gedicht leeft men soms langen tijd alsof het een levend wezen was. Het bekoort u, het bekoort u nogmaals. Na een tijd herleest ge het en.... valt het u tegen. Toch zijn er maatstaven waaraan ik hecht, die ik verdedigen kan en die voor mij een stellige waarheidsnorm bevatten. De dichter Mathias Kemp is als kunstenaar zeer zeker een moeilijk te beoordeelen persoonlijkheid, omdat zijn vers als technisch en taalkundig probleem niet altijd al te stevig in zijn taalscharnieren staat en omdat zijn visies, gedachten en bedoelingen niet altijd precies omlijnd zijn. De voorstellingen die hij opwekt blijken meer dan eens vaag en bedacht, meer verstandelijk intermediair dan spontane, voluit dichterlijke ontboezemingen. Er is iets nuchters dat stuit, iets cerebaal-rhetorisch dat terugdringt. Zijn langste gedichten zijn soms in artistieken zin het meest machteloos. Zijn broer Pierre zou met een misschien nog dunneren bundel het Zuiden rijker en gaver vertegenwoordigen. Het sensueele, soms sexueele, moedige en kleurige vers van den dichter Pierre Kemp is tastbaarder, aardscher, geuriger, prikkelender dan het vers van den geroutineerderen Mathias. Pierre's verlichaamde stem uit zich veel dichter in de nabijheid van het wonder. Pierre is door het wonder bezocht. Mathias spreekt ervan. Op velerlei wijze kan de dichter dit geheim dat leeft achter licht en duisternis benaderen. Hij heeft er slechts voor noodig: de bewogen stilte van den peinzer, het zangerig geneurie van den lyricus en de bitterheid die met het woord wil slaan en veroveren van den dramaturg. Mathias Kemp probeert en vertelt te veel, maar onthult te weinig. In de ware kunst wordt de stilte dof als een winternacht. De dichter vereenzelvigt zich met de nachtstilte. Er bestaat een luidloosheid van een zomermorgen, die welluidend wordt door het taalinstrument van den poëet. Het blauw van den hemel zingt in de heldere oogen van den onstuimigen kunstenaar. Er is een stilte, blinkend als een lach op het
gelaat van een jonge vrouw. Er is een dofheid, een klankloosheid, een versterven en bewegen dat oneindig droef maakt. Het romantisch verlangen leeft nog en zal, al is het nog zoo verborgen, te allen tijde in den nuchtersten kunstenaar blijven leven, indien hij werkelijk den naam van fantast verdient te dragen. Er is een stilte van Leopold, een klankvolle stilte van Boutens en een waaiende,