| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.
Het is voor het Nederlandsche volk een beschamend feit, dat zoovelen zijner zonen in Nederlandsch-Indië, zoodra zij in Japansch gezelschap zijn, dit, bij wijze van scherts, vragen: ‘wanneer komjelui ons onze kolonieën afnemen’? Het zijn vooral de menschen zonder officieele verantwoordelijkheid, die zich zoo onwaardig gedragen. Ofschoon de vrees voor Japan en de voorgewende veroveringszucht van de Nipponners er zoo vast en zoo diep bij het Hollandsche element inzitten, dat er voorbeelden zijn, dat zelfs ambtenaren en officieren bij vreemde assurantie-maatschappijen een verzekering hebben gesloten voor hun toekomstig pensioen, als de veroveringszucht van Japan zich in hun leeftijd reeds de Nederlandsche bezittingen toeëigent. Een kleine dertig jaar geleden. toen in de haven van Tandjong-Priok een Japansch schoolschip met adelborsten binnen viel, en de schrijver dezer bladen zich te Batavia bevond, meende een paar dier Japansch-hoffelijke jongelui hem ongevraagd omtrent hun bedoelingen te moeten geruststellen door te zeggen, dat zij heusch niet kwamen om bezit van Java te nemen. Wat er in de toekomst omtrent deze vraag zal gebeuren is slechts aan de goden bekend. Het lijkt waarschijnlijk, dat ons leger en de N.-Indische vloot op eenige wijze geroepen zullen zijn om voor het Nederlandsche bezit handelend op te treden, afgescheiden van de andere vraag in hoeverre zij daartoe geschikt zijn? Maar tusschen deze waarschijnlijkheid, althans mogelijkheid, en de openlijk en zonder noodzaak te kennen gegeven vrees voor Japans bedoelingen in de naaste of verre toekomst met betrekking tot ons
| |
| |
nationaal bezit, dat wij, gegeven de gewijzigde levensbeschouwingen van het verleden en die van het heden, nooit slecht, en in de laatste halve eeuw voorbeeldig hebben beheerd, daarin ligt het verschil tusschen lafhartigheid en eigenwaarde.
Evenals de schrijver toen glimlachte om de geruststellende verzekering dier hoffelijke Japansche jongelieden, dat zij op hun oorlogsschip met onschuldige bedoelingen in Tandjong-Priok waren binnen gevallen, zullen de Nederlandsche en Nederlandsch-Indische regeeringen kort geleden het hare hebben gedacht van de officieele geruststellende verzekeringen der Nipponsche regeering, dat zij er niet aan denkt om de hand uit te strekken naar het eilandenbezit, dat ons toebehoort. Dergelijke officieele verzekeringen hebben zij reeds vroeger ontvangen, en er, indien dit noodig was, meer of minder gerust gesteld, notitie van genomen. Het is een wijze politiek onzer overheid geweest om onze kolonieën voor internationalen arbeid ter ontginning, van welken kant ook, open te stellen, mits onder oppergezag van het Nederlandsch-Indisch bewind. De Chineezen hebben sinds eeuwen op onze Indische eilanden oude rechten als vlijtige, haast onmisbare ambachtslieden, ook de kleine kooplui, die soms groot worden. Sinds tientallen van jaren begint het ook in de Javaansche steden te wemelen van Japansche winkeliers. Echter in de door de Javaansche zon verhitte verbeelding onzer menschen zijn dit vermomde spionnen. Zelfs heeft de Nederlandsche overheid de nalatigheid gehad om, zooals toch elders in kolonieën gebeurt, er niet voor te zorgen, dat er bij groote ondernemingen door buitenlanders een belangrijk deel, zoo niet allen der ondergeschikten Nederlanders zijn. Er zijn Engelsche en Duitsche ondernemingen, waar het lagere personeel geheel uit vreemdelingen bestaat, die met meer of minder tact zich tegenover wat Nederlandsch is doen gelden. Imperialistische regeeringen, ook Japan, in Europa Duitschland en Italië, moedigen op allerlei wijs kindergeboorte in haar land aan onder de leus ‘das Vaterland braucht Männer.’ Tevens klagen zij dan, dat hun nationale grenzen te beperkt zijn voor hun groot getal onderdanen. Ook Nederland is overbevolkt. Doch
het eilandenbezit in den Stillen Oceaan is dermate uitgebreid, dat het aantal beschikbare en voor de bestuurstaak goed onderlegde jonge mannen wel beschouwd nauwelijks toereikt. Zoo is het dan gekomen, dat de Nederlandsch-Indische
| |
| |
overheid, ten opzichte van Nieuw-Guinea onvoldoende ingelicht, eerst in de laatste jaren dit reusachtige eiland, tot nu haast onontgonnen, is gaan onderzoeken, en het blijkt, dat sommige deelen ook voor Westersche kolonisatie niet ongeschikt zijn. In het Japansche parlement is over dit eiland gesproken en gezegd, dat de Japansche regeering althans een groot gedeelte van dit eiland van onze Indische regeering in eeuwige pacht zou moeten vragen. Maar ... met de gezagsrechten er bij! Een dergelijk verzoek is jaren geleden ook gedaan door een concern aan welks hoofd een broêr stond van wijlen onzen prins Hendrik. De Indische regeering denkt er niet aan op dit laatste punt toe te geven: zij wil Japanners en Duitschers er ruim baan gunnen, doch onder haar regeeringstoezicht. Gegeven de mentaliteit dier twee volken heeft zij waarschijnlijk groot gelijk. Bovendien is Java nog veel meer overbevolkt dan Duitschland of Japan en al sinds jaren is zij doende er een deel der honkvaste bevolking naar de Lampongs op Sumatra af te schepen, waar het een nieuw leven zou kunnen beginnen. Men zegt, dat de natuurlijke omstandigheden van Nieuw-Guinea bij die van Java en Sumatra niet te vergelijken zijn, doch ook daar zijn de vruchtbare en vooral voor een onder tropische zon geboren bevolking geschikte gronden uitgebreid genoeg. Zoodat ook dit feit een verklaring is voor den wil der Indische regeering om haar gezag ook op dit eiland te blijven handhaven. Het is jammer genoeg, dat zij dit niet veel eerder heeft kunnen of willen doen.
Ofschoon Japan wel zeer verre ligt van de kern der Westersche politiek en haar verwarde en verwarrende gebeurtenissen, doet het toch zijn invloed daarop gelden. Temeer wijl hetzelfde leven, dat in Europa en Noord-Amerika koortsig woelt, ook zijn omwentelingskiemen in dat van het Japansche volk, tegelijkertijd achterlijk en toch zoo modern, zich ontwikkelen. In vele opzichten is Japan gevaarlijk voor Westersche landen, in het bijzonder voor die, welke bezittingen hebben in of aan den Stillen Oceaan. Zijn leger wordt bezield door een brandend chauvinisme, dat zich al dadelijk kon uiten in de schepping van Mandsjoekwo als zoogenaamd zelfstandige staat. Rusland, door Japan het hevigst bedreigd, - om niet van China te spreken - Engeland en de Vereenigde Staten hebben daarmee rekening gehouden en hun machtsmiddelen versterkt. Dit bracht een belangrijk deel der Japansche bevolking, de burgerlijke,
| |
| |
tot nadenken en het dwong de legerhoofden in te binden. Wat haar echter ternauwernood is gelukt. Niettemin heeft de minister van Buitenlandsche Zaken, Sato, zich nu geroepen gevoeld in het Japansche Hoogerhuis geruststellende verklaringen ten opzichte van 's lands buitenlandsche politiek af te leggen, waarbij hij dan ook verzekerde, dat er geen sprake van was, dat Japan de Nederlandsche souvereiniteit ten opzichte van Nieuw-Guinea of eenig ander Nederlandsch bezit zou betwisten. De Japansche overheid, zoowel als de ondernemers weten, dat Nederlandsch-Indië voor iederen economischen arbeid, ook tot voordeel en ontwikkeling des lands, open staat. Doch onder Nederlandsch toezicht. Met het oog op onze natuurlijke maar noodlottige zwakheid van militaire weermiddelen lijkt dit de eenig-mogelijke politiek voor het Nederlandsch behoud van den Indischen archipel, waarvan alleen communisten en andere aangebrande idealisten kunnen beweren, dat de inlandsche ... ouderwetsch woord: men moet tegenwoordig zeggen ‘inheemsche’ - bevolking er niet wèl bij vaart. Gegeven het feit, dat de belangrijkste nijverheid, welke onder haar bloeit, het voortbrengen is van een zoo groot mogelijk aantal monden om te eten.
Men moet echter een erkenning dezer waarheid niet verwachten van hen, die ten onzent, doch vooral onder de bevolking dier eilanden streven naar losmaking van het Nederlandsche bestuur, al zien zij niet in, dat de mentaliteit der bevolking onzer Indische eilanden niet in staat is de Westersche ontwikkeling bij te houden, en een Oostersche heden tot de onmogelijkheden behoort. Japan kan geen voorbeeld zijn. Japan is geen Oostersch land, zooals onze eilanden zijn. Het heeft bijvoorbeeld een winter, van zoo grooten invloed op aard, ontwikkeling en wereldbeschouwing der Nipponsche bevolking. Japan volgt in hoofdzaak de Westersche voorbeelden en als imitatoren zijn de Nipponners onnavolgbaar. Ook zijn zij gevaarlijk als concurrenten. Doch als imitatoren gewoonlijk één dag bij het Westen ten achter. Ook de Philippijnen en hun bevolking zoo dicht, althans betrekkelijk, bij de Nederlandsche eilanden gelegen, kunnen niet als voorbeeld gelden voor de naaste toekomst in de staatkundige ontwikkeling der bevolking. Voor een groot deel is de Philippijnsche bevolking sinds eeuwen tot het Christendom bekeerd, en dit geloof geeft aan hun mentaliteit een
| |
| |
voorsprong op die van Islamieten en aanhangers van andere godsdienstige beschouwingen, hoe verheven ook.
De Philippijnen zijn dan eindelijk wat zij zoo vurig hebben gewenscht: vrij van overheersching. Maar hoezeer is hun die vrijheid reeds in korten tijd tegengevallen. Het is waar, dat hun volkomen onafhankelijkheid van Noord-Amerika eerst over enkele jaren intreedt, doch nu reeds hebben zij er spijt van het tot de beloofde onafhankelijkheid te hebben gebracht, en Quezon, oude vrijheidsheld, thans president der republiek, is naar Washington overgestoken om te zien of zij niet te vereenigen is met de materieele voordeelen van onder Noord-Amerikaansch gezag te staan en daardoor bijvoorbeeld voor de suiker, hun voornaamste product, in de Vereenigde Staten vrijen invoer te verkrijgen. Maar dit niet alleen: Japan verontrust hen. Op Zuid-Mindanao zijn de Japansche immigranten talrijk en zij geven een voorbeeld wat het is, wanneer men dezen overigens zoo innemend glimlachenden en beleefdbuigenden lieden ergens de vrije hand laat: dan is het met glimlach en buiging gedaan. Tot verdediging van hun onafhankelijkheid tegen het sterke Japan, indien dit een overmeestering zou beoogen, zijn zij niet in staat. Minister Sato tracht allen wien het aangaat wel gerust te stellen ten opzichte van Japans bedoelingen, maar de bescherming van de Noord-Amerikaansche vloot is der Philippijnsche bevolking liever. Zooal begeerlijk, voor de Oostersche volken is onafhankelijkheid, gesteld al dat deze onder het heerschende economische bestuur der wereld, bedreigd, het is waar door Moskovische invloeden van communistischen aard, mogelijk is, een zeer twijfelachtig goed, verwoestbaar als spinrag.
En het Spaansche drama gaat maar steeds door, en erkend moet worden, dat ‘de rooden’, ‘de linkschen’, ‘de regeeringspartij’, of hoe men dan Franco's tegenstanders wil noemen, hun Spaanschen aard doen gelden in een hardnekkigheid van verzet, een doodsverachting, een physieken moed, welke de achting afdwingen ook van hen, die hun overwinning noodlottig achten. Eigenlijk mag men het niet meer een burgeroorlog noemen: aan beide zijden strijden teveel internationale krachten in soldaten en oorlogstuig. Ondanks de zoo moeilijk tot stand gekomen non-interventie-overeenkomst is Italië voortgegaan met het zenden van belangrijke troepenafdeelingen, niet meer vrijwilligers, maar détachementen
| |
| |
der Italiaansche strijdmacht, onder geregeld bevel harer hoofden, voorzien van alle oorlogsbehoeften. Ook is er nu een stelsel van contrôle op den invoer van strijders en strijdmateriaal in werking gesteld o.a. onder oppergezag van twee hooge Nederlandsche marine-officieren. Op hun medewerking werd vooral van Britsche zijde als een hulde aan onze intelligente zeemacht bij onze overheid aangedrongen. Of deze hooge officieren veel voldoening van hun medewerking zullen kennen is een andere vraag. Hoezeer er dan een overeenkomst is van non-interventie: Mussolini, die een zegereis heeft gemaakt langs de kust over de heirbaan van de jonge Italiaansche, van Turkije afgewonnen kolonie in Libyë tot aan de grens van Egypte toe, waarbij hij de in het vroegere verzet tegen de Italiaansche overheersching zoo fanatieke bevolking toesprak als bijzondere beschermer van het Islamietische geloof en zijn erkende hoofden, Italië's fascistische opperheerscher, de ‘duce’, heeft het openlijk uitgesproken, dat hij in Spanje geen bolsjewistische invloeden zal dulden. Zoodat de oorlog in dat ongelukkige land voor hem slechts kan eindigen met een overwinning van Franco, die trouwens ook door Duitschland als het eigenlijke hoofd der Spaansche regeering wordt erkend. Tusschen Italië en Duitschland bestaat reeds een bedenkelijke innigheid van politieke opvattingen, welke, hoewel niet bepaaldelijk vijandig jegens eenig ander volk, toch niets vriendelijks heeft voor Engeland en Frankrijk. Alle mogendheden doen, wel is waar, haar uiterste best om den vrede voor de eerstvolgende jaren te handhaven, doch de spanningen worden voortdurend strakker en de vriendelijke verhoudingen over en weer steeds koeler. Zeer terecht zei onlangs generaal Miaja, de militaire chef der linksche strijdkrachten in Spanje: ‘wij voeren geen burgeroorlog meer. Er woedt een oorlog tusschen ons en het Italiaansch-Duitsche leger, dat geholpen wordt door
Spaansche elementen.’ Intusschen is de inbezitneming van Madrid door laatstbedoeld leger nog bij lange na niet in zicht. Er wordt bijna dagelijks hardnekkig om gevochten.
Het zoogenaamde hoofd der linksche regeering, welke thans in Valencia toeft, de volksman Largo Caballero, heeft het raadzaam geacht aan een vertegenwoordiger van den Parijschen ‘Temps’ duidelijk te maken, dat er in zijn land nooit sprake van zal zijn, dat bolsjewisme of anarchie er zullen heerschen. Hij erkende noch- | |
| |
tans, dat er in Biscaye en in Catalonië, ook in de landstreken welke nog onder linksch gezag staan, veel op lijkt, dat de firma Bolsjewisme, Anarchie en Co. er niet eens de ‘stille vennoot’ is. Ongetwijfeld valt er veel van het sinds lang verouderde en evenals in Rusland onder Czaristisch bewind rotte toestanden aan verwaarloosd grootgrondbezit enz. op te ruimen. Waarschijnlijk zou er een federatie worden gevormd, waarbij de Catalaansche en Baskische republieken onder een eenheid van centraal gezag zouden voortbestaan. Want volledige autonomie verlangen, zeide Caballero, deze republieken niet. Vrede tusschen de beide partijen is echter onmogelijk.
Men moet gelukkig erkennen, dat de Britsche politiek nog steeds een belangrijke factor is tot behoud van den vrede, ofschoon Duitschland noch Italië daaromtrent gemakkelijke onderhandelaars zijn. Op bijna alle punten is men het aan deze met de Fransche inzichten overeenkomende zijde oneens met de twee fascistische mogendheden, en ofschoon dan ook deze, bijvoorbeeld, overeenstemmen ten opzichte van de toekomstige onaantastbaarheid van België - de onze is al dadelijk door onze regeering buiten sprake gebracht, schoon het niet overtuigend blijkt, dat het Nederlandsche volk daaraan bijzondere waarde hecht - er zijn zoovele andere punten nog waarop de belangen, de meeningen, de kuiperijen met elkaar in strijd zijn. Daar is onder anderen de vraag of de monarchie in het zoozeer verkleinde Oostenrijk, zelfs in Hongarije, zal worden hersteld? Laatstgenoemde natie is, men weet het, eigenlijk steeds een monarchie gebleven, maar zonder monarch; Oostenrijk werd een republiek. Doch de ware republikeinsche gevoelens zijn onder de bevolking zoek. Zij zou gelukkig zijn, verbeeldt zij zich, met een nieuwen, door veel droevige ervaringen wijs geworden, hoewel dan nog jongen Habsburger, Otto, die toch wel elken dag dichter lijkt het, het keizersdoel nadert. Ook de verbeelding der werd kan zich zoo moeilijk ‘Wien’ voorstellen zonder keizer. ‘Es giebt nur a Kaiserstadt, es giebt nur a Wien’, zong men voorheen, toen de oude traditiën, geënt op 't Romeinsche Rijk, nog op Rococo-wijze voortleefden. Het is waar, dat het Oostenrijksche keizerschap eeuwenlang meer haat dan liefde in zijn omgeving heeft gezaaid. Behalve in dat veel bezongen ‘Wien’ aan zijn ‘blauen Donau’, waar jonge en oude beenen zoo heerlijk
| |
| |
konden walsen, de ‘Mädel’ zoo ‘fesch’ waren en de ‘Heurigen’ een wijntje, onder groene twijgen zoo zangrijk gedronken - op hun huwelijksreis hebben onze Juliana en Bernhard het nog kunnen ervaren - ofschoon er dan achter dit alles het ‘mene tekel’ stond geschreven van het ‘gewogen en te licht bevonden.’
Maar juist daarom, om den haat, dien het Habsburger keizerrijk in zijn naaste omgeving heeft gezaaid: de volken, welke het in het rond aan het strengste gezag en de afschuwelijkste gevangenschap onderwierp, en die zich thans er van hebben losgescheurd niet uitgebreide landstreken er bij, heeft de jonge, zoo sympathieke Habsburger Otto weinig kans om tot zijn doel te geraken. Ofschoon, ondanks alles, hebben hij en de traditie nog zoovele aanhangers in beide landen: Hongarije en Oostenrijk, dat men zich niet moet verwonderen hem nog eens op één, misschien wel op beide tronen te zien.
|
|