| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
Mevrouw de Staël in haar leven en werk.
(Vervolg van blz. 194.)
De l'Allemagne (III).
‘Alvorens over te gaan tot de philosofie, die altijd als een deel der letterkunde van een land moet worden beschouwd, dans les pays où la littérature est libre et puissante, wil ik eerst nog een paar woorden zeggen over de critiek’, zegt madame de Staël, op blz. 131 van het tweede deel van De l'Allemagne.
Zij noemt Lessing den créateur du style allemand; Kant, Goethe, Müller hebben in verschillende bladen recensies geschreven; maar volgens haar zijn de Schlegels en de jonge Schiller de grootste critici van Duitschland. Schiller, als discipel van Kant, is de eerste, die de critiek philosofisch opvat; Schiller heeft twee verhandelingen geschreven, die zij zeer bewondert; de eene over het naïeve en het sentimenteele, de andere over de gratie en de waardigheid, maar in zijn brieven over de Aesthetica, de theorie van het schoone, wordt hij, zegt zij, soms al te metaphysisch.
Als critici stelt zij A.W. en F. Schlegel hooger. De geschriften van A.W. von Schlegel, zegt zij, zijn minder abstract dan die van Schiller. Hij is ontzettend belezen, en daardoor voortdurend in staat zijn eigen letterkunde met die van andere landen te vergelijken, waardoor hij een universeelen kijk krijgt op de literatuur in het algemeen, hoewel hij niet altijd van partijdigheid valt vrij te pleiten.
W. Schlegel gaf te Weenen een leergang over de dramatische letterkunde; (dit boek is vertaald door madame de Staël in het Fransch, en in de Voorrede geeft zij tal van nieuwe gedachten en
| |
| |
ingenieuse inzichten); hij behandelt de dramatische kunst van den Griekschen tot den tegenwoordigen tijd; en hij analyseert met diepte en scherpte de principes van blijspel en tragedie. Schlegel had zich toch al een grooten naam verworven door zijn vertaling van Shakespeare (die hij met Tieck volbracht, en die nu nog tot de beste Duitsche bewerking van Shakespeare's stukken gerekend wordt). Ook toont Schlegel een grondige kennis van de Spaansche letterkunde, die toentertijde buiten Spanje volstrekt onbekend was. Hij trok een interessante parallel tusschen de Phèdre van Euripides en de Phèdre van Racine, en vertaalde uit allerlei buitenlandsche auteurs brokstukken hunner werken.
Friedrich von Schlegel, zegt madame de Staël, was meer philosoof dan literator. Evenwel gaf hij een apercu van de intellectueele cultuur der Grieken en Romeinen. Zij bewondert zijn origineelen geest, maar erkent, dat hij in zijn beslisten voorkeur voor de Middeleeuwen wel eens partijdig wordt, en zij haalt in vertaling eenige passages aan, die dit bewijzen.
Men weet niet, wat men meer bewonderen moet: de kennis van madame de Staël, haar zuiver inzicht, of haar knapheid in begrijpen en overbrengen eener haar vreemde taal.
| |
Des beauxarts en Allemagne.
Aan de schoone kunsten in Duitschland wordt door de schrijfster het 23e hoofdstuk van haar boek gewijd. Met veel verstand en zaakkundigheid bespreekt zij het verband, dat er bestond tijdens de reformatie tusschen de Italiaansche schilderschool en de Duitsche van Albrecht Dürer, Lucas Cranach, Hans Holbein. Zij vergelijkt Raphaël, Perugino, Andrea Mantegna met hen; Holbein, zegt zij, se rapproche de Leonardo da Vinci, maar over het algemeen, zegt zij, is de kunst der Duitsche artiesten ‘harder’; de schilders der vijftiende eeuw, zegt zij, wisten weinig van schilders-theorieën, zij schilderden frank, oprecht, eenvoudig de menschen en de dingen, zooals zij die zagen. Dat zij een goede opmerkster is, toont madame de Staël in de volgende zinsneden: In de schilderijen der 14e en 15e eeuw waren de plis des vêtements tout droits, les coiffures un peu roides, les attitudes très simples, maar er was iets in de uitdrukking der gezichten, wat ons niet loslaat. En, zegt
| |
| |
zij: de godsdienstige schilderijen maken op ons eenigszins dezelfde impressie als de psalmen, qui mêlent avec tant de charme la poésie à la piété.
Dit was de groote tijd der Duitsche schilderkunst, zegt zij terecht. Later kreeg men Winkelmann, Mengs, die aan Correggio herinnert, Schick enz. En zij beschrijft uitvoerig de schilderijengalerij van Dresden.
Wat de beeldhouwkunst betreft, die floreert niet bizonder in Duitschland, zegt zij; als de eenige, die vermeldenswaard is, noemt zij Ida Brunn, die in haar werk mooie, plastische standen gegeven heeft, die madame de Staël noemt ‘les poésies de madame Brunn’. Misschien komt de weinige animo voor deze kunst, omdat in Duitschland het marmer ontbreekt, zegt madame de Staël, ‘le marbre, qui rend les chefs-d'oeuvre immortels.’
Daarentegen, zegt zij munten de Duitschers uit in muziek, vooral instrumentale muziek. Hun componisten zijn zeer gevarieerd en zeer vruchtbaar; en zij noemt onder hen, om te beginnen, Gluck (ik heb nooit geweten, hoe deze naam moet worden gespeld: Gluck of Glück), maar roemt als den meest begaafde Mozart, in wien zij een ‘spiritueele alliance’ vindt tusschen den musicien et Ie poète. Te Weenen heeft zij de Schöpfung van Haydn hooren uitvoeren door vierhonderd musici, en was er zeer door getroffen, maar, zegt zij, Haydn's talent wordt meer door zijn geest dan door zijn gevoel beheerscht.
Over het algemeen vindt zij de gewijde Italiaansche muziek mooier dan de Duitsche, want, zegt zij, en dit is een fijne opmerking, in de Duitsche hoort men in de eerste plaats altijd de instrumenten, bij de Italiaansche de menschelijke stem.
Te Weenen heeft zij her Requiem gehoord, dat Mozart weinige dagen voor zijn dood componeerde, en dat in de kerk gezongen werd. En in dat werk, zegt zij, en dit is óok weer een fijne opmerking, celebreerde Mozart tegelijk zijn eigen dood en zijn eigen onsterflijkheid.
| |
De la philosophie.
Het raadsel van het heelal, zegt mevrouw de Staël, heeft, zoolang de menschheid bestaat, de geesten der menschen bezig
| |
| |
gehouden. En ten tweede het vraagstuk, hoe de mensch aan zijn denken is gekomen dat hem van alle levende schepsels op de wereld onderscheidt. En ten derde: heeft men een vrijen wil, of wordt ons lot bestuurd door krachten en machten, die niet door ons worden gekend en waaraan wij ons machteloos hebben te onderwerpen.
Door de zeer goede onderscheiding en preciseering der drie hoofd-vraagstukken van den menschelijken geest, geeft mevrouw de Staël blijk van een schrander en helder verstand. Want inderdaad zijn dit de drie voornaamste raadsels, waardoor de menschheid, sinds haar ontstaan, zonder ophouden is gekweld. En de antwoorden, die er door religie of philosofie of spiritisme of andere ismen op worden gegeven, verschillen, helaas, onderling hemelsbreed. En de beste methode om verzoend te raken met het leven, is, dat elke mensch maar zijn eigen godsdienst of wijsbegeerte of 'isme maakt.... Immers, zooals de meerderheid zegt: A quoi bons toutes ces questions....? of, zooals Heine zei: Ein Narr wartet auf Antwort....
Mevrouw de Staël begint een overzicht te geven over de Engelsche philosophie, en behandelt op verdienstelijke wijze Bacon, Locke, en de dii minores Shaftesbury, Hutcheson, Smith, Reid, Dugald Stuart.
Dan krijgen wij een beschouwing over de Fransche wijsbegeerte met Condillac, Descartes, Malebranche, Pascal, Helvétius, en de persiflages daarop van Bayle, Voltaire, enz., en dan gaat de zeer knappe en interessante auteur over tot de Duitsche philosophie.
Eerst observeert zij Leibnitz (ik heb ook nooit geweten of het Leibnitz of Leibniz moest zijn), in zijn betrekking tot Newton; dan Kant; over diens Kritik der reinen Vernunft zegt zij opmerkelijke en lezenswaarde dingen, en over het algemeen kan men uit dit belangwekkende geschrift van madame de Staël veel leeren en profiteeren van de grondige studie, welke zij van de verschillende philosofische systemen heeft gemaakt. Over Kant schrijft zij zeer uitgebreid, en zij geeft blijkt dezen moeilijken philosoof goed te hebben begrepen.
De voornaamste philosofen, die Kant in diens wijsgeerige carrière voorafgingen, zijn, zegt madame de Staël, Lessing,
| |
| |
Hemsterhuis en Jacobi. Lessing, zegt zij, is het minst gedecideerd in zijn opinies; Hemsterhuis, de Hollandsche wijsgeer, was de eerste, die de ideeën lanceerde, op welke de latere Duitsche wijsgeerige school was gebaseerd. Jacobi was, volgens haar, degene, die een zeer welsprekende en bekorende analyse gaf van de menschelijke ziel, en de stichter is van de later dusgenoemde ‘empirische philosofie’.
Dan krijgen wij beschouwingen over Fichte, Schelling en anderen, om tenslotte tot een duidelijk inzicht te komen der nieuwere Duitsche philosofie, terwijl mevrouw de Staël daarna de interessante taak onderneemt om te onderzoeken, welken invloed de wijsbegeerte heeft gehad op schoone kunsten, letterkunde en wetenschap; zij toont kennis te bezitten van de toenmalige natuuronderzoekers, heeft belangstelling voor de geneeskunde, de chemie, de astronomie, de physica, en het is ontzaglijk merkwaardig na te gaan wat men toentertijde al wist en wat men thans, op den huidigen dag, dank zij de onvermoeide onderzoekingen der wetenschap, nog verder te weten is gekomen! Mevrouw de Staël heeft de groote verdienste kalm en welbewust kennis te hebben genomen van alles, wat er in haar tijd te weten viel, en door de manier, waarop zij er over schrijft, voelt men, dat zij de portée van alles, waarvan zij ons vertelt, ook werkelijk heeft begrepen. Qui trog embrasse, mal étreint, zegt een zeer juist Fransch epreekwoord, maar, ofschoon madame de Staël heel, heel veel ‘omhelst’, zij is daarom, gelukkig, niet oppervlakkig; neen, zij bestudeert haar onderwerpen van alle kanten en geeft dan de resultaten van haar studie en haar nadenken weer, in duidelijke taal, met tal van fijne opmerkingen en origineele opinies.
(Ik moest hier even met humor mij de uitlating van een Hollandsch schrijfstertje herinneren, die eenmaal, in De Groene Amsterdammer, de grappige ‘audace’ had om te schrijven:
‘En als je dan eens een veertien dagen in Plato hebt geneusd en niet begrijpen kan, hoe andere menschen dien man zoo moeilijk vinden....’
Menigeen (laat ik liever zeggen, iedereen) zal om deze parmantige uitspraak van een pedant-onnoozel dametje goedig hebben moeten glimlachen, - òf heeft bedoelde mevrouw misschien wel
| |
| |
eens aanvragen om uitlegging gekregen omtrent den dialoog Parmenides bijv., waarop eeuwenlang de knapste koppen hun hoofd hebben gebroken....?)
Mevrouw de Staël bestudeert voorts den invloed der philosophie op het Duitsche karakter. De wijsgeerige redeneeringen der groote wijsgeeren over smart, gevaar, ziekte en dood hebben er, zegt zij, zeer zeker toe bijgedragen den Duitscher meer berustend en stoïsch te maken. (En mogelijkerwijze is deze beïnvloeding van hun karakter ook de oorzaak, waarom de Duitscher zich zoo uitstekend in militaire discipline schikt!)
Madame de Staël zegt, dat de wijsbegeerte elk brein verlicht (zij noemt de inwerking daarvan ‘une électricité morale’), elk karakter versterkt, en alle hersens meer bewust maakt. Ook, zegt zij, wordt de letterkundige stijl er beheerschter en helderder door; de energie wordt krachtiger en de menschen raken er mier door gewend recht op hun doel af te gaan.
De veelomvattende schrijfster peilt dan ook de moraal der Duitsche philosophie, en ik raad iedereen, wien dit onderwerp interesseert, het desbetreffende hoofdstuk te lezen, waar de liefhebbende en vereerende dochter wederom gelegenheid vindt om waardeerend te spreken over de geschriften van haar vader, den heer Necker, waarin, volgens haar, men ‘vues lumineuses sur le coeur humain’ aantreft, omdat hij, behalve al zijn andere qualiteiten, ook nog deze bezat van ‘éminemment un homme d'esprit’ te zijn.
De Fransche moralisten, zegt zij, zijn over het algemeen streng, de Duitsche philosofen daarentegen, en vooral Jacobi, respecteeren ‘l'existence particulière de chaque être, et jugent les actions à leur source.’
Uitvoerig bespreekt zij den roman Woldemar van Jacobi en diens ‘mysticisme romanesque’, en men moet madame de Staël de eer nageven, dat zij, wàt zij behandelt, degelijk en ernstig heeft bestudeerd.
Het vierde gedeelte van het omvangrijke werk De l'Allemagne beschouwt den godsdienst in Duitschland.
‘La religion n'est rien si elle n'est partout’, zegt mevrouw de Staël en vindt, dat de religie in Duitschland enthousiast wordt aangehangen. Zij beschouwt het Protestantisme, het Katholicisme,
| |
| |
de Moravische Broederschap, het mysticisme.... de theosophie. Ook de vrijmetselarij neemt zij onder de loupe; en men moet erkennen, dat madame de Staël een ruimen blik heeft en dat zij zich beijvert alle levensstroomingen en geestelijke richtingen zoo objectief mogelijk te bezien.
De l'Allemagne is voor de kennis van het Duitschland dier dagen een hoogst belangwekkend en waardevol werk.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
Op blz. 192 (Februari-afl.) is mij de flater ontsnapt: ‘de Deensche schrijver Kotzebue’. De heer B.A. Meuleman te Nijmegen is zoo vriendelijk er mij attent op te maken, dat K. nooit anders dan een oer-Duitscher is geweest. Hoe ik er dan toe kwam hem voor een Deen te houden? Ik weet het werkelijk niet, maar dit is het geval geweest sinds onze vader ons als kinderen het raadsel opgaf: ‘Welke schrijver kwam door zand (Sand) om het leven?’ Tóen stond zijn Denenschap al voor mij vast. Waarom? Nogmaals, ik weet het niet! Misschien om zijn Russische verwikkelingen, die ik verwarde met Deensche?.... (Kotzebue werd in 1761 te Weimar geboren en in 1819 te Mannheim om het leven gebracht.)
|
|