een catastrophe bij mijn thuiskomst uit het bellen reeds mijn stemming kon opmaken. Wat verklaarbaar is.
Hoe ouder ik werd, hoe minder ik de bemoeizieken verdroeg.
Elken Vrijdagmiddag waren we om twee uur vrij van de school. We trokken dan op naar den boekhandel ‘Minerva’ in de Warmoesstraat om de uitleenboeken te halen, welke we ter aangename verpoozing van den avond en den Zaterdag hadden uitgezocht. In die uren werd de winkel bestormd en we moesten heel wat heen en weer drentelen om een beurt te bemachtigen. Jammer, dat de winkel juist in het minst kuische deel der straat was gelegen en nog meer te betreuren was het, dat sedert korten tijd mijn broers oudste vriend schuin tegenover ‘Minerva’ een kamer bwoonde.
Van je vrienden moet je het hebben. Hij kreeg zus en mij gauw in den kijker. Vreesde hij, dat we nog meer dan ‘Wijsheid’ zouden opdoen? Na een poosje het gegichel en gedribbel nijdig te hebben aangezien, stelde hij zonder ons plan te kennen, onverwijld zijn requisitoir op, dat luidde:
‘Ik meen betse vriend A., verplicht te zijn je te waarschuwen, dat je zus Eva met de kleine jet, voor hare wandeling mijns inziens niet het meest geschikte terrein weet te kiezen. Veertien en ook twaalf jaar is een hachelijke leeftijd. Doelloos gaan ze het ‘vunze plekje tegenover “Minerva” luidruchtig al maar heen en weer. Er is ongevaarlijker afleiding voor dien leeftijd te vinden. Sans rancune.’
Je je toegenegen vriend,
M.S., jurist.
Tijdens het voorlezen hadden zus en ik uitbundig schik en ik antwoordde hem, clandestien, even onverwijld. Het antwoord, waarvan de copie nog in ons familiebrein bewaard is gebleven, hield in:
Hooggeachte Heer M....,
Helaas! Laat ik het bekennen. Het was slechts om U, dat ik mijn goeden naam, op het spel zette. Gelukkig niet geheel ver-