| |
| |
| |
In Indiaansche folklore - een rijke bron van nog weinig bekend schoon door Cornelius Conyn.
Wanneer wij over Indianen hooren spreken gaat onze gedachte onwillekeurig uit naar de Roodhuidgeschiedenis die we in onze jeugd lazen, naar de helden van Aymard en Cooper of naar Winnetou en de Witte Bizon van Karl May. Wij denken aan wilde volksstammen, aan sluwe en wreede krijgers die de arme pioniers beloerden en wanneer zij de kans kregen vermoordden. Dat men eigenlijk andersom moet redeneeren en de fiere, nu bijna uitgemoorde volken beklagen, die oorspronkelijk de bezitters van Noord en Zuid Amerika waren, dat komt minder gemakkelijk in ons op.
Vaag weten wij dat de eerste Spaansche ‘conquistadores’ die bezit namen van de Mexicaansche kuststrooken, een uiterst geraffineerde en hoogstaande beschaving aantroffen bij de Inca's, een beschaving echter die onherroepelijk verloren is gegaan en waarvan slechts heel weinig overblijfselen zijn gebleven. Dat echter ook de Noord Amerikaansche roodhuiden, wier nazaten op enkele ‘reservations’ door de regeering teruggedrongen een moeizaam bestaan leiden, tot op heden toe nog de dragers zijn van een uiterst interessante cultuur, waarvan vooral de ethiek en de artistieke uitingen van belang zijn, is minder bekend. Hun wonderpoëtische natuurgodsdienst, hun hoogstaand en origineel begrip van leven en dood, hun zangen en vooral hun dansen zijn even zooveel openbaringen voor den zoeker die voor het eerst met dit volk in aanraking komt, dat ondanks slechte economische omstandigheden en funeste Amerikaansche nivelleerings en
| |
| |
standarizatiestreven, eigen karakter en eigen volksgebruiken tot op heden toe zuiver in stand heeft weten te houden.
Terloops zij opgemerkt dat de twee eenige werkelijke artistieke waarden die Amerika tot nu toe aan de wereld geschonken heeft - behalve een nog steeds in evolutie zijnde moderne litteratuur - beide het eigen goed zijn van gekleurde rassen: ik doel hier in de eerste plaats op de wonderlijke ‘negro spirituals’, geestelijke zangen zooals die voor het eerst door beroemde negerzangers als Roland Hayes en Paul Robeson werden gepopulariseerd en dan verder de nog zoo goed als onbekende Indianenliederen, van dikwijls roerend eenvoudige schoonheid doch door ingewikkeld rythme en ontbreken van harmonisatie moeilijk voor de ‘bleekgezichten’ in de oorspronkelijke vorm te zingen. Van de hand van de Fransche componiste Mme Herzchen Clement, die jarenlang onder de Indianen toefde, verscheen onlangs een bundel nagecomponeerde liederen, die zoo goed als mogelijk was de oorspronkelijke vorm aanpaste aan Europeesche instrumenten en zangtechniek.
Volledigheidshalve moeten ook de nu eens wilde dan weer weekromantische ‘cowboy songs’ worden genoemd, van een werkelijke kunstwaarde, merkwaardig product van half Noorsche, half Spaansche oorsprong en waarin de Roodhuid invloed zeer goed te herkennen is.
Bij het bespreken van de stammen die nu nog in N. en Middel-Amerika leven denken wij in de eerste plaats aan de drie voornaamste volken die zich als zoodanig nog van een eigen nationaliteit bewust zijn en temidden van de steeds voortschrijdende Amerikaansche beschavingsmanifestaties die tot in alle uithoeken van het reusachtige werelddeel doordringen min of meer stand hebben weten te houden en op de hen door de regeering aangewezen plekken grond hun eigen leven kunnen volgen, zooveel mogelijk als hun voorouders dat deden. Die drie stammen zijn de Hopi, de Sioux en de Comanchen, onderling weer in tal van afdeelingen gescheiden met een verschillend dialect en lichtelijk afwijkende gebruiken en zeden.
Alle Indianen echter weten zich door een soort geheime gebarentaal onderling verstaanbaar te maken en ook hebben zij
| |
| |
andere codemiddelen als vuren en trommelslagen waardoor berichten bliksemsnel van de eene naar de andere stam kunnen worden gezonden, duizenden kilometers ver.
Geen beter middel is er om de ziel van een volk te leeren kennen, dan iets te weten te komen omtrent zijn Godsbegrip en Godsdienst. Die van de Roodhuiden is een uiterst simpele en tevens vol poëzie. Het is een natuurgodsdienst, in volle beteekenis van het woord. ‘The Great Spirit’, de Groote Geest, de AlVader, is overal aanwezig en manifesteert zich in alles. Niets is dood, zelfs de rots heeft zijn eigen leven. De tempel van den Indiaan is de Natuur zelf, de Dood is slechts een overgang naar een verder leven in een andere sfeer. De krijger gaat na zijn dood naar de zalige jachtvelden, waar hij alles zal vinden wat zijn krijgerhart maar kan begeeren. Vandaar ook dat de Indiaan nooit treuren over een doode, ondanks het natuurlijk gevoel van smart bij het verscheiden van een die dierbaar was. Zij weten dat een fase van het leven is afgesloten, dat een andere begint. Sommige stammen zelfs hebben feesten ter eere van de afgestorvene, waarbij ieder zich verheugt over het betere lot dat de doode nu ten deel zal vallen.
Merkwaardig is het scheppingsverhaal zooals de Arapahoe Indianen dat vertellen: Aan het begin van het Al was de wereld met water bedekt. Er was slechts een plekje grond droog en daarop zat de eerste Arapahoe Indiaan. Toen de Groote Geest naderbij kwam zag hij de sterveling huilen en hij vroeg hem de oorzaak. ‘Omdat ik eenzaam ben en geen land heb’ was het antwoord. Daarop beval de Groote Geest aan een schildpad die langs kwam zwemmen een drooge plek gronds te ontdekken en even later wandelde de Arapahoe Indiaan tezamen met de Groote Geest door een verrukkelijke beboschte landstreek. Aan een meer gekomen wierp de Arapahoe Indiaan een steen in het water die zonk. ‘Zoo zullen je kinderen zijn’, zei de Groote Geest. Daarop nam de Indiaan een tak op, die op de watervlakte bleef drijven. ‘Waarom niet zoo’, vroeg hij, doch de Groote Geest antwoordde hem dat zijn nakroost dan te talrijk zou worden. Hij beloofde hem echter dat alle stervelingen direct na de dood in zijn rijk zouden worden opgenomen en met de woorden, die het credo van elken Roodhuid zijn ‘Weersta moedig je vijanden, wees trouw aan je vrienden’, verdween hij.
| |
| |
De Indianen zien in alle natuurverschijnselen manifestaties van het groote Al, en deze symbolen aanbidden zij, echter met de uitgesproken overtuiging dat het slechts symbolen zijn voor de eene, groote macht. Zoo is de zon, de groote levenmaker, voorwerp van altijddurende aanbidding omdat zij ‘het venster is waardoor de Groote Geest op de Aarde neerziet’.
Zoo is Moeder Aarde heilig en zoo is ook de maïs, het koren van den Indiaan, die in alle ceremoniën een groote rol speelt.
Zooals bij zoovele primitieve of natuurvolken speelt de dans een groote, een overwegende rol in het leven van den Indiaan. Voor het meerendeel zijn het religieuze dansen, waaraan soms alleen de priesters, doch meestal het heele volk deelneemt, d.w.z. alle mannen, daar de vrouwen, over het algemeen minder in tel, slechts in sommige dansen hun aandeel hebben. Ook zijn er solodansen van de cacique, de medicijnman, die meestal een bezwerend karakter dragen, ter heeling van een zieke en ten lest zijn er ook de clowndansen.
Zon dansen zij hun gebeden, met stampende voeten dringen zij als het ware hun wenschen Moeder Aarde in, daar heel hun Godsdienst een dienst is van de Aarde en haar verschijnselen. Zij voelen zich verwant aan haar, en als zij zingen zoowel als bidden zal het vooral zijn om aardsche verschijnselen: om regen of groei of bevruchting of koren.
Sommige al te preutsche Amerikaansche toeschouwers die bij de groepdansen werden toegelaten beklaagden zich over het wilde of obsceene karakter van sommige dansen en inderdaad heeft de regeering enkele dezer dansen zooals die van de gewone Krijgers verboden. Aan deze dans namen alleen zij deel, die gewond en uitgeput, doch zegevierend uit de strijd terugkwamen en tegenstanders hadden gedood. Op de eentonige, altijd wilder wordende muziek van de tamtam, de met dierenhuid bespannen en met stokken bespeelde trommel, dansten de krijgers, zich verwoed werend tegen de geest van hun slachtoffers. Hun extase bij het urenlang rondgaan werd soms zoo opgezweept dat zij doordansten tot zij geheel uitgeput neervielen en soms aan de gevolgen stierven.
Wat het gewaagde karakter van sommige andere dansen
| |
| |
betreft, dat is eenvoudig een kwestie van standpunt innemen. Voor de Indianen is alles natuur en natuurlijk, voor hen is het leven van de mensch gelijk aan dat van een plant of van een dier en het voortplanten van plant of bloem even gewichtig en even simpel als dat van de mensch. De werkelijke sensueele dansen, waaraan beide sexen deelnemen, dansen wier hoogtepunt soms tot een orgie wordt zooals bij veel Afrikaansche negerstammen, zijn bij de Indianen geheel onbekend, in de eerste plaats reeds daarom daar vrouwen slechts zelden aan de dans deelnemen.
Een dans die alleen door vrouwen wordt uitgevoerd is die van de Maïs, een heilige dans waarbij al de fases van zaaien en groeien en plukken en toebereiden wordt uitgebeeld. Daarentegen nemen zij altijd deel aan de zangen die de voornaamste begeleiding van de dansen vormen, tezamen met tamtam en ratels, een enkele keer een houten fluit, die voornamelijk ter begeleiding van liefdeszangen wordt gebruikt.
De Indiaansche muziek is heel merkwaardig, harmonie is afwezig en alles is op het rythme gebaseerd. Bij de dansen krijgt men soms vier verschillende rythmes door elkaar heen: die van de zang, die van de trommel, die van de dans en die van de ratels, terwijl daarbij dan indien het een niet religieuze groepdans is, de clowns door het schijnbaar tegen alles in dansen nog een eigen rythme scheppen, waarbij toch vreemd genoeg de eenheid van de totaalindruk bewaard blijft.
De zangen zijn velerlei, in verschillende dialecten gezongen, die de stammen graag van elkaar leeren, want elk volkje op zichzelf brengt vaak bezoeken aan buren waarbij de stamhoofden elkaar beginnen groetzangen toe te zingen.
Hieronder volgt de Sioux tekst en de vertaling van zoo een groetzang:
En o! hoe zwaar is mijn hart
Op beiden vallen schaduwen.
| |
| |
De magische zangen, door den medicijnman gezongen, nemen een groote plaats in. Zij worden door een soort ratels begeleid, leeren knodsen, bekroond met een adelaarsdonsveer, symbool van het eeuwige leven. Dat er een groote teederheid en een groote liefde voor de kinderen schuilt in het hart van den Roodhuid bewijzen het groote aantal wiegeliederen van een droevige melodieusheid, simpel en puur. Hieronder volgt de vertaling van een van de Fransche teksten, die ook al weer een gebrekkige vertaling van het origineel is, maar die toch een idee geven van de gedachte van een Indianenmoeder, die al bij voorbaat de smart voelt van een jong leven dat aan de krijg gewijd altijd bedreigd is, doch die zichzelf genoeg weet weg te cijferen om hem van het begin aan de hooge principes van moed en durf in te prenten:
Mijn kindje zal opgroeien tot een man.
Hij zal een fiere krijger worden.
In de dalen zal hij het gevaar ontmoeten,
De horizon, de wapiti en zelfs de vijand.
Als hij groot geworden is,
Zal hij ze allen dapper bevechten.
Als het noodlot mocht willen dat hij de dood ontmoet
Dan zal hij die even nobel weten te begroeten
Als het hert, of de antilope, of de wapiti.
Moedig zal hij weten te scheiden,
Zonder het leven te betreuren.
Er is nog een andere categorie solozangen, die gezongen worden tijdens het malen van het koren. De stem van den Roodhuid, ongeschoold natuurgeluid, is dikwijls van een diepe, bronzen warmte, met onverwachte en hooge falsetto uithalen, melankoliek, soms van een zeurige, opdringerige kwaliteit die op den langen duur een hypnotisch effect teweeg brengt, iets waarvan de medicijnman dikwijls in zijn heelzangen gebruik maakt. Achter al die soli of koorzangen voelt men meer dan met het zich bewust is, een groote macht, een manifestatie van de oudheid, van wonderbaarlijke kracht en intens beleven; een oud volk, dat
| |
| |
de aanbiddingsdienst der voorouders nog steeds en met overtuiging, in eere houdt.
Bij het dansen zingen de Roodhuiden in koor, ja ook zij die niet aan de dans deelnemen stemmen mee in met het lied. De stemmen vergaan in elkaar tot een machtig geheel, de ratels en het geklik van de metalen ornamenten geven een ondertoon van strakgespannen rythme, uiterst moeilijk voor ons Westerlingen te benaderen of te imiteeren.
Alvorens de dansen nader te bespreken wil ik een der meest karakteristieke medicijnmanzangen citeeren, waarin men zich rekenschap kan geven van het hypnotisch effect veroorzaakt door de eentonig gezongen tekst, waarvan de hieronder afgedrukte zinnen elk viermaal worden herhaald en die de patiënt volgens een zuivere ‘Coué’ methode behandelen. Daar een Roodhuid mij verzekerde dat de vertaling van Dr. Washington Matthews die acht jaar lang onder de Navajo Indianen vertoefde een zeer juiste was, laat ik die onvertaald volgen:
In the home made of the dawn
In the home made of the twilight
In the home made of the dark cloud
Where the zigzag lightning stands high on top -
O! Male divinity, come to us.
With your mocassins of dark cloud
With the zigzag lightning flung over your head
With the rainbow hanging high over your head
O! Male divinity come to us soaring.
I have made your sacrifice
In have prepared a smoke for you
O! Restore my feet for me.
Today take away your spell from me!
| |
| |
Far off from me it is taken
Far off, you have done it.
Happily my interior becomes cool
Happily my eyes regain their power
Happily my legs regain their power
Happily my head becomes cool
Happily my spell is taken off me
In beauty I walk, with beauty before me, with beauty
behind me, with beauty below me, with beauty above me,
with beauty all around me, I walk. In beauty it is finished.
Nathalie Curtiss, de groote expert op het gebied van Roodhuidfolklore vrucht van een veeljarige studie waarvan zij de blijken in een hoogst interessant boek heeft neergelegd ‘The Indians Book’, doch die deze kennis met de dood moest bekoopen toen zij trachtte in de allerdiepste religieuze geheimenissen in te dringen, waarvan alleen de hoogere medicijnmannen kennis hebben, heeft eens het volgende van de Indianen gezegd: ‘De beste vrienden van dit volk zijn de artiesten omdat deze kunnen aanvoelen dat in elken Roodhuid de ziel van een kunstenaar woont.’ Indien dit zoo is, dan komt dit het best tot uiting in de groepdansen waaraan alle leden van de stam op de een of andere tijd van het jaar moeten deelnemen. En niet alleen in de danskunst uit zich die artisticiteit, ook in het zingen en in de kunst van de lichaamsbeschildering, of door het maken van de soms prachtige dansmaskers en ook door de ‘zandteekeningen’ die een onderdeel van vele religieuze ceremoniën vormen en waarbij met verschillende kleuren zand symbolische figuren worden gemaakt, soms in het openbaar op de grond, meest in de geheime beslotenheid van de ‘kiva’ het huis van den medicijnman.
Voor den oppervlakkigen beschouwer lijkt het of de meeste Indianendansen hetzelfde karakter hebben: het is een urenlange
| |
| |
kringzang waarbij in verschillend tempo met de voeten op de grond wordt gestampt. Kenners echter weten dat elke kleine detailwijziging een groote beteekenis heeft, daar velerlei symbolen geweven worden in het kleurige patroon van de dans die in wezen een vorm van aanbidding is. De groote jaarlijksche groepdansen vallen dan ook samen met de feesten, die meestal van zes tot veertien dagen duren, en waarvan de climax altijd op de laatste dag door een groepdans gevormd wordt, waarin de adoratie van de natuur in de Godheid de hoogste uitdrukking vindt.
Dikwijls ook bestaat een deel van de dans uit een pantomime, waarbij de gemaskerde personen de Godheden voorstellen, d.w.z. die natuurmachten die als zoodanig aangebeden worden, doch die allen verpersoonlijkingen zijn van de Groote Geest. Blanken, die de groepdansen die op de laatste dag van het feest worden gegeven, kunnen bijwonen, zijn slechts zeer zelden toegelaten tot de ‘kiva’ het huis van den medicijnman, waar de andere ceremoniën, zooals de dramatische Godslegenden, worden uitgevoerd. Dat het hier werkelijk om een heilige traditie gaat blijkt wel uit het feit dat allen die aan zoo een ballet deelnemen van te voren geestelijk zoowel als lichamelijk grondig gereinigd moeten worden. Een danser, een uitverkorene die bij deze voorbereidende dansen meewerkt, vast enkele dagen van te voren, ook wordt hem een braakmiddel toegediend en daarna wascht hij het lichaam en het haar, alvorens zich met de voorgeschreven figuren te beverven. Ook de kostuums en de maskers, meest van gedroogde buffelhuid gemaakt, in schrille kleuren beverfd, bekroond met de heilige adelaarspluimen, worden met de grootste zorg enkele dagen voor het feest in orde gebracht. De medicijnman houdt zeer streng toezicht opdat alles tot in het uiterste nauwkeurig verzorgd is.
Dit alles gaat volgens strikt voorgeschreven wetten en tradities, waarvan soms de Indianen zelf de beteekenis niet begrijpen; het is alleen de medicijnman die de sleutel tot al die geheime teekenen en symbolen heeft doch deze wetenschap is hem heilig en nooit zal hij een blanke iets daarover meedeelen. Zelfs de enkele ontdekkingsreizigers die jaren lang temidden van hen leefden en bij
| |
| |
enkele geheime diensten werden toegelaten, konden niet tot de kern van dat alles doordringen. Ongetwijfeld echter beschikt de medicijnman over occulte of hypnotische machten, die hem in staat stellen voor ons onbegrijpelijke resultaten te verkrijgen, bijvoorbeeld gedurende die meest geheimzinnige aller dansen, de ratelslangdans, waarover ik het straks uitvoeriger zal hebben.
Hij, de cacique, is in werkelijkheid het spiritueele hoofd van de stam, de bemiddelaar tusschen de leden en de Groote Geest. Hij ook is de eenige, in deze werkelijke communistische samenleving waar ieder de ander helpt en slechts zelden persoonlijke eigendommen vergaart, die vrij is van werk, zijn velden worden voor hem bebouwd en zijn voedsel wordt door de stam verstrekt. Het schijnt echter jaren van studie en meditatie te vereischen alvorens de hulppriester tot deze hooge onderscheidingspost komen kan, want de meeste medicijnmannen zijn oud.
Bij de religieuze dansen treden het meest op de voorgrond die welke uitgevoerd worden tijdens de feesten om de regen af te smeeken. Ook die ter aanbidding van de zon nemen een groote plaats in. Daarna komen die welke om bevruchting vragen, voor land of mensch of dier. Ook worden er jaarlijks dierdansen gehouden, waarbij de dansers als buffels of vogels of herten verkleed zijn. Meestal wordt een jacht gemimeerd en altijd is de clown aanwezig die de onhandige Amerikaan persifleert, of de lummel die over zijn geweer valt, of de weg kwijt raakt, of door het hert op de grond wordt gegooid. De Indiaan heeft een groot en zuiver gevoel voor humor en deze komt prachtig in al deze balletten tot uiting. De esoterische meening van deze dierdansen ligt echter dieper dan het uitbeelden van een jacht: het wil terugvoeren tot de tijd toen de mensch en het dier nog vredig tezamen leefden in de gelukzalige velden van de onderwereld (de hemel der Roodhuiden ligt onder de grond) de oorspronkelijke verblijfplaats van al wat leeft, en waar nog steeds de Goden verblijf houden die er na hun dood de menschen verwelkomen met overdaad van voedsel en uitgestrekte jachtvelden vol wild (het Germaansche Walhalla idee).
Zoo men ziet is hier, evenals bij de Godendansen met de maskers, het begrip dans en drama nauw verwant. Het is de oprechte
| |
| |
religieuze expressie van een primitief volk en evenzeer gebed als dramatische uitbeelding, dateerend uit de tijd toen beiden nog één waren. Hierbij zijn de eerste Grieksche Dyonisos drama's en ook de middeleeuwsche mysteriespelen te vergelijken.
Andere, zeer belangrijke danslegenden, zijn die van de oorlog. De oorlogsdansen hebben echter nu voor de Indianen alle be teekenis verloren en zij worden alleen nog als een soort kunstvorm opgevoerd. De meest beroemde zijn de krijgsdansen van de Comanchen en daar alle andere Roodhuidvolken veel reizen en graag de zang en dansvormen van hun broeders overnemen, worden deze dansen bijna door het heele land, op alle reservations gelijk gedanst, met kleine detailafwijkingen.
Tot het gebied van de solodansen behooren die van de clowns, merkwaardige reizende hermieten die van stam tot stam trekken en die tevens dikwijls heelmeesters zijn. Met een ongeloofelijk gevoel voor humor beelden zij voorvallen uit het dagelijksch leven potsierlijk uit, doch daarnaast volvoeren zij ook heelmeesterdansen, van een merkwaardig hypnotische werking, die reeds meer tot het gebied van den medicijnman behooren.
De solodansen van den medicijnman duren, wanneer er patiënten moeten worden genezen, negen dagen. De eerste dagen worden als gewoonlijk met geheime ceremoniën doorgebracht, zandteekeningen in de ‘kiva’, gebeden, zweetbaden en braakmiddelen voor de patiënt en oprichten van een altaar. Op de laatste nacht wordt tot het ochtendgloren doorgedanst en hieraan nemen dikwijls ook de andere leden van de stam deel.
De meest bekende aller dansen die elk jaar duizenden toeristen naar de ‘reservations’ lokt, is de ratelslangdans, die gehouden wordt om regen af te smeeken. Deze openbare uitvoering is het eind van een zestiendaagsch feest, dat zich bijna geheel in de ‘kiva’ het huis van den medicijnman afspeelt en waarbij nooit een blanke wordt toegelaten.
Het begint met de preparatie van de dansattributen, de gebedstokken, hel beschilderd, die in de grond worden gestoken, het maken van kunstzinnige zandfiguren, het vasten en reinigen van de dansers zelf en het oprichten van een altaar. Deze vierhoekige verhooging is van boven tot onder met bliksemschichten, beschil- | |
| |
derd, in de vorm van slangen en gekleurde wolken naar de vier windstreken gericht. Op het altaar staan kommen gevuld met water van de heilige bron, dunne jonge maïsspruiten en groene meloenen en boonen. De meening is duidelijk, het beteekent: ‘Wij wenschen storm en regen in elke richtig, opdat onze bronnen gevuld mogen worden, dat deze levengevende planten groeien mogen en dat er genoeg voedsel voor onze kinderen mag zijn - dan wanneer onze kinderen zich verzadigd hebben, dat er genoeg voedsel voor allen zijn mag’.
Treffend is dit kleine gebedsstaaltje, bewijzend hoe groot de liefde van den Roodhuid voor zijn kroost is.
Gedurende de laatste vier dagen, wanneer alle voorbereidselen zijn afgeloopen, gaan de priesters voor dag en dauw naar buiten om de bronnen en putten met heilig koren te besprenkelen en gebedstokken in de grond te duwen. Deze gebedstokken, hel beschilderd, sommen alle wenschen op van de Roodhuid, zij zijn een blijvende aanbidding en afsmeeking voor de Groote Geest en vervullen als zoodanig de zelfde dienst als de ‘gebedsmolentjes’ van de Thibethaansche monniken. Alle deelnemers aan de dans in vol ornaat, beschilderd en met veeren en versierselen uitgedoscht, blijven van nu af in de kiva terwijl enkele priesters de vallei ingaan om op ratelslangen, de gevaarlijkste aller Amerikaansche reptielen, wier beet doodelijk is, jacht te maken en de dieren in een groote zak mee naar de kiva terug te brengen. Het schijnt nu dat de dieren, gedurende een geheime ceremonie, gewasschen worden in een pot met water waarin een onbekend kruid is opgelost en daarna worden zij overgebracht naar de ‘kisi’ een soort altaar dat speciaal voor de gelegenheid op de plaats in de open lucht is gebouwd waar de dans later zal plaats hebben.
De deelnemers zijn allen zwart beschilderd, met zwart gelaat en hier en daar witte en roze vlekken, van een curieus, griezelig effect. Zij dragen de volle hoofdtooi van uilen- en arendsveeren en hebben in de hand een zak met heilig koren en de slangenzweep, waarmee zij voorkomen dat de dikwijls manshooge slang zich in de gevaarlijke kronkel legt die doodelijk kan zijn. Waarschijnlijk vinden nog andere onbekende ceremoniën in de kiva
| |
| |
plaats die maken dat de deelnemers aan de dans immuun zijn voor het slangengif want ooggetuigen hebben gezien hoe tijdens de dans de uitvoerder de doodelijke beet ontving zonder dat deze hem nochtans scheen te deren. Een raadsel blijft het echter want ook de hypothese dat men de slang noodzaakte zoo dikwijls te bijten tot zijn gifvoorraad was uitgeput, moet worden verworpen aangezien men na de dans slangen heeft opgevangen die in laboratoria onderzocht zijn geworden, waaruit bleek dat zij in het volle bezit van hun doodelijke vermogens waren.
Hoe dan ook, de deelnemers aan de dans, van vijftien tot dertig, scharen zich op het open plein rond de ‘kisi’ die de slangen bevat, meest een zestigtal groote exemplaren, en zij beginnen een vreemde zachte zang, van een dof onaardsch effect, om den plotseling in wilde extase over te slaan doch even later weer het zachte, morrende geluid te laten hooren. Ook de begeleidende dans, van loom en droomerig beweeg, slaat plotseling over in een sterk en woest figuur om eveneens weer in de slappe bewegingen te verglijden.
De zak met de slangen is uit het altaar te voorschijn gehaald en de eerste beesten kruipen over de grond. Twee dansers, als onverbrekelijke eenheid gebarend, naderen een slang en terwijl de een het reptiel in de mond neemt zorgt de andere met zijn slangenzweep ervoor dat het beest gestrekt blijft en niet in de doodelijke kronkel rolt. Een derde, die als een schaduw de twee volgt is de ‘oppasser’. Zoodra de eerste priester de slang uit zijn mond laat vallen om een andere op te nemen, volgt de oppasser de eerste slang, die snel glijdend tot aan de toeschouwers weg wil komen en neemt hem op. Nonchalant wordt het gevaarlijke beest over een arm gewonden en reeds is hij weer op zijn post om een andere slang te volgen.
Zoo zijn er vijf tot tien groepen van drie, die altijd maar weer nieuwe slangen die uit de zak ontsnappen opnemen en laten vallen. Is de dans op het hoogtepunt gekomen, dan is de heele grond met kronkelende, sissende en ratelende reptielen bedekt. De zon schijnt onmeedoogend, de angstige opwinding van de toeschouwers is als een voelbare hypnose, het Indianenvolk gaat onverstoorbaar door de eentonige begeleidingsmelodie te zingen en rythmisch gaat de tamtam en de ratel.
| |
| |
Nu treedt de hoofdpriester naar voren. De zak is leeg. Met heilig koren maakt hij een groote kring in het midden op de grond en dan strooit hij eveneens koren in de zes hoofdrichtingen van de wereld. De oppassers gooien nu alle slangen binnen deze magische cirkel. Enkele vrouwen komen haastig en zichtbaar angstig aangeloopen - want zij zijn niet ingewijd en niet immuun voor de beten! Snel strooien zij heilig koren op de slangen om dan even snel weer te verdwijnen in de rangen van haar zingende zusters. Nu nemen de priesters armen vol slangen op en zich een weg door de menigte banend die eerbiedig en ver opzij wijken, verdwijnen zij in de vallei om de slangen los te laten bij de heilige bronnen, meenend dat deze boodschappers dadelijk naar de onderwereld zullen verdwijnen om het gebed voor regen over te brengen aan de Goden.
Niet onvermeld moet worden gelaten, dat elk jaar, zoodra de slangendans geëindigd is, die altijd tijdens een periode van droogte gehouden wordt, de weldoende regen in stroomen neervalt, zoo zelfs dat het een traditie van de toeristen is met parapluies en regenmantels gewapend de dans bij te wonen. Toeval..... berekening van weersgestledheid..... wie zal het zeggen?
Een andere, nog minderbekende geheime dans is die der zwaardslikkers. De deelnemers, na weer de ritueele ceremoniën te hebben gevolgd van reiniging, braken, verven, zandfiguren maken en altaar oprichten, verschijnen op de laatste dag in groote groepen in het openbaar, ieder twee zwaarden met fel beschilderde en gevederde handvatten in de hand houdend. Merkwaardig genoeg zijn er onder de zwaardslikkers ook vrouwen. Tijdens een wilde rondedans die uren duren kan slikken de deelnemers eerst een, dan twee zwaarden tegelijk, tot aan het handvat toe. Deze dans is als zonneaanbidding bedoeld en slechts bij enkele stammen als de Hopi en Navajo's in gebruik.
De meeste dezer dansen verliezen zelfs voor de Indianen, onherroepelijk door de blanke beschaving besmet, hun diepere religieuze beteekenis, doch alleen al als kunstuiting zijn zij zeker waard in stand te worden gehouden.
Enkele zonen en dochteren van het roode ras hebben hun
| |
| |
persoonlijke artisticiteit weten te manifesteeren in het aanpassen van de nationale dansen, in wezen allen groepdansen, aan solo uitvoering. Twee dezer artiesten, die tot nu toe slechts in de Vereenigde Staten reisden zijn naar Europa gekomen, n.l. de danseres Spotted Elk en de zanger en danser Os-ko-mon, de laatste gebracht door de reeds genoemde Fransche componiste Mme Herzchen Clément, die behalve zangen ook dansmuziek hercomponeerde naar de originele gegevens en het deze artiesten op die manier mogelijk maakte ook in Europa op te treden.
Spotted Elk heeft al de humor, al de fijne observatie van de clown van haar ras en behalve de heilige en voor de vrouwen voorgeschreven dansen als die voor de maïs of voor de bevruchting geeft zij allergeestigste dansdrama's met een wat pueriele tekst als b.v. ‘De zwaarlijvige man die met de jongens wil meedansen en buiten adem achterblijft’, doch ook zingt zij met vlammende hartstocht opwindende krijgsliederen of met teere innigheid die ontroerende wiegeliedjes van haar volk.
Os-ko-mon, in wezen en verschijning werkelijk de zoon van een opperhoofd, in wonder kleurige kostuums, zingt met een diepwarme stem die in felle hooge tonen kan omslaan Comanche en Sioux liederen. En hij danst de magische dansen van de medicijnman en de heilige dansen van de gewijde veer of van de witte Buffel en ook Godendansen met maskers van een geheimzinnige aantrekking, onstuimig en onaardsch tegelijkertijd.
In het groote ‘Ballet van de Adelaarsveer’ ziet men eerst de sterveling, die onder zijn laken plat ter aarde de geesten van de onderwereld aanbidt. Dan zendt hij boden naar Moeder Maan, naar de winden en naar de Aarde. En de boden brengen hem de heilige veer terug, de veer waarmede hij het koren kan scheppen, de magische veer waarmee hij de oogst zegent. En de dans eindigt met een zegenrijke dank als de overvloedige oogst wordt binnengehaald.
Iets van de ongebreidelde hartstocht van de woeste krijger is in de dans met het mes, als hij zich opmaakt de vijand te scalpeeren doch op zijn beurt belaagd en gedood wordt. Het is alles direct en duidelijk van de aarde en dicht erbij, intens beleefd en intens gemimeerd. Maar men voelt de oude en diep gerespec- | |
| |
teerde traditie achter dit alles, uitbeeldingen niet alleen van leven en dood maar van één zijn met het Al, een zich bewust zijn van te behooren tot dat wat zich overal in leven uiten kan.
De moderne Indiaan is een persoon met een tweeledige natuur. Door den blanken man gedwongen naar een gouvernement's school te gaan wordt hij een tamelijk goede timmerman, boer, Christen. Hij imiteert de blanken zoo goed en zoo kwaad als het gaat. Ondertusschen is er weinig tijd over om hem in alle mysteries van zijn ras in te wijden, doch is hij onwetender dan zijn voorouders, dat diepe instinct te aanbidden is hem gebleven; ook als hij voor het oog van de wereld Christen is moet hij zijn hulde brengen aan de natuurmachten.
En dat andere deel van zijn natuur blijft de blanke gesloten, het wordt gedomineerd door zijn oude gevoelens en geloof. Zijn echt, innig leven vindt uitdrukking in de kiva, zijn eenige hoop is gevestigd op de Goden van zijn voorouders, die Groote Machten die hem nog altijd water en koren brengen, voorspoed op jacht, geluk in het leven en een diep spiritueel begrijpen zooals de blanke niet kent.
Dat hierin enkele diepe levenswaarden besloten liggen waarmede wij ons voordeel kunnen doen hebben enkelen groepen door het oprichten van een internationale vereeniging die tot doel heeft die laatste resten van een oude cultuur die te verdwijnen dreigt, voor ondergang te behoeden. Want zooals de bison bijna uitgestorven is zoo is ook het roode ras gedoemd te verdwijnen, tenzij dat er maatregelen ter meerdere bescherming worden genomen, anders zullen zij in het omringende blanke ras opgaan en daarmee zal dan een van de donkerste vlekken op de bladen van het Amerikaansche geschiedboek zijn verbleekt.
Laten wij hopen dat tenminste dat van hun Kunst wat tot het Wereldgoed kan bijdragen, bewaard zal blijven.
Litteratuur: |
Leo Crane - The Enchanted Desert Erna Fergusson - The dancing Gods Nathalie Curtiss - The Indians Book Antonio Garcia y Solar - Pelos Rejos. |
|
|