| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Mundus vult decipi.
De wereld wil bedrogen zijn.
Maar waarom wil zij bedrogen zijn?
Omdat niemand de waarheid aandurft, omdat niemand de waarheid aankan.
Helaas, onze Aarde, - is de wereld van de frase en van den schijn.
Geen enkel sterveling kent den ander volledig. Expres of onopzettelijk, houdt ieder zich voor den ander verborgen, en.... ware dit niet het geval, de haat, de afgunst, de drift, en alle mogelijke andere slechte eigenschappen zouden nog veel meer dan nu hoogtij vieren, en de omgang der individuen zou in de meeste gevallen volstrekt onmogelijk zijn.
Tal van humoristische farces zijn als boek verschenen, of als comedie ten tooneele gebracht, om aan te toonen, dat iemand, die tegen allen en onder alle omstandigheden, de waarheid, de absolute waarheid spreekt, in de grootste ongelegenheid geraakt, kans loopt, vermoord te worden, of stellig binnen korter of langer tijd in het gekkenhuis terecht komt.
Men lacht om deze voorstelling van het leven, gedachteloos, - alsof men niet liever schreien en jammeren moest, om de ontzaglijke, verschrikkelijke tragiek, die er in ligt, - dat niemand op onze planeet de waarheid kan zeggen of aanhooren, dat niemand hier de waarheid verdraagt.
Geen onzer is sterk en bestand genoeg, om de waarheid, naakt en onomwonden, te kunnen aanvaarden. Onze ziel deinst ervoor terug, onze geest sluit zich ertegen, onze zenuwen zouden er door breken, onze lichamelijke krachten zijn niet toereikend, om het verpletterend gewicht van de waarheid te torschen.
| |
| |
Zoolang de menschheid bestaat, heeft zij over het leven geklaagd. Het ‘ondermaansche’ is altijd beschouwd als een ‘jammerdal’, als een ‘oord des verderfs’, waar de demonen van kwalen en ziekten overal rondwaren, en het krachtigste bestaan fataal moet eindigen in den dood. En dan?.... is het daarmee gedaan? Of zal er een nieuw leven beginnen, even gemouvementeerd, evenzeer blootgesteld aan rampen en ongemakken, waar men eveneens de prooi zal zijn van laster en nijd, en evenzeer het slachtoffer van ondeugden en misdaden van zichzelf en anderen?....?
Het groote principe, waardoor de menschen worden beheerscht, is van tweeledigen aard: het is de dubbele angst; de angst voor het leven, en de angst voor den dood.
Tusschen deze angsten wankelt de arme mensch heen en weer. Hij heeft angst voor het leven, omdat hij het niet begrijpt, - hij heeft angst voor den dood, omdat hij dien niet begrijpt.
Vanwaar het leven?, waarom het leven?
Wat beteekent het? Waarom is ihet zoo vol onheilen en smarten waarom, - bij alle natuur-rampen en ongevallen en ziekten, doen ook nog de menschen elkaar zoo verschrikkelijk veel kwaad met hun laster en nijd en jaloerschheid en zelfzucht? Waarom wordt het leven door de heele menschheid als een leed gevoeld, en is er nauwelijks één individu op de wereld, die niet wel eens in bittere wanhoop heeft geroepen: Was ik maar dood....? Waarom kan een dichter spreken van l'insupportable, l'implacable vie.... en waarom kan hij (Baudelaire) zoo overtuigd constateeren: Vivre est un mal, c'est un secret de tous connu? Waarom krijt een Laforgue: Oh, la vie est trog triste, incurablement triste ....waarom zegt Heine: ....das Beste wäre nie geboren sein.... waarom kreunt Swinburne: ....and all the world is bitter as a tear.... Waarom moeten in het kort gezegd, alle dichters van alle landen en talen, op de een of andere manier klagen over het leven, en waarom is voor de meesten ‘jedes Lächlen nur ein Selbstvergessen....? (Platen). Waarom is, voor alle menschen, die nadenken, het leven een ‘insuffisance’, een raadsel, een geheim, een strijd? (La grande loi de la vie est la lutte, zegt ook Emile Zola.)
| |
| |
Waarom dit alles? Maar als onze radeloosheid het hoogst is gestegen, en wij met Schopenhauer moeten erkennen, dat het leven ‘de pijn van het tanden krijgen niet waard is, zoo ellendig slecht als het is’, of huiverend met James jeans erkennen, dat het leven een onnatuurlijkheid, een ‘ziekte’ moet zijn, of vertwijfeld zuchten met Lamartine: Je crains de vivre et tremble de mourir.... dàn komt als het gezegende en zegenbrengende Roode Kruis in den eeuwigdurenden kamp van het-bestaan-om-het-bestaan, - dàn komt het geloof, dat rust en vrede brengt, dan komt de wijsbegeerte, die gelatenheid leert in lijden.... dan komen de honderderlei secten, die elk op hun manier troost geven en leniging, dan komen vooral de ontelbare bijgeloovigheden, de talismans en amuletten, de tooverspreuken en heilsformules, de suggestie en de hypnose, het spiritisme, de clairvoyance, - en schenken den hopelooze hoop, den zwakke kracht, den angstige moed... en.... men kan weer verder gaan in het tumult, den maalstroom, den chaos van het leven....
Wat komt het er op aan, of al het bovengenoemde niet wetenschappelijk als wáár kan worden aangetoond?.... De heer H.M. d'Angremond zeide eens zeer terecht:
‘Als men er aan gelooft, is het waar.’
Gelóóft men er aan, dat sommige voorteekenen geluk aanbrengen, dat deze steen onheil veroorzaakt, en dat die daarentegen voorspoed bewerkt, dat dit voorwerp een mascotte is, en men weer een ander moet vermijden, - dan is dat wáár voor den persoon, die het denkt. Meent men, dat het binnenkomen van een zwarte kat Glück im Hause beteekent, en dat het beter is, niet onder een ladder door te loepen, dan is dat wáár. Ik herinner hier aan den ring van den Mahatma, die uit een graf zou zijn ontvreemd, en die een zeer onheilspellenden invloed had op wien hem droeg. Een jonge man wilde het noodlot tarten en stak den ring aan zijn vinger. Maar terwijl hij zijn auto bestuurde, voelde hij zich al onrustig worden en.... bij een bocht van den weg rees als een schim een reusachtige gedaante voor hem op: de gestalte van den Mahatma. Hij, de jonge man, kreeg toen natuurlijk een ongeluk met zijn wagen, - doch niet zoo erg, of hij kon nog te weten komen, dat de
| |
| |
‘ring van den Mahatma’ valsch, niets dan imitatie was geweest. De mensch zèlf maakt, hetgeen hij gelooft, echt. Een treffend voorbeeld daarvan is ook het welbekende, volgende:
Een terdoodveroordeelde had zich beschikbaar gesteld voor een proef. Hij werd geblinddoekt en vastgebonden op een tafel. Toen gaf men hem in zijn polsen en enkels onbeduidende prikjes, en zette aan de vier kanten een emmer neer, waarbij kleine fonteintjes de illusie wekten, als druppelde het bloed van den veroordeelde langzaam weg. Na eenige uren was de man overleden, met alle kenteekenen van verbloeding.
En gaat het niet zoo met ons allen? Hebben wij niet allen iets, waaraan wij vasthouden, omdat het geluk aanbrengt, of ons voor de een of andere ramp behoedt?.... De wereld wil bedrogen zijn, ach ja. Maar laten we liever zeggen: de wereld moet bedrogen zijn. Moet gelooven aan de roggebroodpillen van den charlatan, en zij geneest. Moet gelooven aan den stroohalm, en de verdrinkende wordt gered. Moet gelooven aan een welzalig hiernamaals, en berust in het aardsche leven, en legt aan het einde zijn hoofd, in gelaten vrede terneer.... In vele gevallen is bedrog, - zelfbedrog, - barmhartig en mededoogend en betrouwbaar, - een kruk voor den kreupele, lafenis voor den verdorstende, hoop en troost voor den wanhopige, rust voor dengene, wiens brein bijna breekt, door de onduldbaarheid van al het onbegrepene in hem en om hem heen....
* * *
Mundus vult decipi.
Maar is er, zooals hierboven aangetoond, een bedrog lat heilzaam is, en verzacht als een balsem, en als een geneeskrachtige dronk ‘the fever called life’ (Poe) verkoelt, - er is ook een bedrog, dat verwart en onrustig maakt, en het aardsche schema nog raadselachtiger en angstaanjagender en onbegrijpelijker doet schijnen. En wie tegen deze soort van bedrag te velde trekt, en bewust bedriegers ontmaskert, doet een goed en dankbaar werk, want is als de tuinman, die tusschen de bloeiende bloemen het nuttelooze en schade doende onkruid verwijdert.
| |
| |
Zulk een ijverige hovenier is Harry Price, die onvermoeid arbeidt, om de waarheid, of liever gezegd de onwaarheid van vele voorstellingen op het spoor te komen. Want nergens misschien wordt er zoo gegoocheld en den menschen zóózeer een rad voor de oogen gedraaid, als op het gebied van het onzienlijke, occulte, metaphysische. Op welke wijze de zonderlingste verschijnselen kunnen plaats hebben, de ongelooflijkste gebeurtenissen ons worden vóorgetooverd, die niet bovennatuurlijk zijn, maar gebaseerd op het principe ‘de wereld wil bedrogen zijn’, toont ons het juist verschenen boek: ‘Een parapsycholoog vertelt zijn ervaringen....’ verschenen bij de Erven J. Bijleveld te Utrecht, en voortreffelijk in het Hollandsch overgebracht door Yge Foppema (op wiens groote verdiensten als vertaler wij al meer aanleiding hadden te wijzen), en van een inleiding voorzien, door de Nederlandsche parapsycholoog Dr. W.H.C. Tenhaeff, privaat docent in de parapsychologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht.
De heer Harry Price is secretaris der Council for psychical investigation der Universiteit van Londen, en het spreekt vanzelf, dat wij onder deze omstandigheden een boek hebben gekregen, zóó ontzaglijk interessant, dat wij het lezen van de eerste tot de laatste bladzijde, ademloos geboeid.
De inleiding van Dr. Tenhaeff, waarin hij ons het leven, de bestrevingen en verrichtingen van Harry Price vertelt, is op zichzelf als studiemateriaal van het hoogste belang. We leeren er uit, hoe men zich als buitenstaander tegenover het mysterie heeft te verhouden, hoe we theoretisch en practisch hebben te handelen, om de waarheid eenigszins te benaderen, en hoe men sommige verschijnselen als een openbaring kan zien en andere daarentegen weer voor bedrog moet verklaren. Het is van onberekenbaar nut, dat knappe, intelligente, ernstige menschen als Dr. Tenhaeff zich ter bestudeering van het moeilijkste aller moeilijke levensvraagstukken hebben opgeworpen; want het is absoluut onbegrijpelijk, wát voor onzin en bedrog door de goêgemeente voor waarheid wordt aangenomen.
En niet slechts door de goêgemeente! Wij zijn in het bezit van een uitgebreide occulte en spiritistische bibliotheek, en als men er verschillende boeken van leest, verwondert men zich hoe
| |
| |
langer hoe meer over het absurde, het tegenstrijdige, het volstrekt-onaannemelijke, van wat, toch niet onbekende schrijvers en schrijfsters ons willen wijsmaken over het metaphysische. Het ergste is, dat zij elkander lijnrecht tegenspreken, zoodat men tenslotte niet meer weet, waar men zich aan heeft vast te houden. Er kan toch maar één waarheid bestaan! Tweemaal twee is vier, en blijft het, al vraagt men het aan een Hollander, een Maleier of een Kamschatdaal. Maar over het hiernamaals geeft Elsa Barker een heel ander beeld dan Sir Oliver Lodge en Anna Kingsford is weer volkomen tegenstrijdig met den bekenden Myers. En wat Florence Marryat ons vertelt in There is no death, over de verschijning van geesten (nu eens komt er een matroos uit de lucht vallen die een horlepijp danst, dan weer daalt er een negerin neer, of verschijnt er een Indiaan met zijn squaw, die toeren uitvoeren) heeft meer van een variété-programma, dan van een astrale bovenwereldschheid. Waarlijk, het is om te duizelen, en daarom is de verschijning van het bovenstaande boek zoo nuttig, ja, noodzakelijk, om tenminste, als het, voor de hand liggendste begin, het bedrog weg te bezemen, en de onloochenbaar echte feiten en verschijnselen te vermelden. Daarom zal, dunkt ons, dit werk met gretigheid worden gekocht, en met steeds stijgende aandacht worden gelezen. We vernemen hier allerlei over ‘spookhuizen’, ‘Poltergeister’, pseudo-mediums, touwklimmende fakirs, en een heel lang hoofdstuk is gewijd aan de ‘ontmaskering’ der geestenfotografie. (Het klimmen in een touw, dat omhoog wordt geworpen en in de lucht blijft staan, wordt hier geheel rationalistisch verklaard; daarover hoorden wij eens het volgende: Iemand kwam, beneden uit een boot de trap op, en zag op het dek een fakir met een jongetje staan. Maar een oogenblik later zag hij een kring menschen omhoog kijken en.... ontwaarde evenals zij een
jongetje, dat in een omhoog geworpen touw klom. Hier hebben we dus een geval van massa-suggestie, waarin de fakir ook onmiddellijk den bovenkomende betrok.
Evenwel krijgen we ook overtuigende proeven van clairvoyance en telepathie, over X-stralen oogen en over den ‘vuur-loop’; en daar de heer Price alles wat hij vertelt, persoonlijk
| |
| |
heeft onderzocht, behoeft het geen verder betoog, dat we met deze ‘Ervaringen van een parapsycholoog een hoogst interessante en waardevolle bijdrage hebben gekregen tot het onderzoek van het ons allen evenzeer belang inboezemende probleem der buiten en boven ons liggende, of subliminale sfeer. De keurige uitgave, met duidelijken druk en verschillende afbeeldingen, veraangenaamt de lectuur van dit merkwaardige en voor Holland totaal nieuwe, verhelderende en veel-verklarende boek.
N.G.
|
|