De Nieuwe Gids. Jaargang 52(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 440] [p. 440] Vrouwen van Hélène Swarth. Sybillen I Mijn deemoed knielde, wanend háar de wijzen, Voor grijze vrouwen, reine vrede al nader En smeekte, arm kind, wie 't lot leek een verrader, Haar bleeke handen mij den weg te wijzen. - ‘Eens - moge 't zijn aleer uw lokken grijzen En trager, koeler 't bloed doorvloeit elke' ader, Zal u omwuiven de adem van den Vader. Gebenedijd, zult dan ge uw lijden prijzen. ‘Uit donkren doolhof bergkruin opgetreden, Aanschouwt ge omlaag het puin van uw verleden, Een handvol asch, van grauwen rook omvlogen.’ Droef rees ik op, ontvlood ik de Sybillen. Verlangen dreef mij voort en, niet te stillen, Mijn tranen vloeiden, nevel vóor mijn oogen. [pagina 441] [p. 441] II - ‘Verblind arm kind, wat zij met liefde meenen Lijkt Sodoms appel, zegen niet maar vloek. Kalm zult ge eens lezen, avondrood-beschenen, Vergeelde bladen van verledens boek.’ - ‘Is 't vrouwelot, illusiën beweenen, Verkwijnen eenzaam in haar schemerhoek En niet voor eeuwig ziel met ziel vereenen? Neen, laster niet de liefde, die ik zoek.’ - ‘Spil geen idool uw liedjes van verlangen! Aan God alleen wijd maagdereine zangen. Klein is het schepsel, God alleen is groot.’ 'k Weet niet waarom, nu 'k reeds den dood zie wenken, Ontgoocheld droef, mijn weedom moet herdenken Die grijze vrouw en 't schreien aan haar schoot. [pagina 442] [p. 442] Vrouwebede. De handen vouwt ze op 't branden van haar borst. - ‘O Vader God! wijl, toen we elkander minden, In liefderoes ik liet door plicht mij binden, Nu de eerste bloem uit zwart van aarde borst En loof ontlook, omstreeld van zoele winden, Laat liever stil mij lijden liefdedorst Dan nu, te laat, wien ik niet lieven dorst, Mijn lang verlangden zielverwant te vinden. ‘Ik weet door velen fel mijn trouw bespot, Wijl hij versmaadt me en leeft zijn lustenleven, Wijl hij zoekt zonde en ik ben rein gebleven En 'k alles weet en zwijgend lijd mijn lot. Ik smeek u niet: wil hèm mij wedergeven, Alleen: leid mij niet in verzoeking, God.’ Vorige Volgende