| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Ruimte en tijd.
Ruimte en tijd zijn de twee begrippen, die de menschheid sinds haar eerste denken het meest hebben gehanteerd.
De mensch leeft nu eenmaal in ruimte en tijd, - maar wat is ruimte, wat is tijd.... bestaan ruimte en tijd onafhankelijk van ons, of.... schept de mensch ze, omdat het leven hem anders onmogelijk zou zijn?....
Vragen, waarop nooit een antwoord komen zal.... en die zich toch aan ons opdringen met onweerstaanbare kracht.
De tijd.... wat is het geheim van den tijd?
Tegenwoordig is het vraagstuk van den ‘meervoudigen tijd’ druk aan de orde. Bestaat er een tijd voor u, voor mij en een tijd ‘an sich’?.... is de tijd altijd even lang?
Ligt, voor de individuën, hun leven reeds, gedurende de toekomst, kant en klaar, dus geheel compleet?.... als een volkomen gereed zijnde film, - die bewijst, dat er geen tijd bestaat, doch slechts een eeuwig Nu? doch die, omdat de mensch er anders niet tegen kan, langzaam, geleidelijk, dus ‘in den tijd’ wordt afgedraaid?....
Men komt tot deze veronderstelling vanwege de profetiën, die, gedurende de geschiedenis der wereld, dikwijls met onfeilbare juistheid werden gedaan; hetgeen onweersprekelijk zou bewijzen wat wij hierboven zeiden en dat de voorspellers, met een op zichzelf ook weer zeer merkwaardige clairvoyance, een verder stukje van de film hebben gezien dan aan de ‘gewone’ menschen mogelijk is.
(Of.... kan het ook anders zijn, namelijk zóó: volgens de wet
| |
| |
van oorzaak en gevolg moeten de dingen noodzakelijkerwijze gebeuren, zooals zij gebeuren. En misschien heeft de voorspeller de mysterieuse macht om bliksemsnel verschillende gevolgen over te slaan, om te komen tot een feit, dat logisch moet plaats hebben, doch nog lang niet aan de orde is!)
En even onzeker als wij zijn omtrent het begrip tijd, zijn wij dat omtrent het begrip ruimte.
Ja, de mensch leeft in den tijd, kan niet anders leven dan in den tijd. Hij groeit op van kind tot man, hij heeft tijd noodig om adem te halen, om zijn voedsel te verteren, om rijk te worden, om arm te worden, om ziek te worden en weer te genezen; hij berekent de baan van de aarde om de zon, ziet de seizoenen wisselen en aanschouwt het verschil tusschen dag en nacht.... maar of er een absolute tijd bestaat, een tijd buiten hem om, een tijd, die zonder hem, op zichzelf noodig is, - dat weet hij niet. Hij kan het bevroeden, hij kan het voor zeker aannemen, omdat het hoogst waarschijnlijk is.... maar weten doet hij het niet.
En het is evenzoo met de ruimte.
In den loop der eeuwen hebben wij zeer veel omtrent de ruimte ‘geweten’. Zij was zoo.... en zoo.... en zoo. Vele theorieën zijn omtrent haar uitgesproken, die dan weer door wijzeren werden weg geredeneerd. De allernieuwste opvatting, door Einstein gelanceerd, is deze:
De ruimte is onbegrensd, maar niet oneindig.
Op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak een contradictio in terminis. Toch is zij dit niet, als men de glasheldere uitlegging leest, welke Mr. Dr. G. van den Bergh geeft in zijn prachtig en leerrijk boek: Aarde en wereld in ruimte en tijd (uitgave: N.V. Querido's Uitg.-Maatschappij, Amsterdam).
Er zijn over dit boeiende onderwerp in den laatsten tijd zeer vele boeken verschenen (van jeans, van Eddington, van Prof. Papp o.a.) ook in Nederland, maar geen enkele der schrijvers, hoe knap en vol verdienste zij overigens zijn, heeft het aangedurfd of aangekund om een nadere verklaring te geven van Einstein's bedoeling. Zij namen zijn theorie aan zonder bedenking, alsof iedereen het er vanzelf mee eens moest zijn en ook de vertalers der buitenlandsche boeken gaven zich nooit de moeite een poging ter verheldering te doen.
| |
| |
Dr. v.d. Bergh evenwel voelt, (en hij erkent ruiterlijk, dat Einstein's formuleering van het belangwekkendste probleem, dat ooit de geesten der menschen bezig hield, lijnrecht indruischt tegen alles wat de menschheid tot dusver als waarheid heeft geloofd en dus als waarheid heeft aangenomen), dat de leek ébahi tegen deze oplossing van Einstein staat aan te kijken en hij doet een zeer waardeerbare poging om ons omtrent Einstein's bedoelingen beter in te lichten. En ofschoon hij waarschuwt, dat hij niet alles uitleggen kan aan den doorsnee-lezer, omdat men, om Einstein's leer volledig te begrijpen, goed op de hoogte moet zijn der hoogere wiskunde, slaagt hij er toch in een zeer duidelijk beeld te geven van de geheimzinnige uitspraak:
De ruimte is onbegrensd, maar niet oneindig.
Het uitgangspunt van Einstein is, dat hij de ruimte als een bolvorm beschouwt.
Indien wij deze opvatting aannemen, dan, zegt Dr. van den Bergh, kunnen wij ons voorstellen, dat, als bijvoorbeeld een vlieg over een voetbal loopt, hij aldoor kan voortwandelen zonder ooit een grens te vinden. De ruimte is dus ‘onbegrensd’.
Maar de ruimte is niet oneindig. Neen, want zij is een bolvorm. En hiermede is Einstein's theorie uiteengezet.
Maar....
Onderzoekingen hebben aangetoond, dat het heelal zich uitzet; (de sterrenstelsels schuiven steeds verder uit elkaar), maar, vraagt een nuchter mensch, waarin zet de ruimte zich uit, als de ruimte een bolvorm is en daarbuiten dus niets bestaat? (want de ruimte is immers alles?). Een oneindige ruimte is voor onzen geest zeer moeilijk te bevatten, maar ons verstand weigert eenvoudig een eindige ruimte aan te nemen.
Wanneer Einstein en consorten spraken van ‘ons heelal’, ‘ons sterrenstelsel’ of iets dergelijks, dan zouden wij met hem kunnen meegaan in de theorie van den bolvorm. Maar als zij spreken van ruimte, van ‘space’, dus van alles wat er bestaat, - hoe, waarin kan deze bolvorm zich dan met mogelijkheid uitzetten?
Men zegt, dat Einstein bezig is een beetje terug te komen van zijn stoutmoedige beweringen. Ook hij weet het dus niet? ook in zijn vasten geest fluctueert het weten dus tusschen zekerheid en onzekerheid? Moet ook hij ten slotte erkennen, waarmee alle
| |
| |
geleerden eindigen (ook Dr. v.d. Bergh en dat maakt hem betrouwbaar en sympathiek)
Ignoramus. Ignorabimus....?
* * *
Zelden lazen wij een zoo leerzaam en aangenaam inlichtend boek over de interessantste topics, die er bestaan, als het bovengenoemde werk van Dr. v.d. Bergh.
Er zijn, zegt hij, vele boeken verschenen over dit onderwerp, maar zij zijn allen te moeilijk. En dit is ook zoo. Men moet uit zichzelf al vrij veel weten om alles gauw en goed te kunnen begrijpen. De heer Van den Bergh neemt aan, dat hij spreekt tot een publiek, dat over deze dingen niets of bijna niets op school heeft geleerd en geduldig en zéér duidelijk legt hij de spectraalanalyse uit, en de berekening van Paschen, en het verschil tusschen de Juliaansche en de Gregoriaansche tijdrekening, en vertelt hij ons van de planeten en de maan, van de zonnevlekken en de wisseling der seizoenen.... en onthult hij ons het ‘begin’ en de geleidelijke evolutie van alles wat er bestaat.
Wie er prijs op stelt zich wat meer te ontwikkelen, wie niet dwaas genoeg wil zijn om tevreden te wezen met aan te nemen, dat alles, wat wij waarnemen, vanzelf is ontstaan of aan een toeval te danken is, voor wien de verklaring: ‘een komeet is een ster met een staart’ beslist onvoldoende is, - hij leze en herleze het boek van Dr. van den Bergh met aandacht en belangstelling. Het is ongeloofelijk wat hij er ‘vanzelf’ uit leeren zal. Wie zijn gedachten houdt bij deze lectuur, strijkt ongemerkt een schat van kennis op en vele vragen, die hij zichzelf wel eens heeft gesteld, vinden hier een verrassend antwoord.
Zelden zijn wij een boek tegengekomen, dat in zoo groote mate geeft wat het belooft, (has there ever been such value f or money?) want het werk is ook voortreffelijk uitgegeven met mooien druk op uitstekend papier, vele illustraties en sterken, soberen band), en wij kunnen ons voorstellen hoe welkom het moet wezen als cadeau voor vele weetgierigen (die er zeker 800/o meer dan vroeger bestaan). Dr. van den Bergh maakt zich nergens ‘met een jantje van Leiden’ af; hij gaat diep op het te behandelen onderwerp in
| |
| |
en bekijkt het van alle kanten. (Apropos, kent hij de verklaring omtrent de zonnevlekken van John Elliot Emerson, die wil, dat zij het gevolg zijn van ‘periodiek binnendringende groote stukken ‘wereldijs’ en verdwijnen als dit ijs gesmolten is?) Wat de heer Van den Bergh zegt omtrent leven in het heelal heeft onze volkomen instemming. Ook Professor Papp zeide reeds: Is het aannemelijk, dat onze aarde, die kleiner is dan een zandkorreltje in het heelal, de eenige plek zou zijn waar leven bestaat? en de heer Van den Bergh spreekt als zijn meening uit:
‘.... ik kan noch wil aanvaarden, dat een Heelal met trillioenen zonnen de omgeving zou vormen voor één Aarde met leven en redelijke wezens. Ik geloof in het bestaan van millioenen werelden met leven, ten dele veel hooger ontwikkeld leven, - omdat het tegendeel voor mij absurd zou zijn.’
Maar wij moeten natuurlijk niet gelooven, dat al dit leven gelijk aan het leven op Aarde zal zijn! Want daartoe zouden alle planeten in het heelal volkomen identiek aan o ize wereld moeten zijn, met andere woorden, in precies denzelfden toestand moeten verkeeren als onze aarde. En onze conditie is volstrekt niet overeenkomstig met die der andere planeten. Om bij ons eigen zonnestelsel te blijven: Mars is b.v. veel ouder dan onze aarde en heeft misschien leven gehad; Venus is daarentegen veel jonger en moet misschien nog leven krijgen; Saturnus is waarschijnlijk nog niet vast; op Pluto zal het zoo koud zijn, dat menschen er niet kunnen bestaan.
Doch wij staan in deze geheel aan de zijde van Dr. van denl Bergh en zijn het volstrekt oneens met James jeans, waar hij verkondigt, dat zijns inziens het leven een uitzondering is en wellicht zelfs een ziekte van onze planeet.
Een eigenaardige ziekte, die zèlf ziekten heeft.... en is dan ook ons psychisch leven een ziekte of mogelijk wel een krank-zinnigheid van den wereldgeest? Waar komt dan volgens jeans onze rede, ons begrip, ons besef vandaan?
Maar jeans, hoe kundig hij ook mag zijn en hoeveel kennis hij ons heeft bijgebracht en hoe populair hij door zijn geschriften geworden is, vergaloppeert zich wel eens, b.v. dáar, waar hij mir nichts dir nichts beweert, dat alle zodiacale teekens naar dieren zijn genoemd, terwijl men toch heusch geen astronoom behoeft te wezen om wel eens gehoord te hebben van den Schutter, den
| |
| |
Waterman, de Tweelingen, de Maagd. Zulk een slip o f the tongue is ons van een geleerde als James jeans absoluut onbegrijpelijk.
Neen, dan gaan wij veiliger aan de hand van Dr. v.d. Bergh, die het eene wonder na het andere voor onze verbaasde oogen onthult en die niet rust vóor hij door voorbeelden en omschrijvingen ons inzicht heeft verhelderd, onze kennis vermeerderd heeft. Zijn werk heeft thans reeds een tweeden druk, - moge nog menige herdruk er van volgen, ten bewijze, dat ook het Nederlandsche volk er tuk op is zich beter te ontwikkelen. Dr. v.d. Bergh is door en door modern; hij houdt ons niet aan het lijntje met à-peu-près, hij brengt ons op de hoogte van de allernieuwste wetenschappelijke onderzoekingen, uitvindingen en ontdekkingen en tegelijk schrijft hij ‘in zulk een klare en simpele wijs als kinderen verstaan.’ En daarom, publiek, schaf u dit boek aan en houd het dicht in uw buurt; door de lectuur ondervindt ge een zuiver geestelijk genot; en bovendien hebt ge nog het groote nut ervan, dat, als ge eens hoort spreken over ‘de aberratie van het licht’, de ‘schijngestalten van de maan’. de ‘planetoiden’, de ‘cepheiden’, de ‘interferometer’, de ‘hoeveelheid materie in het heelal’, de ‘praecessie der nachteveningspunten’, de ‘parataxis der sterren’, de samenstelling der atomen, en ge hebt het niet precies meer in uw hoofd, gij dadelijk dit boek te voorschijn halen kunt om het even op te zoeken.
Een zeer, zeer gelukkige uitgave en die waarschijnlijk wel het succes zal hebben, dat er met alle redelijkheid van mag, worden verwacht.
N.G.
Liefste en trouwste V. - Ja, tóch wil ik U danken voor dezen gebenedijden Zondag. Hetgeen U in Uw brief schrijft, is waar. En zóó komt dus weer de eerste zegen van U....
Met onveranderlijke en innige gevoelens van diepe erkente-lijkheid,
Uwe
J.K.-R. v. s.
|
|