadenkend als zij, beheerscht door een ongebreideld idealisme, dit bewijst opnieuw, dat de meeste menschen den roem niet verdienen, die hun wordt toegekend.
In de oorlogsgebeurtenissen, welke thans leiden tot verwoesting, menschenslachting en vernieling van wat eens met moeite werd opgebouwd om het vreedzame leven, nationaal of internationaal, te bevorderen, in het verre Oosten en in Spanje, is de strijd tusschen de twee genoemde geestesstroomingen duidelijk. Zeer zeker met de schakeeringen welke ieder volkskarakter en geschiedenis beïnvloeden, heerscht die strijd overal, doch komt veelal niet tot daden. De oorlog tusschen Japan en China bewijst tot welke verschrikking hij kan komen, en hetzelfde is het geval met den oorlog in Spanje. Daar kent hij talrijke toegeschoten helpers, allereerst de verleende sterke militaire hulp van Italië, dat thans daaraan openlijk deelneemt aan Franco's zijde, gesteund daarbij door krachtige Duitsche medewerking. Aan den anderen kant voeren de vele gewetenlooze ronselaars van Communistische bevlieging jongelieden aan, die door werkloosheid en wanhoop stuurloos door het leven slenteren en zich voor een handvol Judaspenningen verkoopen om, over Parijs, hun ouders, dorp, stad, vaderland, dat geen arbeid voor hen heeft, te ontvluchten: jongemannen in den, maar dan duisteren, geestestrant van den begaafden Communistischen Nederlandschen letterkundige Jef Last, van wien
| |
| |
men onlangs het sneuvelen en later zijn bevordering tot kapitein in het leger van Valencia kon lezen.
De lezer bespaart ons het verloop van den tweevoudigen oorlog in bijzonderheden te volgen. Het kan aan geen twijfel onderworpen zijn, dat het beter toegeruste en gedisciplineerde leger van Japan op den duur de wenschen van de regeering te Tokio tot vervulling zal brengen, en de regeering van Tsjang-Kai-sjek, die, zegt men, door zijn jonge en mooie vrouw, Mei-Ling genaamd, beheerscht wordt, zal dwingen het hoofd te buigen. Maar de expeditie valt den Japanners niet mee, evenmin als Mei-Ling, soort van Kenau. Er is vrees voor Russische deelneming. Communistisch-gezind of niet; bewonderaar van de Bolsjewistische systemen en denkbeelden, of niet; China's ‘duce’, Tsjang-Kai-sjek, streefend beheerscht door Mei-Ling, of niet; in enkele jaren tijds hebben de Chineesche chaotische toestanden van eertijds een belangrijke hervorming ondergaan tot beteren tucht en dappere zelfverloochening, zelfs de soldaten ten velde onder Mei-Lings oogen, door haar geïnspecteerd. Hun Japansche ‘vriend’, die beweert het zoo goed met het Chineesche volk te meenen, tot harakiri-zelfmoord toe, kenmerkt zich door een gezonde achting voor dat nieuwe China, door een moderne vrouw bezield. Doch ook de oude denkbeelden in Japan over de plichten van den onderdaan jegens de godheid, althans den goddelijken oorsprong van het staatshoofd, wijzigen zich allengs, en het is niet zonder beteekenis dat een belangrijk dagblad de Japansche regeering sommeert om er eindelijk voor uit te komen, wat zij met China voor heeft. ‘Het publiek is onder den indruk van het feit, dat het in een gevaarlijken afgrond schijnt te worden meegesleept. Ondanks den heldenmoed der Japansche troepen, kan men bezwaarlijk de minachting goedkeuren, waarmede de Japansche militaire deskundigen, die den tegenwoordigen oorlog blijkbaar als een periode van manoeuvres beschouwen, over het Chineesche leger spreken. De waarheid te zeggen over het politieke doel van Japan, is thans de eerste plicht
van de regeering.’
Vreest de Nipponsche regeering, dat, indien China zoo onhandelbaar blijft als het tot nu zich tegenover Tokio getoond heeft, een Japansche contrôle van China in het belang van Mandsjoekwo, dat zij wil vergrooten, noodzakelijk is? Dit land wordt rechtstreeks door de communistische propaganda uit Rusland bedreigd. Maar
| |
| |
de Bolsjewistische ziekte, welke ook China dreigt te verpesten, immers ook Mei-Ling ‘ziet wat’ in Rusland, acht de Chineesche regeering te Nanking tenminste even gevaarlijk voor zich-zelve als die van Tokio voor Mandsjoekwo en zijn keizerlijk hoofd. Echter kan de regeering in laatstgenoemd centrum niet dulden, dat Noord-China tot orde en rust zou worden gebracht door de legers van Tsjang-Kai-sjek, en zijn Mei-Ling. Deze gebieden zijn rijk, beweert men, aan grondstoffen, en een belangrijk afzetgebied voor de Japansche producten. Oorlog tegen China? Hoe komen de vreemde toeschouwers, die met opoffering van honderden millioenen toch in de wereldstad Sjanghai zich zulk een intusschen platgeschoten observatiepost hadden opgebouwd, waarvan zelfs het door de dagbladen afgeteekende plattegrondje zoo kenmerkend aangaf hoezeer het internationale leven zich veelzijdig tusschen het Chineesche had ingedrongen, en er zelfstandige gebieden onder elks geëerbiedigde vlag van had gemaakt, hoe komen zij tot zulk een dwaling? Japan wil China slechts een welverdiende bestraffing toedienen, heet het, wijl het koek en ei is met de Communistische U.S.S.R. en dezer hervormingsdenkbeelden aanlokkelijker acht, dan het van Jappans god afkomstige opperbestuur in Tokio in zijn buurman wenschelijk kan vinden. Deze afstraffing komt de Japansche regeering juist op dit oogenblik gelegen wijl de Britsche regeering zich de handen gebonden ziet door de gebeurtenissen in en om de Middellandsche Zee, waar haar oppermacht over de zoute wateren pijnlijk wordt bedreigd door Italië en zijn oorlogsvloot, dat Italië, zoo fascistisch, zoo dreigend dan als Engelsche liberale en Joodsch-communistisch-gezinde invloeden beweren, dat het is, waarvan toch niemand kan ontkennen, dat het in zijn vorm lang gerekt schiereiland, veel, veel meer een Middellandsche Zeenatie is dan welk ander land ook, Frankrijk niet uitgezonderd. Al heeft dit met Algerië en
Tunesië mee een dubbele kust. Men gruwt bij de gedachte, dat Italië door vèr dragende kanonnen uit de Middellandsche Zee beschoten zou kunnen worden. Denkt Mussolini er wel aan, dat zijn ‘lieve land’ niet enkel hem en zijn fascistisch volk toebehoort, maar een geestelijke erfenis is van heel de beschaafde wereld van twintig eeuwen der edelste kunsten? Denken ook de vuur-aanblazers in de dagbladpers der andere natiën wel aan het feit, dat Italië niet slechts een sterk en aan- | |
| |
matigend geworden lieflijk land is, doch een museum in de open lucht, dat met zijn overal verspreide monumenten onder het bereik van het vèrdragend geschut, niet daartegen in veiligheid is te brengen. Het spreekt nochtans tot het hart van allen, die twintig eeuwen schoonheid daar heilig achten: en het tot een Heiliger land maken, dat Italië, althans niet minder heilig, dan Palestina. De strijd om het verdeelde Spanje is veel ingewikkelder dan die in China. Al mag de bekende Amerikaansche journalist H.R. Knickerbocker, die in voorname bladen van Europa, ook in het ‘Algemeen Handelsblad’ hoogst-lezenswaardige mededeelingen geeft uit Sjanghai, gelijk hebben, dat, waar de Chineezen hulp en bijstand tegen den Japanschen indringer verwachten van de legers der Soviët-republieken, dit, wanneer het werkelijk daartoe komt, de wereldoorlog zou beteekenen. Doch dit zou slechts het geval kunnen zijn, indien het Duitsche leger van heden er toe over ging den haard van het wereld-communisme van den Europeeschen kant aan te vallen.
Er zijn in de Middellandsche Zee raadselachtige oorlogsdaden gepleegd door duikbooten, die vrachtschepen met hun bemanning in de kolken der zee lieten verdwijnen, maar zelf mee verdwenen, en hoe kan men zulke daad anders noemen dan laaghartigen sluipmoord? Het waren neutrale schepen, die werden gedoemd. Zij voerden, het is waar, oorlogsbenoodigdheden aan, waarschijnlijk ten behoeve van Valencia. Men beschuldigt het Fascistisch Italië van dit verachtelijk bedrijf, doch dit lijkt dezen schrijver ondenkbaar. Sedert de zee-engte der Dardanellen is geopend voor de Russische vloot heeft deze vrijen toegang tot de wateren der Middellandsche Zee, en, anders dan het aanmatigend Fascistisch Italië, heeft de soviët-republiek herhaaldelijk getoond zijn afkeurenswaardige of slechte daden te bedrijven onder een mom. Hoe dit zij: hoezeer ook de Joodsche afgevaardigde van de ‘U.S.S.R.’, Litwinov, in de conferentie van Nyon, waar maatregelen werden beraamd om voortaan dergelijke sluipdrama's in de Middellandsche Zee te beletten, ook in de daarop volgende algemeene vergadering van den Volkenbond te Genève, welke nog wel werd voorgezeten door een der Valencia'sche hoofdmannen, zekeren Negrin, minister-president van de regeering, Italië met name werd genoemd als bedrijver dezer aanvallen: een dergelijke betichting van dien
| |
| |
kant overtuigt niemand. Wel, echter, is het kenmerkend voor de geestesgesteldheid van den Volkenbond, tevens voor de socialistisch-communistische invloeden, waardoor de regeeringen, ook in Engeland, worden beheerscht - over die van het tegenwoordige Frankrijk behoeft in dit geval niet eens te worden gesproken - dat deze laatste vergadering werd voorgezeten door een dergelijk gedood-, neen, geròòdverfden afgevaardigde van Spanje, hoewel dit bestuurd wordt in zijn grootste deel door een tegenovergestelden geest, die echter, Fascistisch, algemeen een grooter gevaar wordt geacht dan het Communisme, bezig te trachten de wereld te veroveren. Indien er niet tijdig maatregelen worden genomen, overal, tegen allen, die, zonder te vermoeden, dat een niets ontziende tyrannie het eind er van is, er, naar het woord van onzen dominee, in Rusland ‘wat’ zien.
De scheepvaart in de Middellandsche Zee, van zooveel beteekenis ook voor het Nederlandsche volk, was overgeleverd aan zee-piraten, schrikbarender dan die van voorheen: de zeeroovers uit de beruchte Algerijnsche, Marokkaansche en Tunesische havens, die, ook door onze schepen, nog in het begin der vorige eeuw, moesten worden bestreden, indien de veiligheid ter zee niet tegen goed geld van hen vooraf was gekocht. Het is waar, dat toen de opvarenden het slavenlot ondergingen. Nu worden zij zonder mededoogen met hun schip naar de diepte gebracht. Vooruitgang, wordt dat genoemd. Sinds eenigen tijd worden Nederlandsche schepen, als de schipper begeleiding vraagt, geconvoyeerd door een onzer oorlogsbodems. In zoover hebben wij dus weinig te maken met het te Nyon genomen besluit, dat voortaan met een voldoende macht van Britsche, Fransche en Italiaansche oorlogsschepen op de veiligheid der scheepvaart toeziet. Met den hoed in de hand hebben de twee eerstgenoemden Italië verzocht om de Derde in hun bond te zijn. Slechts kort heeft het gerucht geleefd, dat men tot Italië's gewenschte medewerking zou trachten te komen door het keizerschap over Abessynië te erkennen. Niets is daarvan gebleken, en het feit, dat ook de voornaamste dagbladen in West-Europa voortgaan spottend over dit punt te spreken, voortgaan tevens om te spreken van de zoogenaamde ‘wettige’ regeering van Spanje te Valencia, echter zelve uit opstand gegroeid, en den militairen heerscher over het grootste deel van dat land en
| |
| |
zijn leger nog steeds ‘opstandelingen’ noemen, bewijst niet slechts, dat ‘de Letter’, die immers ook naar Christelijk voorschrift ‘doodt’, in zijn dood nog steeds het leven beheerscht. Maar tevens, dat de parlementaire regeeringen beheerscht worden door den geest der demagogie geworden democratie, welke den weg naar Communisme voorbereidt.
Litwinov, de Joodsche ‘U.S.S.R.’-afgevaardigde, heeft den aan chronische anemie lijdenden Volkenbond, die ons dierbaar is ondanks alles, in de jongste vergadering dermate verheerlijkt, alsof de Bond werkelijk nog tot iets anders en beters deugde dan om te pruilen en zich afzijdig te houden van 's werelds onrechtmatige daden. Hij was waarlijk indrukwekkend, die Litwinov, naar het schijnt. De Volkenbond! Ha, de Volkenbond! Achter zijn rug werd gefluisterd van de Russische ‘Komintern’, en de gewenschte wereldrevolutie, zooal niet naar Trotski's vurig ideaal, dan toch naar kalmer inzicht van Stalin. Hij alleen, terwijl alle anderen zwegen, verstijfd door de gedachte aan de gevaren, hij wilde daden zien, ‘vurige’ protesten althans. Met een Franschen tragediedichter kon hij uitroepen: ‘Et s'il n'en reste qu'un, je serai celui-là’! Italië en niemand anders droeg schuld aan de pas gepleegde lafhartige zeemisdaden. En zoo welsprekend was hij, dat zij die hem aanhoorden algemeen dachten aan den vlugvoetigen dief, die mee roept: ‘houdt den dief’! Gelukkig, dat het leven toch steeds nog zijn humor bezit.
Het Derde Rijk, schepping van Adolf Hitler en zijn paladijnen, die, ongelukkigerwijs toch steeds iets minder sympathiek aandoen dan de groote man-zelf, heeft te Neurenberg, de middeleeuwsche poëtische stad van Hans Sachs en zijn meesterzangers, ten aanschouwe van uitgenoodigde diplomaten en van honderd-duizenden opgetogenen, weer een zijner groote dagen beleefd. Juist in deze stad, waarin de heengegane tijd zich vereenzelvigt met het pas geboren Duitsche ‘Derde Rijk’. Ook Hitlers Duitschland sluit zich bij den wereldstrijd tusschen ‘Fascisme’ en ‘Communisme’ aan ‘und wie’: reden waarom overal, zelfs in de nog steeds machtige Londensche ‘Times’, het bericht de publieke opinie om het hart sloeg, dat het er over dacht om bij de ambassades en gezantschappen ‘cultuur-attaché's’ te benoemen met alle rechten, welke die officieele vertegenwoordigingen overal plegen te
| |
| |
bezitten. Dit enkel om de ‘Auslanddeutsche’ - de Duitsche broeders levende in de roode verwildering, wáar ook ter wereld - te steunen, vast te houden als Duitschers, om het ‘Vaterland’ mee te helpen verdedigen in tijd van oorlog. Maar men heeft in Hitlers omgeving ingezien, dat een dergelijke maatregel volstrekt onnoodig is. Zooals eertijds het ‘Civis romanus sum’ de trots was van iedereen, waar ook, en later, althans ter zee, voor hen het voornaamste ter wereld, ‘Gods Engelschen’ iets dergelijks dachten, zoo niet uitriepen, zoo blijven tegenwoordig Duitschers, Duitsche aanhangers van het Derde Rijk, zelfs als en waar zij in den vreemde het burgerrecht hebben verkregen, hetwelk hen eigenlijk van Duitschland behoorde te vervreemden. Wij weten daarover mee te spreken, óok over de hun aangeboren Duitsche aanmatiging. Een dergelijke trouw is niettemin achtenswaardig. Hij behoeft waarlijk niet van hoogerhand te worden gesteund. Dit schijnt men in Hitlers omgeving te hebben ingezien, en er wordt niet meer over ‘cultuur-attaché's’ gesproken. Maar ‘der Führer’ verheerlijkte zijn schepping zooals verwacht kon worden, waarin echter, erkende hij, het Duitsche volk slecht wordt gevoed. Hoe komt dit? Natuurlijk omdat het Derde Rijk geen koloniën meer heeft. Daarover sprak hij zich vrijelijk uit in een bijeenkomst van uitgenoodigde journalisten, en het is belangrijk zijn woorden en denkbeelden omtrent Duitschlands verhouding tot de overige natiën eenigermate hier weder te geven.
‘Wij willen niemand’, zeide hij, ‘iets afnemen. Onze rassenleer moest alle ongerustheid wegnemen. Zonder twijfel is Duitschland niet meer een leege ruimte in het midden van Europa, zooals het veertien jaar lang geweest is. Door volledig de rechtsgelijkheid te verwezenlijken, hebben wij deze leegte gevuld en daarmede een element van onveiligheid in Europa doen verdwijnen. (sic!) Wij kunnen ons nu wijden aan de taken, die op ons rusten, o.m. voorzien in de moeilijkheden van de voedselvoorziening. Dit probleem zal overigens slechts bevredigend kunnen worden opgelost, wanneer wij koloniën zullen hebben. De koloniale kwestie zal worden opgelost zooals de andere kwesties en zoolang zij dat niet zal zijn, is er geen werkelijke kalmeering in Europa. Het is geen zaak van oorlog of vrede, maar van redelijkheid en ik ben er van overtuigd, ‘dat de rede het zal winnen.’
|
|