De Nieuwe Gids. Jaargang 52
(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Dis années d'exilgeeft zij het verslag van deze wonderbare reis; zij, als verdachte vreemdelinge (men weet, hoe de toestanden toentertijde in Europa waren) voelde zich voortdurend bewaakt, en door spionnen omringd; om uit Duitschland te komen, moest zij, dwars door de Fransche legers heen naar Rusland, niet om aldaar een schuilplaats te vinden, maar omdat hier de eenige zee nog open stond. De geestestoestand van madame de Staël laat zich eenigszins begrijpen; rust had zij nergens, en toen zij eenmaal de grenzen van Zwitserland had overschreden, wist zij wel, dat zij er vooreerst niet meer vandaan zou kunnen. Zij voelde zich smartelijk bewogen, haar lot was onzeker, zij was onrustig en gejaagd, - en het is daarom, dat wij er verbaasd van staan, hoe mevrouw de Staël, ondanks haar gevaarlijke positie, ondanks haar geënerveerdheid om haar moeilijke omstandigheden, nog in staat is geweest op haar reis zooveel en zoo goed op te merken, en zooveel heeft weten te onthouden, omtrent de landen, die zij in zoo snelle vaart moest doortrekken, terwijl zij hoogst voorzichtig had te wezen om haar identiteit niet te verraden. Overal waar zij ging, werd zij, als het ware door de Fransche legers op de hielen gezeten, en ook in Rusland was zij niet veilig, want ook daar was Bonaparte doorgedrongen. Toen zij dit | |
[pagina 388]
| |
gewaar werd, dacht zij er eerst in haar ontsteltenis over om naar Constantinopel te gaan en vandaar naar Griekenland, waar zij in die omgeving tevens de Oostersche couleur locale zou kunnen bestudeeren, noodig voor haar werk; Richard Leeuwenhart (zooals men weet, mèt Philips II August en Frederik Barbarossa, de held van den derden kruistocht. Walter Scott gaf daarvan een boeiende beschrijving in zijn roman ‘The talisman’, en onlangs is ook deze belangrijkste kruistocht.... verfilmd.) Maar zij had haar dochtertje bij zich, en deze durfde zij niet blootstellen aan de beproevingen van een dergelijken tocht. En in plaats daarvan, nam zij eindelijk het besluit naar Moskou te gaan. Op hoogst curieuse wijze heeft mevrouw de Staël het Russische volk waargenomen. Zij ziet hen slaafsch, bijgeloovig, onwetend en onontwikkeld, maar daarnaast ontdekt zij tal van bewonderenswaardige eigenschappen in hun karakter. De Rus, zegt zij, heeft een ontembare verbeeldingskracht, een groote zachtheid van gemoed, die pikant contrasteert met de hevigheid van zijn harstochten, wanneer die eenmaal zijn opgewekt. Zij beschouwt dit volk als een meridionaal geslacht, overgeplant naar het Noorden. En, zegt zij, het geeft een zeldzaamvreemden indruk, een moderne beschaving, die gebouwd is op de overblijfselen van het antieke Oosten, een volk, oorspronkelijk bestemd voor een warm klimaat, overgebracht naar de ruwheid en onbarmhartigheid van sneeuw en ijs. Er is in de Russische natuur iets raadselachtigs, iets incompleets (of zouden we moeten zeggen ‘overcompleets’?....) iets van de indolente droomerigheid van het Oosten en de onverschillige, fatalistische wreedheid der bewoners van koudere streken. De overige Europeanen kunnen de Russische volksziel nooit volkomen begrijpen; hoezeer wij de Russische literatuur ook bewonderen, (Dostojewski, Turgenjew, Puschkin, Lermontoff, Tschekov, Gogol) er is in hun gezangen en romans altijd iets, wat ons ontsnapt, wat ons mysterieus lijkt, en wat we niet begrijpen, en ook niet navoelen kunnen. En nu komt het ons voor, dat mevrouw de Staël, met fijne, instinctmatige intuïtie, zeer juist den vinger op de geheimzinnige plek heeft gelegd, en een alleszins plausibele verklaring | |
[pagina 389]
| |
heeft gegeven, waarom het Russische volkskarakter, dat atavistisch is samengesteld uit niet te vereenigen niet samen te smelten factoren, die in hun ziel als verschillende elementen naast elkander blijven bestaan is, zooals het is. Graag had zij land en volk langduriger bestudeerd, maar reeds naderden wederom de Fransche legers en overhaast vertrok madame de Staël van Moskou, dat achter haar in vlammen opging.... Zij reisde naar Petersburg, doch haar verblijf aldaar was maar kort, want niet alleen wist zij er zich niet veilig, maar zij voelde er zich zeer smartelijk gestemd. Deze schoone stad, met haar prachtige gebouwen, haar aangename gezelschapskringen, met haar vele kansen op verdere groote mogelijkheden, was, vreesde zij, tot ondergang gedoemd. De nationale exaltatie was ten hevigste opgewekt, en dat deze tegen haar eigen land, Frankrijk, was gekeerd, vervulde haar met droefheid en vrees. En niet wetende waarheen, vertrok zij naar Zweden, - het geboorteland van den heer de Staël, - en arriveerde te Stockholm, waar zij eenigen tijd verbleef, en haar bekende essay over den zelfmoord schreef. Zij verweet zich, dat zij in vroegere geschriften wel eens te veel den moed geprezen had van degenen, die tot zelfverdediging kwamen. Aanleiding hiertoe was een dubbele zelfmoord van een jong paar onder zeer romantische omstandigheden, en in tegenstelling met de journalistieke pers laakte zij hun gedrag en noemde het een slecht melodrama, en, toegevende, dat in sommige gevallen, zelfmoord onvermijdelijk is, dringt zij aan op grootere zelfbeheersching, menschelijke waardigheid en een dieper verantwoordelijkheidsgevoel jegens de achterblijvenden. (In La nouvelle Héloïse geeft Rousseau een uitgebreide verhandeling over den zelfmoord, en haalt alles aan, wat er voor en tegen kan worden aangevoerd.) In het begin van het volgende jaar stak mevrouw de Staël over naar Engeland, waar zij tot haar verrassing, - hoewel zij er wel aan gewend kon zijn, - met een uiterst enthousiasme werd ontvangen, want overal, waar zij kwam, werd het publiek gecaptiveerd door haar beroemdheid, haar geest en haar persoonlijke charme. Dit was haar, vooral in haar oogenblikkelijke omstandigheden een groote troost, en het vriendelijke welkom en | |
[pagina 390]
| |
de gastvrijheid, welke men haar betoonde, deed haar zich weldra er geheel op haar gemak gevoelen. Maar haar gelukkige ontspanning duurde niet lang, een groote smart wachtte haar; het was in Engeland, dat zij de tijding vernam van het verlies van haar tweeden zoon, een jongen met een sterk temperament, dat haar wel eens ongerustheid had ingeboezemd, maar die toch een nobel, teeder en trouw karakter bezat. | |
Considérations sur la Révolution française.Na den val van Napoleon kwam er aan de verbanning van mevrouw de Staël een einde, en mocht zij naar haar eigen land, Frankrijk terugkeeren. Zij schreef toen haar laatste werk onder den bovenstaanden titel. Ofschoon madame de Staël verschillende gedeelten van dit manuscript aan haar vrienden had te lezen gegeven, waren zij, toen zij dit werk in zijn geheel lazen, verrukt over de imposante grandeur ervan. Het was, of mevrouw de Staël vanaf een hooger plan had geschreven, zoodat zij alle aardsche gebeurlijkheden duidelijk en objectief kon overzien. Om dit werk volkomen objectief te kunnen beoordeelen, moet men het geheele leven van mevrouw de Staël in beschouwing nemen, om te kunnen begrijpen, hoe zij het heeft kunnen schrijven. ‘C'est le fruit du passé le plus instructif dans une intelligente occupée d'avenir’, zegt madame Necker de Saussure. Haar jeugd stond in het teeken der politiek; zij kon de verschillende phasen der revolutie nagaan; zij heeft vrijwel geheel Europa bereisd; zij kon het beleid der verschillende regeeringen en vooral ook dat van Napoleon nagaan. Zij verkeerde dus misschien wel in de allergunstigste positie om een schrijfster van beteekenis te zijn, op de basis van begaafdheid, schranderheid en ‘intelligentia’. Twee belangrijke motieven noopten mevrouw de Staël dit werk te schrijven. Het politieke leven van haar vader te behandelen, | |
[pagina 391]
| |
leek de dochter een heilige taak, en zij beschouwde haar vader en zichzelve als twee pleitbezorgsters voor eenzelfde zaak. En als haar vrienden haar vroegen, waarom zij dit werk schreef, dan antwoordde zij: ‘Ik doe dat ter wille der waarheid, je la pense et je la dirai’. Hoezeer men dit werk ook bewonderen moet om den inhoud, men kan niet ontkennen, dat de compositie ervan te wenschen overlaat, want dat het feitelijk in drie deelen uiteen valt; een biographie van een minister; de geschiedenis van een veelbewogen tijdvak der Fransche historie, en ten derde een exposé van verschillende regeeringsvormen, terwijl deze drie deelen niet elk afzonderlijk behandeld worden, neen, voortdurend door elkander heenloopen. Maar al mag er dan geen eenheid zijn in de conceptie, er was in elk geval ‘une admirable unité d'inspiration’. Uit geen enkel ander boek leert men madame de Staël zoo voortreffelijk kennen als uit dit. Men merkt hier duidelijk haar opmerkingsgave en haar doordringingsvermogen, haar nobele gevoelens en haar warme sympathie. Zij stelt haar vader in de periode, waarin hij leefde, en verklaart daaruit zijn acties en reacties. Of zij een exact beeld van hem gaf? ik heb verschillende malen hooren beweren van wèl. De historische gedeelten zijn, zegt men, het beste van het boek. Zij verhaalt de gebeurtenissen en hun gevolgen op krachtige, teekenende, gevarieerde en frappante wijze. Zeer welsprekend, nu eens gracieus en bijna naïef, dan weer ‘terrible et foudroyante’, in haar verontwaardiging, maar altijd helder, waarheidsgetrouw en overtuigend. Geen historicus vóor haar heeft zóó duidelijk in het licht gesteld, welke tirannie en onduldbare misdaden ‘in naam der vrijheid’ er zijn bedreven. Zij memoreert dit alles, zonder vergoëlijking, zonder verzachting, scherp, onmeedoogend, met het doel aan te toonen, hoe gruwelijk-onnodig en vergeefsch dergelijke onmenschelijkheden zijn, die indruischen tegen alle moraal, tegen alle rechtvaardigheid, tegen alle humaniteit. Maar is zij al verontwaardigd, die verontwaardiging neemt nooit den vorm aan van haat, van toorn. Zelfs niet als zij het heeft over de systemen van een Bonaparte, en als zij gelegenheid | |
[pagina 392]
| |
krijgt, haar vaderlandsliefde op het innigst en hartstochtelijkst te toonen. Wanneer zij komt aan de beschrijving van verschillende regeeringsstelsels, verliest zij evenwel uit het oog, dat het eene land heel anders is dan het andere, en dat, wat deugt voor Engeland, welke monarchie zij ten zeerste bewondert, en welks regeeringsbeleid zij ook in Frankrijk zou willen toegepast zien, wel eens niet voor dit laatste land zou kunnen deugen. Men kan omtrent deze ‘Considération’ nog opmerken, dat mevrouw de Staël hier, minder dan in welk ander werk ook, over godsdienst spreekt. Maar de geheele geest van dit boek ademt religiositeit. En ook kan men zeggen, dat in deze geheele verhandeling nooit sprake is van zichzelve, en dat zij zich hier op een volstrekt onbevangen en objectief standpunt plaatst. En meer dan ooit komt hier uit, welk een kernig en schilderachtig talent mevrouw de Staël bezit. En het is waar, zooals mevrouw Necker de Saussure zegt: ‘On lit d'une seule haleine ce qui paraît écrit d'un seul trait’. Een aangename wijze om geschiedenis te schrijven, zoo dramatisch, zoo beeldrijk, en zoo knap in het teekenen van portretten. Zij dringt diep door in de menschelijke natuur, en weet onmiddellijk de sterkst sprekende karaktertrekken naar voren te brengen. Het succes van dit boek is stellig hieraan te danken, dat madame de Staël werkelijk was, wat men een ‘geïnspireerde’ noemt, toen zij het schreef. De schrijver, met wien men het meest geneigd is, haar te vergelijken, is Rousseau; doch nooit is bij haar het geval geweest, zooals bij Rousseau, dat hij sceptisch was in zijn philosofie, dat hij cynisch stond tegenover het leven, dat hij zijn gevoelens, zijn werkelijke, wel eens verbloemde ‘puur le besoin de sa cause’. Men mag Rousseau als artist meer geacheveerd achten, zijn werken zijn mogelijk meer doordacht en beter gecomponeerd - maar tegelijkertijd vertoonen zij minder ‘bonne foi’, méer sophismen, een grootere, bijna farouche’ hoogmoed en ijdelheid, en geven blijk van een ‘âpre et sauvage caractère’. De menschheid, die Rousseau heette lief te hebben, bestond alleen in zijn verbeelding, het was een ideaal, - maar van de eigenlijke menschheid hield hij weinig. | |
[pagina 393]
| |
De charme van mevrouw de Staël ligt voornamelijk in haar argelooze houding tegenover het publiek, de openheid, waarmee zij het tegemoet treedt; soms lijkt zij een kind, dat in haar eenvoud, een volwassen mensch wijsheid bijbrengen wil, die hij oogenschijnlijk niet bezit. Zij wijst hem den weg tot het betere inzicht, en zij doet dit op een zeer vriendelijke, hoogst sympathieke en aangename manier. Zij heeft een vitale kracht in de weergave van personen, gezichten, gesprekken, gebaren, en al haar figuren leven. Mogen sommige harer werken wat lang zijn, en daardoor wat vermoeiend, dit kan zeer zeker niet worden gezegd van haar laatsten arbeid. De rijkdom harer gedachten is verrassend. Men neme op ‘het goed valle het uit’ (zooals de Vlamingen zeggen) drie bladzijden van een harer werken, en legge die naast drie bladzijden van een als geestig erkend staand auteur, en men kan er iets om verwedden, dat men bij mevrouw de Staël méer origineele en markante invallen vindt. Zij zelve zeide eens, aangaande haar werk: ‘Je montrerai, je prouverai, je ferai comprendre’.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.) |
|