| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
De Nederlandsche regeering en ons volk behoeven niet naar buiten te kijken om te zien hoe het daar met het koloniale vraagstuk staat, maar aanbevelenswaardig is het op de hoogte te blijven van hervormingen elders, welke dan vaak blijken ongeschikt te zijn om in den Nederlandsch-Indischen archipel te worden nagevolgd. Met den eersten April 1.1. heeft de Britsch-Indische regeering voor de deelen van Hindoestan, welke direct onder Britsch gezag staan, wat niet het geval is met de groote en kleine, in ieder geval belangrijke half-onafhankelijke staten, van welke Haidarabad, met den ‘Nizam’ tot vorst, de machtigste is, een grondwet ingevoerd, welke - niemand zal er zich over verwonderen - allerwege hevige oppositie heeft gewekt. De befaamde Congrespartij houdt het vuur in vlam. Want de mentaliteit, vooral onder de Hindoesche bevolking, is zóó, dat indien de Hemelsche Vader in Alwijsheid voor deze landen met hun bevolkingen, Hindoes en Islamieten van onderscheiden soort, een grondwet voorstelde, zij er niet minder oppositie zou vinden dan die thans door Britsch-Indische wijsheid is samengesteld. Die grondwet, naar Britsche en bedachtzame Indische inzichten en bedoelingen gevormd, werd vooral door haar aangevochten, en zij weigert thans er genoegen mee te nemen. De jongste herziening der grondwet in Nederland was slechts kinderspel in vergelijking met de opstelling en uitvaardiging der grondwet, waarom het hier gaat. In het bijzonder wijl men de rechten had te ontzien van twee derden der volken des lands: de deelen geregeerd door Indische vorsten. Bovendien waren daar de onoverbrugbare geschillen tusschen de twee leidende godsdiensten: een kwart der
| |
| |
bevolking Islamietisch, drie kwart Hindoeïstisch in tal van vertakkingen. De overige godsdiensten zijn er talrijk en de gesproken talen door geen afzonderlijk individu te omvatten. Voorts is een belangrijk deel der bevolking analphabeet. Elf parlementen en even zoovele regeeringen waren er mee te voorzien, en zooal niet onmiddellijk dan toch eerlang moeten beschikkingen worden bestudeerd en getroffen voor een federaal bestuur. En dan spreken en getuigen de menschen er over een ‘nationaal’ bewind, het is waar: de gematigsten onder hen willen dan wel toestaan, dat Hindoestan een denkbeeldig geheel zal blijven vormen met Groot-Brittannië en de ‘Dominions’.
Deze onberekenbare verschillen van regeeringssystemen, rassen, godsdiensten, in die godsdiensten ‘kasten’, talen en dan daarbij een overheerschend analphabetisme, zoodat zij die zich opwerpen als volksleiders niet door hun volgelingen kunnen worden gecontroleerd, zij vormen tezamen de groote moeilijkheid, waarmee het Britsch-Indisch koloniaal gezag heeft te kampen. Is de taak der Nederlandsch-Indische kolonisatie bezwaarlijk, wijl onze Indische archipel geen geographische eenheid vormt, zooals Hindoestan dit is, zij heeft bij verre niet te doen met de onderscheiden in genoemd land. Wie ziet niet in, dat de Vrijheid, waarover men zooveel onder Westersch bewind spreekt, eêr denkbeeldig is dan werkelijk, zelfs waar een volk niet onder een dictatuur leeft? Ook de kiezers en kiezeressen - want ook de vrouwen hebben in bedoeld Hindoestan door de nieuwe grondwet het kiesrecht verkregen - zijn er nu met vreugde ter stembus getogen. Voor velen is een kiesbiljet het recept voor alle maatschappelijke kwalen. Doch de Congrespartij, welke in vele provinciën de meerderheid achter zich heeft, wijl haar streven reeds jaren lang haar volgelingen in deze heete streken, waar de menschen sinds eeuwen gewoon waren aan de strengste overheersching, lieflijke vrijheidsverkwikkingen toewuifde, deze partij, die overal zulke heerlijke maatregelen propagandeert, bedankte er echter voor om, waar zij de meerderheid won, een deel der verantwoordelijkheid voor het regeeren op zich te nemen. Inderdaad is oppositie overal ook gemakkelijker dan verwerkelijking. In het bijzonder, waar het duidelijk is, dat een extreme oppositie uitloopt op chaos of, zooals in het jammerlijke Spanje van heden, op burgeroorlog.
| |
| |
Doch terwijl Hindoestan slechts de belangstelling wekt van dat deel der Westersche wereld, dat ‘the white man's burden’ draagt de voornaamste taak om Oostersche, in het bijzonder de gekleurde rassen, waartoe de Japanners nauwelijks behooren, te verheffen, nièt tot wat men met een gewoonlijk valsch klinkend woord ‘de Beschaving’ noemt, maar tot een begrip van redelijke en eerlijke regeeringsadministratie onder individuen, die heden zelf nog er niet aan denken, dat een dubbeltje maar tien centen waard is en twee maal twee slechts vier is, zijn daar volken in het Westen - en de Spanjaarden mee, welke ook hun goede eigenschappen, hun deugden bleken te zijn - van wie men zich afvraagt of zij wel geschikt zijn om zich door middel van een kiesbiljet - het beweerde ‘sesam opent U!’ der democratische zaligheden - mee te helpen hun gemeenebest te besturen? In den was van de Marxistische vloedgolf begon men, reeds vijftig jaar geleden, te getuigen voor het ideëel bestuur van den ‘verlichten despoot’. Zonder er echter een begrip van te hebben, dat er volken zouden zijn, die binnen betrekkelijk korten tijd de heugenissen van een despoot met zijn despotiek uitgekozen helpers zouden kennen, onbesproken de vraag of deze despoten recht zouden hebben op den eeretitel van ‘verlicht’ of niet? Het is waar, dat het kapitalistische regeeringssysteem aan den eenen kant en de Marxistische democratie aan den andere in een niet te ontwarren samenstel van oorzaken, deze moderne despoten, thans veelal dictators geheeten, hebben opgeroepen, wijl zij in ieder geval, zooal niet wijzer dan toch verstandiger, moderner als men wil, meer zonen van hun tijd, zijn dan de despoot genoemde heerschers van het oude weleêr. Zij zijn natuurlijkerwijs uit hun volk zelf opgekomen. Geen Westersch volk zou nu voor een dag willen leven onder een vorstelijk geboren despoot. Zooals de plant opkomt uit den bodem, kwamen
Mussolini, Stalin, Adolf Hitler en de gematigder van hun soort op den Balkan, of elders in Oost-Europa, die niet de zonen zijn van maatschappelijke barensweeën, zooals Italië, Rusland, Duitschland die hebben gekend, op uit de jongste geschiedenis. In Spanje is dit geheel anders. In dit land is de chaos ontstaan door eeuwenoude misbruiken van volkskarakter, Kerk, grootgrondbezit, en daartusschen de onnadenkende propaganda van tot anarchisme verleidende Marxistische democratie, welke, na de vele militaire samenzweringen van het verleden,
| |
| |
een burgerlijke ‘pronunciamiento’ wist op te roepen, welke van den koning tot den oneerlijksten minister alle regeeringspersonen wegjoeg of gevangen nam. Maar tot de regeeringstaak geroepen, ontketende zij allengs den burgeroorlog.
In een vorig nummer deed deze schrijver zijn lezers de vraag wat deze eigenlijk wisten van den tegenwoordigen toestand tusschen de Spaansche oorlogvoerenden, waarmee hij, minder naief dan het scheen, wilde te kennen geven, dat hij er eigenlijk de kluts over kwijt was. En welke buitenstaander zou dit niet zijn? Alleen is het duidelijk, dat de burgeroorlog, want dit is hij nog steeds, hoewel aan beide zijden tientallen duizenden van onderscheiden landaard elkaar bestrijden, geen voortgang heeft. Noch aan het rechtsche, noch aan het linksche leger. Men weet, dat op aandrang van Engeland en Frankrijk de mogendheden een verbond hebben gesloten van non-interventie en middelen zoeken om ook de ‘vrijwilligers’ uit Spanje weg te noodigen: een vergeefsch zoeken stellig, want de door de Italiaansche regeering gezonden strijders zijn geen ‘vrijwilligers’ en Mussolini heeft openlijk verklaard in Spanje geen anarchistische of communistische republiek te zullen dulden. Italië wordt bovendien telkens nog beticht van het feit, dat het voorgaat met troepenzendingen. Wat Duitschland aangaat: men beweert, dat het tegenover Gibraltar de Noord-Afrikaansche kust ontzaglijk heeft versterkt. De Britsche oorlogsmarine heeft de koopvaarders naar de strijdende partijen gewaarschuwd tegen het gevaar van Franco's maatregelen op zee, doch wordt daardoor beschuldigd in de kaart te spelen van dien generaal, hoofd geworden van de voorloopige regeering der rechtschen, over wiens krijgsbeleid men intusschen harde noten hoort kraken. Doch zooals niets zooveel succes heeft als succes-zelf, is het verklaarbaar, dat men van een generaal, die geen overwinningen weet te behalen, zegt dat dit zìjn schuld is. Hoe dit alles zij: de mededeeling van een Engelsch blad, dat er een beweging zou zijn ontstaan om van generaal Miaja, de aanvoerder van de ‘linkschen’, anders genoemd ‘de regeeringstroepen’, een ‘neutrale dictator’
te maken, zal wel geheel op fantasie berusten. Men gelooft, wordt daarbij gezegd, dat een aantal generaals van Franco en het meerendeel zijner soldaten gaarne het leiderschap van Miaja zouden aanvaarden, en dat diens eigen troepen meer vertrouwen hebben in hun generaal dan in het beleid
| |
| |
van de regeering te Valencia’. Maar door zulke mededeelingen wordt de kans op het einde van den tegenwoordigen toestand in Spanje niet grooter en het gevaar, dat deze burgeroorlog een smeulvuur is voor een heviger brand althans in het Middellandsche Zeedeel van Europa is nog steeds niet gering, ofschoon men kan beweren, dat er geen regeering is, welke niet inziet, dat het oogenblik om allerlei redenen niet gunstig is voor de mogelijkheid eener overwinning voor zich-zelve. De tegenwoordige toestand der wereld is vol oorlogsgevaar, maar nooit was de vrees der regeeringen grooter, de kans op welslagen geringer, de voorzichtigheid der leidende personen subtieler. Men spreekt over den dictator Mussolini en de mogelijkheid dat Italië's marinemannen het voorbeeld der Duitsche van vóór den oorlog zouden volgen, die, beweert men, aan geen disch een heildronk konden instellen zonder te drinken op het ‘oogenblik’ om tegen de Britsche oorlogsvloot op te stoomen. Doch voor zooveel de mogelijkheid bestaat, dat er in de niet te versmaden oorlogsvloot van Italië heethoofden zijn, die het er op zouden willen wagen om tegen de Britsche in de zoogenaamde ‘Mare nostrum’ uit te varen. Mussolini's mond is wel wijd als een oorlogshaven, en de woorden die hij wel eens spreekt donderen als geschut, maar de zekerheid van zijn blik op politieke mogelijkheden, de kansberekening van zijn genie lijkt voor Napoleon's strategie niet onder te doen. Den lezer wordt verzocht hierbij te bedenken, dat het hier niet de bedoeling is den dictator eenigermate met ‘le petit caporal’ als legeraanvoerder te vergelijken. Doch zooals deze zijn genie heeft geopenbaard ook in het burgerlijke leven, zoo heeft ‘il Duce’ getoond, dat hij in de burgerlijke huishouding van zijn volk voortreffelijke maatregelen weet te nemen. Waarschijnlijk omdat hij, evenals de groote Napoleon, een doordringenden kijk heeft op de
bekwaamheden der personen aan wie hij moeilijke taken toevertrouwt.
Het is belangwekkend om, terwijl hierboven werd te kennen gegeven wat de Britsche overheersching in Hindoestan te stellen heeft met het moeilijke vraagstuk der algemeene bevrediging der inheemsche volken, gegeven het feit, dat Groot-Brittannië zich heeft opgeworpen als opvoedster der volken aan zijn gezag onderworpen, zooals tegenwoordig alle koloniale volken opvoeders zich mogen noemen van de rassen en volken, die hun heerscherstalent heeft
| |
| |
gewonnen, een oogenblik gade te slaan welk een voortreffelijk werk het Engelsche genie - maar is het niet veeleer het Schotsche, en daarin mede het Iersche? - gedurende zijn overheersching van Egypte heeft verricht. Zeker, de mentaliteit der tegenwoordige Egytenaren heeft een groot deel gehad in hun vrijmaking. Maar deze is nu nagenoeg volkomen, en het laatste van hun afhankelijkheid wordt, om er tot de volledige afschaffing van te geraken, nu te Montreux besproken. Bedoeld wordt de z.g. ‘capitulatiën’. De Engelsche regeering is daarbij niet alléén betrokken. Deze ‘capitulatiën’ golden o.a. de rechtspleging in de landen der voormalige Ottomaansche overheersching, waartoe eens, althans in naam, geheel Noord-Afrika, in het bijzonder zijn kuststreek, behoorde. Men weet, dat ook in het Turksche Rijk van voorheen de zoogenaamde ‘Franken’ - in het Ottomaansche Rijk bedoelde men daarmee alle Christenen van welke nationaliteit ook - zich als koopvaarders en kooplieden voordeden, ofschoon zij spoedig geduchte zeekrijgers bleken, een noodzakelijke zijde van hun karakter, omdat de zeerooverij in de Middellandsche Zee, in het bijzonder die uit de havens der Noord-Afrikaansche kust met haar eigenlijk geheel van den Sultan onafhankelijke gebieders geen nationale vlag ontzag. Het was Frankrijk, dat door middel van kostbare geschenken van den ‘Grooten Heer’ te Stamboel en zijn viziers 't eerst zich door wetsbepalingen, welke op Ottomaansch grondgebied zouden gelden, door zoogenaamde ‘capitulatiën’ ten bate zijner kooplieden onafhankelijk wist te maken. Een korten tijd voegden die uit Noord-Nederland zich onder Fransch gezag. De zelf verkregen capitulatiën stelden de Nederlandsche onderdanen onder Nederlandsch recht, inzonderheid voor onderlinge geschillen, maar ook waar het handelsgedingen betrof tegen onderdanen van den ‘Grooten Heer’, die
gezondigd hadden jegens de koop- en verkoop-opvattingen van commercieele eerlijkheid. Dergelijke rechtsbepalingen werden allengs ook verkregen van de semi-onafhankelijke vorsten van de Noord-Afrikaansche kust, hoewel die van Tunis, Algerije en Marocco ze beschouwden als ‘vodjes papier’. Immers de heerschers werden beheerscht door de hoofden der zeeroovers, die de gevangenen als slaven verkochten. Maar Egypte kwam allengs, toen de sterke ‘chedive’ Mohammed-Ali, in de eerste jaren der vorige eeuw, zich tot ‘dictator’ wist te verheffen, nadat hij eerst het regiment Mame- | |
| |
loeken over de kling had doen jagen, zijn volk, toen nog op de laagste treden van geestelijke ontwikkeling, tegenover de ‘Frankische’ mogendheden, vooral waar het het handelsrecht betrof, tot de zienswijze, welke zoo lang had gegolden voor de ‘Ottomanen’, en in Cairo kwamen internationale rechtbanken. Nederland werd daarin steeds vertegenwoordigd door rechtskundigen, wier gezag onbetwistbaar was. De tegenwoordige regeering van Egypte, dus van een volk, dat door het Britsche gezag allengs tot een hooger maatschappelijk inzicht is opgevoed, was zeer begrijpelijk tegen een aan het land opgelegd rechtsbewind, dat tal van hoogst onbillijke bepalingen kende tegenover de individuen van eigen landaard: vrijheid van belasting o.a., immuniteit op wetgevend en rechtsgebied. Van Egyptischen kant wordt beweerd, dat deze zoogenaamde ‘capitulatiën’ lang geleden slechts bij wijze van proef werden ingevoerd, en de Egyptische woordvoerder te Montreux, Nahas-pasja, roemt de Egyptische gematigdheid, welke haar bezielde uit eerbied voor persoonlijke belangen, en hen zoo lang heeft laten bestaan. Hoe dit alles zij: zij zullen weldra tot het verleden behooren, zij 't ook met een tijdperk van overgang. De Turksche geweldenaar, ‘Kemal-pasja’, die, toen hij zijn volk o.a. den plicht oplegde zich
een ‘familienaam’ te kiezen, voor den zijnen ‘Ata-Turk’ koos, deze dictator heeft de oude en eerste ‘capitulatiën’ voor het Ottomaansche rijk van voorheen met een pennestreek vernietigd, zonder er den ‘Franken’ naar te vragen of zij dit goed vonden. Maar de Egyptische regeering voelt meer voor wat men heden een ‘gentleman's agreement’ noemt, en heeft er een conferentie van gemaakt met de gretig aanvaarde belofte, dat zijn land dan daarop tot den Volkenbond zal toetreden, van welken een geestig man eens heeft gezegd, dat hij ‘beter dan niets’ is.
Van het uiterste belang voor de staatkundige houding van de Nederlandsche regeering en haar volk is wat er in den laatsten tijd omgaat in de politieke wereld onzer vrienden, de Belgen. Sedert het einde van den oorlog, of liever sedert het vloekwaardige ‘Tractaat van Versailles’ is er zooveel gewijzigd in heel de wereld, maar vooral in de onmiddellijke nabijheid der Belgische grenzen, dat de Belgische regeering los wil, maar geheel lòs wil, van aangegane verplichtingen jegens en ook van overeenkomsten met de groote mogendheden, in het bijzonder jegens en met Frankrijk en Enge- | |
| |
land, en dit vooral met het oog op het opnieuw machtig geworden Duitschland, hoewel dit toch eigenlijk wel den indruk maakt van een uit zijn kracht gegroeiden reus, gevaarlijk sterk zeker, maar teringachtig. Het tractaat van Locarno, waaraan de Belgische regeering nog als ‘Grrrroote mogendheid’ deel nam, beneemt haar den adem. België wil enkel op eigen kracht vertrouwen, zooals Nederland het ook deed tijdens den oorlog, terwijl toen België zich reeds militair met Frankrijk had verbonden. Haar regeering is thans wars van gemeenschappelijke garantie der mogendheden, naar wier oogen zij had op te zien. ‘Beter alleen dan in slecht gezelschap,’ denkt ook zij, en terwijl dan de vraag ter sprake komt of het sluiten van een ‘nieuw Locarno’ niet gewenscht zou zijn, en het daarbij slechts de vraag is of men de ‘U.S.S.R.’ er toe mee kan en zal uitnoodigen, België van heden wil daar liefst buiten blijven. Zelfs al kon het daardoor de bescherming winnen van welke machtige legers ook.
De Nederlandsche neutraliteit ten tijde van den oorlog, hoezeer dan ook zij oogenblikken heeft gekend van wankelen, is voor België geen slecht voorbeeld geweest. Wij zijn uit den brand dier ongekende wereldbeproeving ongeschonden te voorschijn gekomen, en de op den oorlog gevolgde vrede heeft ons volk, althans in materieelen zin, maar ook moreel, in alle opzichten meer geschaad, dan alle toen tegen ons genomen oorlogsmaatregelen tezamen.
|
|