| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Amsterdam, die groote stad.
‘Amsterdam, die groote stad, die stad met zijn paleizen....’
Er zijn, ook in ons land, steden, die altijd opnieuw de belangstelling wekken, en deze weten gaande te houden.
Amsterdam behoort daar zeer zeker toe.
Door zijn eerbiedwaardig verleden, het trotsche karakter van zijn bouw, de traditie, waarvan hij het symbool werd, de historische aangelegenheden, waarvan hij de vertegenwoordiger en de behouder is, interesseert deze stad ons al vanzelf.
En het is hoogst eigenaardig op te merken, hoe veel aandacht het publiek onmiddellijk schenkt aan het ophalen van herinneringen, de vergelijkingen, die er gemaakt worden tusschen vroeger en nu, het aangeven der veranderingen, die, in den loop der jaren, in het centrum hebben plaats gegrepen, en de uitbreidingen, die het gevolg waren van de eischen des tijds en de toeneming der bevolking.
Het is een vreemd verschijnsel, - doch bespeurbaar in alle maatschappelijke kringen, - dat, waar er klaarblijkelijk te veel menschen zijn op de wereld, zoodat de levensvoorwaarden niet voor allen voldoende vervulbaar zijn, en er een hopeloos te groot aantal individuen zijn, voor wie geen werk is en bijgevolg geen brood, zoodat haast alle naties zuchten onder den last van het onderhoud der ‘tevelen’, - er tegelijkertijd een, nog nooit zoo sterk geweest zijnde drang bestaat, om door hygiënische maatregelen, sociale voorzorgen, ondersteuning, en wat dies meer zij, het leven in stand te houden, het zoo sterk en zoo lang mogelijk te laten duren, de zuigelingensterfte tot een minimum te beperken, onderzoekingen in te stellen naar de bestrijding van ziekten, waaraan de vroegeren onvermijdelijk succombeerden, en die thans voor een groot deel geneeslijk blijken.... waardoor de leeftijdsgrens der menschheid aanzienlijk wordt verhoogd.
| |
| |
Groote epidemieën komen niet meer voor, waardoor geheele volksstammen werden uitgeroeid; natuurrampen worden door vernuft en de practische toepassing daarvan zooveel mogelijk gekeerd; schipbreuken hebben door de S.O.S. seinen zelden een al te noodlottig verloop; overal wordt redding geboden, lijden verzacht, leniging gebracht; de chirurgie verricht wonderen, en vervormt levende wrakken opnieuw tot menschen; vitale organen worden getransplanteerd, diëten geregeld, kunst-ledematen toegevoegd; overal is men bezig inrichtingen te stichten, waar getracht wordt, den levensduur te verlengen.
Dat hierdoor een surplus aan menschen ontstaat, hetwelk de wereld niet meer mogelijk is te onderhouden, schijnt bij deze hartstochtelijke bestrevingen niet in aanmerking te worden genomen. Ja, wij erkennen: niet in aanmerking te kunnen worden genomen. Nietwaar? dat spreekt vanzelf. Welke levensredder, welke ontdekker, welke verpleger zal bij de trouwe vervulling van zijn taak ooit denken, ooit kunnen of willen denken: doe ik niet eigenlijk verkeerd? zijn er al niet te veel menschen op de wereld?....
Zijn er te veel menschen op de wereld? Als wij diep nadenken over deze vraag, en er eerlijk op antwoorden, dan zouden wij moeten zeggen: neen.
Neen! er zijn niet te veel menschen op de wereld. Dát is het niet. Er zijn evenwel te veel menschen in de bewoonde streken, en dat is de quaestie, there is the rub.
Als wij de oppervlakte van den aardbol beschouwen, dan zien wij ten duidelijkste, dat er overal gedeelten zijn, waar menschen zich met succes zouden kunnen vestigen; landstreken met goede levensvoorwaarden: een mild klimaat, een vruchtbaren bodem, water, enz. Maar.... de moderne mensch, gewend aan zijn steden, zijn comfort, zijn al te vele geriefelijkheden, wil niet uit ‘de bewoonde wereld’ weg, wil niet de eenzaamheid in, wil zich niet afscheiden van zijn gewendheden, zijn bekende situaties, zijn sleur, - niet bedenkende, dat in den kortst mogelijken tijd, indien een aantal zich vestigde, ergens in de, hoe groote verlatenheid ook, in minder dan geen tijd het isolement geen isolement meer zou zijn, dat men daar óók steden zou hebben met trams en taxis, met schouwburgen en bioscopen en bibliotheken, met electrische installaties en radio, met warenhuizen en sport-terreinen. Maar neen. Men klemt zich
| |
| |
vast aan de plek, waarop men nu eenmaal zit, en klit en kleeft daar, en houdt liever de hand op voor steun, dan die hand uit de mouw te steken, en zich elders een menschwaardig bestaan te verschaffen.
‘Een menschwaardig bestaan voor iedereen’, waar, jaren lang, zooveel over te doen is geweest. Maar leiden de te velen, dus de overbodigen, die door de gemeenschap moeten worden onderhouden, dikwijls ten koste van degenen, die uitgemergeld worden en uitgeperst door dien verplicht te geven steun, die hun in belastingen afgedwongen wordt, - leiden die parasieten op de samenleving, die woekerplanten in 's levens woud, een.... menschwaardig bestaan?!
Doch nogmaals: zij willen niet weg uit ‘de bewoonde wereld’. Zij willen niet naar een ander deel van den aardbol, waar alles nog voor hen valt te doen. Zij hokken in de steden.... en doen b.v. de bevolking van Amsterdam in den tijd van een halve eeuw met honderdduizenden toenemen.... zoodat deze nadert aan het driekwart millioen inwoners....
Doch.... à quelque chose malheur est bon.... en de steeds toenemende cijfers der stedelijke bevolking maken ook de belangstelling grooter voor boeken, die een beschrijving geven van het desbetreffende milieu, en tal van interessante, historische bizonderheden geven.
Het voor ons liggende boek in quarto formaat van de hand des heeren Dr. Henri Polak, ‘een bijdrage tot de kennis van het Amsterdamsche volksleven’ in de 19e en 20e eeuw’, rijk geïllustreerd met tallooze photo's van ‘vroeger en nu’ (uitgave Em. Querido N.V. Amsterdam) is een standaardwerk, dat heusch niet alleen de geboren en getogen Amsterdammers zal interesseeren.
Hoe Amsterdam zich van een provinciestad, in den loop der tijden tot een groote stad ontwikkelde, leert ons dit met diepe liefde en toewijding geschreven boek, dat met groote kennis van zaken is samengesteld, en waarin geen item vergeten is, dat buitenstaanders zoowel als bewoners belangstelling inboezemen kan.
‘Zijn werk’, zegt Burgemeester de Vlugt, die deze uitgave een hartelijk geleidewoord medegaf, ‘is vol levendigheid en bekoring’. Hij heeft met zijn werk intens medegeleefd, zich verheugend over het schoone dat werd tot stand gebracht, betreurend het merkwaardige, dat noodlottigerwijze verloren ging. De schrijver heeft
| |
| |
vele veranderingen in zijn stad persoonlijk zich zien voltrekken, hij is dus geheel in staat vergelijkingen te maken tusschen toen en nu. Vele herinneringen zullen er door worden verlevendigd, en veel wordt ons bijgebracht, waarvan wij geen vermoeden hadden, en dat ons toch aantrekkelijk lijkt, om er méer van te weten:
In zijn Voorbericht zegt Dr. Polak:
‘Een groot deel van dat alles (in dit boek beschreven) heb ik zelf aanschouwd, en veel vindt dus zijn oorsprong in mijn geheugen, doch ook in mijn aanteekeningen van hetgeen anderen mij in den loop der jaren hebben medegedeeld. Uiteraard heb ik ook geput uit hetgeen verschillende schrijvers hebben te boek gesteld. Bovendien had ik het geluk de hand te kunnen leggen op zeer merkwaardige notities van allerlei slag, die een Amsterdamsche wijkmeester een eeuw geleden heeft te boek gesteld, en waaraan hij vele, voor ons zeer curieuze documenten heeft toegevoegd. Ten slotte heb ik mij ook van officieele gegevens bediend.’
Daarom, zegt Dr. Polak, omdat mijn werk natuurlijk niet volstrekt volledig kan zijn, maakt het niet de pretentie wetenschappelijk te zijn. Hij wil alleen het verledene vastleggen voor het nageslacht, om dit er een voorstelling van te geven, hoe het eertijds was, in en met ‘de lieve oude stad’. Want het veranderen zal niet ophouden, en door dit boek kan elk belangstellende zich nauwkeurig indenken in de toestanden en omstandigheden ‘van toen’. Want ‘pfeilschnell is das Jetzt entflogen’, zooals Schiller zegt, en, van dit snel vervliegende heden, dat eenmaal ‘Vergangenheit’ zal zijn, èn van het steeds verder wijkende verleden iets te behouden voor de toekomst, dat is, zegt Dr. Polak het doel van dit boek.
En dan begint hij te vertellen.
En in een stijl zoo aangenaam, zoo rustig, zoo gezellig en aanschouwelijk, dat het een lust is naar hem te luisteren, verhaalt hij ons van Amsterdam's ‘lotgevallen’, en wat er verloren ging. De markten doet hij ons bezoeken, en de bekende ‘straatfiguren’ stelt hij ons in levenden lijve voor oogen. ‘Meyer van den Dam’, de ‘Japanneesjes’.... nog zijn er die zich deze typen duidelijk herin- | |
| |
neren, en het grappig vinden, er iets meer van te hooren. De heer Polak geeft ons een beeld van ‘den Amsterdammer, zooals hij reilt en zeilt; hij spreekt ons over de stadsattributen, over het verkeer, over wetenschap en kunst, over tooneel en muziek, over sport en spel, over de Amsterdamsche vermakelijkheden, over de dagbladpers, het stedelijk bestuur, het bedrijfsleven, over de curieuse bizonderheden, die typisch Amsterdamsch zijn, en in een epiloog beschouwt hij den huidigen tijd, die zóóveel veranderd heeft, zóóveel vernietigd, zooveel bloeiends en schoons door den stoomwals, die crisis heet, ten onder zag gebracht. Paleizen van huizen staan leeg, reusachtige kantoorgebouwen worden niet meer gebruikt, schitterende winkelzaken moesten hun bedrijf zien gestaakt.... Maar de schrijver van deze historie vol ‘ups and downs’, vol nieuwigheden, en dingen, die bewaard zijn gebleven, geeft den moed niet op. Hij ziet, al is het vaag en in de verte een nieuwen dageraad aanbreken, er zijn, zegt hij, reeds eenige vegen licht aan de kim, en, zooals de stad het al zoo vaak heeft zien gebeuren, zal zij zich wederom oprichten, en een nieuwe, schoone, sterke toekomst tegengaan.
En wie zou beter in staat zijn, een dergelijke voorspelling uit te spreken, die, hopen wij van ganscher harte, niet al te optimist zal blijken, dan de oer-Amsterdammer Henri Polak, die zóóveel met zijn stad heeft meegemaakt, zóóveel gebeurtenissen mede heeft ondergaan, en die dus uiterst bevoegd is tot oordeelen en conclusies trekken.
(Wanneer zal er eens een Dr. Polak opstaan, die ons op dezelfde wijze een geschiedenis geeft van 's-Gravenhage en van de wisselingen en uitbreidingen, die dit ‘schoonste dorp van Europa’ in den loop vann een paar eeuwen heeft ondergaan? Er zouden minstens evenveel belangstellenden worden gevonden voor de uitgave van een dergelijk boek, als voor dit mooie werk over Amsterdam. Want, zooals 's-Gravenhage veranderd is, in het tijdsverloop van slechts een halve eeuw, zooals het zich uitgebreid heeft van een kleine binnenkern tot een grondgebied, dat dit van Parijs overtreft, hoe het, eertijds omringd door een landelijke omgeving, thans aangebouwd is aan de verschillende omliggende gemeenten: Scheveningen, Loosduinen, Kijkduin, Wassenaar, Voorburg, Rijswijk, welke nieuwe verkeerswegen in de binnenstad zijn aangelegd, en
| |
| |
welke doorbraken en straatverbindingen daarvoor moesten plaatsgrijpen, hoe de ‘voorsteden’ met hun ‘vogelwijken’, ‘boomenen bloemen-kwartieren’, hun schilders- en zeehelden- en nu ook schrijvers-buurten er uitzien, en elk hun eigen karakter hebben, hoevele parken en tuinen er zijn aangelegd, en hoe de bevolking is toegenomen, hoe villa's moesten verdwijnen, om er flatgebouwen op te richten, en hoe de residentie daar ligt temidden der onvergelijke schoonheid van zee en strand en duin en bosch.... dat is toch stellig der vermelding overwaard, evenals de beschrijving der verdwijning van aloude winkelzaken, die vervangen zijn door de reuzencomplexen der moderne warenhuizen. Men zou desnoods de samenstelling van een dergelijk boek aan verschillende bevoegden kunnen opdragen; de een voor de architectuur, een tweede voor schoone kunsten, een derde voor de zeden en gewoonten, een vierde voor het intieme familieleven.... moge het verlangen naar een dergelijke uitgave, maar dan geheel in den geest van Dr. Henri Polak's prachtig-verzorgde boek, geen vrome wensch blijken!)
De heer Polak is hoopvol, en ziet teekenen eener naderende opleving in de tegenwoordige, trieste maatschappij. Moge hij gelijk hebben, en moge het opnieuw klinken: Van Amsterdam begint de victorie!.... als in het roemruchte jaar 1880, toen eenige onverschrokken jongelieden zich verbonden, en tezamen optrokken ter overwinning van sleur en achterstand, en moedig verder worstelden, in schier elke richting van cultuurstrooming: in de letteren het eerst, maar ook in de schilderkunst, de philosophie, de wetenschap, de school.... Over de geheele linie is thans de zege bevochten, er is ruimte van blik, en beter begrip en inzicht verkregen.... en grootere vrijheid ter ontwikkeling en ontplooiing der individualiteit. De heer Dr. Polak ziet opnieuw het licht gloren in de duisternis, Moge hij gelijk hebben is zeker de hartelijke wensch van geheel Nederland, dat al zoo lang in depressie zucht.... en iedereen, die ons een hart onder den riem steekt, heeft alreede een goed werk verricht.
Wij zijn blij en dankbaar voor den door Dr. Polak verrichten arbeid, en zijn boek zal weldra in weinig verzamelingen ontbreken, want wie de geschiedenis onzer hoofdstad ter harte gaat, en dat is toch zeker het geval met ieder echt Nederlander? zal het absoluut in eigendom willen bezitten.
N.G.
| |
| |
| |
Levende schaduwen.
Schaduwen, die zich vanzelf bewegen, die een eigen leven hebben, - ziehier het door de film verwezenlijkte en voor elkeen tot zichtbaarheid bewerkstelligde ‘spokenbestaan’ van eertijds.
Ook voor anderen te ontwaren, persoonlijke droomen, zou men de film kunnen noemen. Want evenals in den droom, spreekt en gebaart hetgeen men ziet, zonder realiteit. Want evenmin als in den droom bestaat er voor de film tijd en ruimte.
De film is een der wonderen van den nieuweren tijd, en behoort met de radio tot de cultuur-uitvindingen, die het meeste invloed uitoefenden en uitoefenen op de moderne wereld.
Wij, menschen, levende in de werkelijkheid van drie dimensies, kunnen ons een vier-dimensionale wereld onmogelijk voorstellen, doch evenmin kunnen wij dit met een aanzijn van twee afmetingen.
Welnu: op de film zien wij het twee-dimensionale leven voor ons, bespeuren wij, dat ook twee-dimensionalen kunnen eten en drinken en kussen en loopen en slapen, en juichen en lachen en weenen.... en dit alles in een ruimte, die geen ruimte is, - èn in het tijdelooze.
Hoe men haar ook beschouwen moge, welke vooroordeelen men tegen haar moge koesteren, het is een feit, dat de film het geheele cultuurleven heeft veranderd.
Wat het tooneel niet geven kan, geeft de film. Alles wat op het tooneel slechts verteld worden kan (reizen, een schipbreuk, bergbestijgingen, ongevallen, de jacht, de wedrennen, enz. enz.) wordt, door de film, ons aanschouwelijk voorgesteld.
Doch dit niet alleen. Het onderwijs wordt er op de meest instructieve wijze door ondersteund; we zien de planten groeien, we zien, hoe de rankjes van een wingerd zich tastend bewegen langs een muur, om een aanhechtingspunt te vinden.... (l'intelligence des fleurs!), we zien het leven der bijen, vlinders en insecten, we zien, hoe wurmen en salamanders hun prooi bemachtigen, we zien het raadselachtige bestaan der onderzee-dieren, der visschen en schaaldieren, èn het openlijke, ruimtelijke leven der gevleugelden.
We worden, slechts met behulp van onze oogen, op alle mogelijke manieren ontwikkeld; we zien, hoe het toegaat met de kunstmatige champignonteelt, we aanschouwen de Indische cultures; de suiker- | |
| |
aanplant, het winnen van indigo en kinine, het verbouwen van koffie, thee, tabak, het aftappen van rubber.... èn we genieten daarbij van den aanblik van onvergelijkelijke schoonheid, van ongekende landschappen, uit oorden, die voor ‘gewone’ menschen onbereikbaar zijn, oerwouden, bergen, stroomen, meren.... Vreemde natuurvolken worden bij ons gebracht in onze eigen stad, en wilde dieren worden voor ons ‘pris sur le vif’....
En wij leeren, hoe, wat wij in onze onwetendheid, wel eens op Japansche platen voor ‘onjuist’ en ‘onnatuurlijk’ hielden in de houdingen van dieren uit de wildernis, integendeel precies juist en volstrekt natuurlijk is, en een prachtig getuigenis voor de zuivere visie der Oostersche observeerders en teekenaars. En wij aanvaarden dankbaar dit gemakkelijke onderricht, dat, daar het aanschouwelijk is, wij zeker nooit meer zullen vergeten.
Groote kunstenaars, wetenschapsmannen, ontdekkingsreizigers, worden, al zijn ze ook reeds verscheiden, voor het nageslacht behouden, door de rolprent, in hun uiterlijk, in hun faits et gestes. Het innerlijk mechaniek van ons lichaam wordt voor ons verklaard, het onbegrijpelijk samenstel van zenuwen en spieren, van hersenen en bloed, wordt, als in een tooverachtig wonder voor ons openbaar, de strijd der roode bloedlichaampjes, die, buiten ons bewustzijn om, ter instandhouding van onze wezendheid, wordt gestreden met bacillen en bacterieën, wordt zichtbaar.... des levensgeheim wordt hoe langer hoe meer benaderd: bloedsomloop, spijsvertering, ademhaling, de fabricage van levenssappen, het wegvoeren van afvalproducten, is geen mysterie meer; wij zien voor onze oogen het opdelven van de schatten uit den bodem der aarde, van steenkolen en edelsteenen, van goud en marmer; de sterrenhemel wordt ons nader gebracht, en chemische problemen worden opgelost, en chirurgische mirakelen worden voor onze oogen volbracht.
De film is een onmisbaar instrument geworden, om ons de wonderen, waarin.... en waaruit.... wij leven, nader bekend, en er ons mee vertrouwd te maken. Haar mogelijkheden zijn vele, haar kansen ontelbaar, haar durf en moed en volharding en ingeniositeit zonder grens. Aan de film is het heden, en, zeer zeker, de toekomst.
En naast al het bovengenoemde doet de film ons nog ‘in levenden lijve’ tooneelspelen en romans aanschouwen en hooren, en laat
| |
| |
ons zelfs ‘die Nibelungen’ en Kruistochten, en Ben Hur en Quo Vadis zien, en toovert ons voor oogen de figuren, die wij, schijnt het wel, ons heele leven hebben gekend, van Dickens of Thackeray, van Goethe of Victor Hugo, van Koningen en Keizers, van wijsgeeren en artiesten, van vrouwen aller eeuwen. De film is de vervulling eener behoefte, en alle fouten en vergissingen, die haar nog aankleven, alle rubbish, die zij ons opdischt, nemen wij voorloopig nog maar op den koop toe, omdat zij ons zóóveel geeft voor verstand en gemoed.
We kunnen gerust zeggen, dat alles wat de film betreft haast iedereen interesseert. En daarom zal het nieuwe boekje van A. van Domburg, aanteekeningen over films, dat u veel meer verhaalt, dan wij hierboven deden, dat met een volkomen kennis van zaken spreekt, en veel gewenschte inlichtingen verstrekt, algemeen de belangstelling wekken. De bescheiden titel verbergt vele verrassingen, want deze notities vertellen u zóóveel en noemen zóóveel namen en deelen u zóóveel mede van de bestrevingen en resultaten der productieleiders, als in een zoo klein bestek (dat óók nog verschillende illustraties biedt), maar mogelijk is. (Uitgave van Het Spectrum, Utrecht.)
Een handig nasla-boekje, dat na een Inleiding ons grondig op de hoogte brengt van ‘het verschijnsel Film’, ‘Historische momenten’, ‘De levende Film’, ‘Kleur en geluid’, ‘Nederlands geluid’, ‘Filmkeuring’, Katholieken en film’, en over al deze onderwerpen zeer intelligente en aanvaardbare dingen zegt.
(Mogen wij hier ook nog even herinneren aan J. Philip Kruseman's mooi-uitgevoerde kalenders, de film-kalender en de De wereld rond-kalender b.v., die uitstekende aanvullingen zijn van hetgeen wij aanschouwen in de bioscoop? Het lijkt wel wat laat om ze u nog aan te kondigen, maar dit is niet zoo, als men bedenkt, dat de beelden hier gegeven geenszins gebonden zijn aan een bepaald jaar, en altijd hun belang behouden, en iedereen, die deze kalenders bezit, immers de platen ervan bewaart!)
N.G.
|
|