De Nieuwe Gids. Jaargang 52(1937)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Ik zag in droom... door Hélène Swarth. 1. In 't verlaten huis. En door 't verlaten huis, van leege kamer Naar leege kamer, zoekend vroeger Ik, Dwaalde ik en plots beving mij felle schrik: 'k Ontwaarde een man, gewapend met een hamer. Hij zag mij aan met loerend loenschen blik, Den wand bekloppend. 't Leek een moordberamer. En 'k vlood, trap op, trap af, met bang gestamer - Doch waar ik vluchtte klonk die hamertik. 'k Ontwaakte en vroeg: - Wat wil die droom beduiden? Wie is 't, die dreigt en klopt als oude smart? Ik peinsde en bleef in raadselen verward. Vol honinggeur omwoei mij wind van Zuiden, Een blijde vogel tjilpte kusgeluiden - Ik hoorde alleen het haamren van mijn hart. [pagina 243] [p. 243] 2. In 't winterwoud. Door de oude lanen stil vertrouwd, Ik liep door donker winterwoud. Daar zweefde licht mij tegemoet, Met zachten lach en teedren groet En nam mij streelend bij de hand Mijn lang verloren zielverwant. Zij bracht mij waar, in zomergroen, Ik bloemen zag van elk seizoen, Aan berm en haag en padezoom, In mos en gras en struik en boom. Terwijl ik blij in kleurenbad Mijn oogen laafde aan bloemenschat, Als opgelost in lucht verdween De lieve, wie ik nog beween, Als waar 't genoeg, naar engelwijs, Te leiden mij naar Paradijs. Haar zustren nam ik bij de hand, Die gleden, grauw, uit rasbruin land, Die bleven, héel haar leven, doof Voor elke roepstem van geloof. - ‘Nu laat u leiden waar 'k u wijs Dat welig bloemenparadijs!’ Ik zocht en vond het niet weerom - Verslond de grond dat heiligdom? [pagina 244] [p. 244] 3. In schemerland. In Schemerland twee zustren zag ik weer, Als jonge meisjes, tenger, bruin en blond, Niet blij maar kalm. En dat ik wedervond Die lang verloornen in die bleeke sfeer Mij leek niet vreemd. 't Gesprek vloeide als weleer. Groot was 't gewin: de zieke, nu gezond, De andre, genezen van haar smartewond. En 'k was getroost wijl zij niet leden meer. Toen, zwijgend, trad de grijze kamer in Wie 't liefst mij bleef, wie heiligde ons gezin. Haar kleed was grauw, zij bracht een korf met brood. Ik schrikte wakker, brandend van berouw, Wijl 'k had verzuimd, te smeeken deze vrouw - ‘Verklaar mij nu 't mysterie van den dood!’ Vorige Volgende