13. God is God en de mensch is aarde.
Wanneer de mensch zal zijn wat hij behoort te zijn, ziet hij zijn tegendeel.
Wie op verboden terrein komt, vindt den weg niet vrij.
De mensch heeft zich toegeëigend wat hem niet behoort en hiermede zijn eigen aanvankelijk vrije gezicht (uitzicht) verduisterd.
14. Het Geheel is een wonder.
Het is dus naief welke bijzonderheid of welk deel dan ook als een wonder aan te gapen.
15. Niet één mensch is zoo dom als een ezel, doch met volmaakte rechtvaardigheid glimlacht God om beiden gelijkelijk.
16. Misdaden mag men niet doen; den Bijbel moet men lezen.
17. Toets Uw daden aan Christus.
De aarde waarop ge leeft is wondender dan kruishout en spijkers.
18. Wie zich tot Christus wil oprichten in vollen vrede des harten, wie boete wil doen en martelaar moet zijn in vollen vrede des harten, is niet hoogmoedig.
19. Wie, al is het op hoogen ouderdom, nog kort voor zijn dood den vrede des harten ontvangt, wischt de zonden van allen uit.
20. Wie goed is en redelijk ontvangt den uiteindelijken vrede, de rust des harten. Godheid en wijsheid zijn echter de moeilijkst te veroveren grootheden.
Wie niet weet, voelt en ademt, dat alle goedheid en alle wijsheid van en bij God is, is niet goed en niet wijs.