| |
| |
| |
A.S. Poesjkin door Dr. Boris Raptschinsky.
Alexander Sergejewitsj Poesjkin (1799-1837), over wien nu, naar aanleiding van den honderdsten verjaardag van zijn te vroegen en tragischen dood, veel geschreven en gesproken wordt, was, ondanks zijn gedeeltelijk niet-Russische afstamming, een der belangrijkste vertegenwoordigers van den Russischen geest. Hij is niet alleen de grootste Russische dichter, die in even sterke mate door de ‘rooden’ en de ‘witten’ vereerd wordt, doch tevens het symbool van de Russische beschaving, haar ziel, haar hoogste uiting. Toen de Russische émigré's in de verstrooiing den dag der Russische beschaving hebben ingevoerd, werd die dag naar Poesjkin genoemd. Poesjkin is immers een banier, waaromheen alle Russen vereenigd kunnen worden.
Van vaders kant behoorde Poesjkin tot een oud adellijk geslacht, dat echter nooit tot de hooge aristocratie had behoord. Van moeders kant was hij een afstammeling van een Neger, dien Peter de Groote ten geschenke had gekregen; Peter maakte den zwarten slaaf tot Russisch edelman (de groote hervormer van Rusland kende geen rasvooroordeelen) en stelde veel vertrouwen in hem. De Negers van Harlem noemen Poesjkin daarom een der hunnen. Poesjkin kreeg zijn schoolopleiding aan het Lyceum te Tsarskoje Selo. Daarna leidde hij het gewone leven van de adellijke jongelui van zijn tijd, waarbij kaarten, vrouwen en wijn de eerste plaats innamen. Reeds vroeg begon
| |
| |
hij gedichten te schrijven, die de aandacht van zijn tijdgenooten trokken. Een dier gedichten wekte bij den tsaar ontevredenheid, en Poesjkin werd naar het Zuiden verbannen. Later kreeg hij bevel, op zijn landgoed te wonen, en werd hij onder politietoezicht gesteld. Dat heeft een voordeel opgeleverd: door zijn gedwongen verblijf op het land kon hij geen deel nemen aan den opstand der z.g. Dekabristen (1825), waardoor hem het vreeselijke lot van die opstandelingen bespaard is gebleven.
Na de troonsbestijging van Nicolaas I (tegen wien de opstand gericht was) kon Poesjkin naar Petersburg terugkeeren. Hij kreeg verlof gedichten te schrijven, maar hij werd aan de censuur van den chef der gendarmerie onderworpen, die een ongehoord strenge censor bleek te zijn, tot groot nadeel van de literatuur. Om het toezicht nog meer te versterken benoemde de tsaar hem tot kamer-jonker, hetgeen den dichter, die geen jongen meer was, belachelijk maakte. Poesjkin leerde in 1828 de knappe, maar onbenullige, Natalia Gontsjarowa kennen en huwde haar, ondanks het groote verschil in leeftijd en het feit, dat het meisje niets om hem gaf; zijn mulattenuiterlijk boezemde haar wellicht zelfs tegenzin in, hoewel dit slechts een veronderstelling is.
De jonge vrouw was ijdel, dacht meer aan bals en pret dan aan haar huishouding. Op een dier bals leerde zij den knappen d'Anthès kennen, den pleegzoon van baron Van Heeckeren, den Nederlandschen gezant aan het Russische hof. D'Anthès maakte haar het hof; spoedig sprak vrijwel iedereen in de hofkringen over de beweerde liaison van Natalia Poesjkina en den garde-officier d'Anthès; de positie van Poesjkin werd met den dag onhoudbaarder. Tenslotte hakte hij den knoop door en daagde d'Anthès tot een duel uit. De Nederlandsche gezant wist het treffen te voorkomen: d'Anthès huwde op zijn aandringen een schoonzuster van Poesjkin. Na dat huwelijk hervatte d'Anthès echter de hofmakerij. Poesjkin kreeg anonieme brieven, waarin over de beweerde verhouding tusschen zijn vrouw en haar zwager gesproken werd. Nu zag Poesjkin zich gedwongen zijn zwager opnieuw tot een duel uit te dagen. Het treffen vond plaats, en Poesjkin werd doodelijk gewond. 29 Januari (10 Februari) 1837 stierf hij te Petersburg.
| |
| |
Dat is, heel summier, de levensloop van den genialen dichter, wiens te vroege dood voor de Russische literatuur een onherstelbaar verlies beteekende.
Poesjkin is in het buitenland weinig bekend. Wie een handboek der geschiedenis der wereldliteratuur opslaat, vindt er een paar regels over hem en zijn werk, waarbij de auteur van die regels den Russischen dichter ophemelt, doch wanneer ge die passages met aandacht leest, merkt ge al dadelijk, dat de schrijver gangbare meeningen uit, dat hij Poesjkin niet kent, dat het werk van Poesjkin hem vreemd is. Dat is volkomen begrijpelijk: het belangrijkste werk van Poesjkin bestaat uit poëzie, die onvertaalbaar is. Zijn proza is, uiterlijk althans, heel eenvoudig, vaak op het naïeve af, doch de vertaling ervan levert groote moeilijkheden op; dit is o.a. duidelijk te zien in de kort geleden hier te lande verschenen vertaling van eenige verhalen van Poesjkin, een vertaling die den lezer geen al te gelukkige voorstelling van den genialen dichter geeft.
Om Poesjkin te genieten, om zijn werk te begrijpen, om de onweerstaanbare charme van zijn verzen te ondergaan is vóór alles een grondige kennis van het Russisch noodig. Ik bedoel daarmede geen kennis van de ‘woordenboekbeteekenis’ der woorden, maar van hun diepere wezen, van hetgeen achter die woorden schuilt, iets dat niet uit boeken te leeren is. Daar de meeste vertalers deze kennis missen, is hun vertaling kleurloos, levenloos. Er is nog meer: om Poesjkin te begrijpen en aan te voelen is een grondige kennis van Rusland, van het Russische leven, van de Russische psyche noodig. Om zijn poëzie te kunnen savoureeren is tamelijk veel beschaving noodig, omdat zijn verzen, ondanks hun lichtheid en bevalligheid, diepe gedachten bevatten.
In de handboeken en encyclopediën wordt gewoonlijk verteld, dat Poesjkin tot de school der romantici behoorde. Dat is niet alleen een onjuistheid, het is tevens een dwaasheid. Poesjkin behoorde tot geen enkele literaire school, de aard van zijn werk is niet door een bepaalde formule uit te drukken: in zijn werk vindt ge vormen, die aan alle literaire stroomingen van zijn tijd doen denken, en daarbij bijna steeds in de meest origineele en onverwachte combinaties, maar hij heeft zich nooit aan een
| |
| |
bepaalde strooming gebonden - Poesjkin was vóór alles Poesjkin, de eenige, de groote, de onvergelijkelijke. Elke poging, zijn wezen in het nauwe keurslijf van een bepaalde formule te persen, moet onvermijdelijk op een jammerlijke mislukking uitloopen.
Poesjkin was de eerste Russische dichter, die alle Russische standen, alle maatschappelijke groepen - van af den tsaar tot den armzaligen boer, die toen lijfeigene was - kende en lief had, in de diepste diepten van hun zieleleven doordrong en het op een treffende wijze weergaf. Poesjkin was tevens de eerste, die begreep, dat de dichter zich niet binnen de nauwe grenzen van zijn eigen stand mocht opsluiten, dat de grauwe massa van het volk voor hem van veel meer belang was dan de aristocratie, dat die massa de draagster van de Russische ziel was, dat die massa een onuitputtelijke bron van onderwerpen bood. Hij was te vroeg gestorven om het geweldige beeld van Rusland in al zijn onverwachte verscheidenheid te voltooien, maar wie zijn werk kent, weet iets van die verscheidenheid en voelt tevens iets van de eenheid, die de vaak tegenstrijdige onderdeelen tot een imposant geheel maakt.
Het werk van Poesjkin is te gecompliceerd om in een kort artikel besproken te worden. Wij zullen ons daarom tot een paar grepen moeten beperken. Een zijner belangrijkste werken is ongetwijfeld ‘Jewgenij Onjegin’, een roman in den vorm van een poëem, waaraan Poesjkin 9 jaar lang gewerkt had. De inhoud van dezen roman is eenvoudig: De held, Onjegin, is een jonge edelman, die na zijn geheele vermogen te hebben verkwist naar het landgoed van zijn oom gaat om het te erven. Hij leert op het land een adellijke weduwe kennen, die twee dochters heeft: Olga en Tatiana. Olga is met den dichter Lensky verloofd. Uit baldadigheid maakt Onjegin Olga het hof, hetgeen tot een duel tusschen de twee met elkaar bevriend geraakte jongelui leidt, waarbij Lensky gedood wordt. Tatiana, die door Poesjkin met bijzonder veel liefde beschreven wordt en die het ideaal van het Russische meisje sterk benadert, raakt verliefd op Onjegin, doch deze wijst haar liefde af Na eenige jaren ontmoeten deze twee elkaar weer; Tatiana is met een man getrouwd, die veel ouder is dan zij; nu vat Onjegin liefde voor
| |
| |
Tatiana op, maar nu wijst zij hem af en verklaart, haar man trouw te zullen blijven.
Poesjkin heeft dat eenvoudige gegeven tot een der belangrijkste werken van de wereldliteratuur weten te maken. Geheel Rusland wordt daarin beschreven, geprojecteerd door de ziel van den dichter. Onjegin is wel geen tweelingbroeder van Poesjkin, zooals sommigen beweren, doch een sterke verwantschap van die twee personen kan niet ontkend worden. Het is een dier Byroniaansche jongelui, die hun tijdperk typeeren, hypergevoelig, bezield met liefde tot de poëzie, de natuur, in staat de schoonheid in al haar uitingen te voelen, er zelfs in verrukking van te komen; die jongelui misten echter de kracht om hun vage verlangens en bezielingen in daden om te zetten, zij konden nergens lang blijven, konden zich aan niets definitiefs hechten, het waren zwervers, meteoren. Het zou natuurlijk dwaasheid zijn te beweren, dat de Russische jeugd van dien tijd hoofdzakeliijk uit Onjegin's bestaan heeft, maar dat dit het meest sprekende type van dien tijd was, wordt door de omstandigheid aangetoond, dat na Poesjkin ook anderen dergelijke jongelui hebben beschreven. Trouwens, het Byronisme heeft nergens zulke belangrijke gevolgen gehad als in Rusland.
Een ander werk van Poesjkin, dat de Westerlingen eveneens min of meer kennen, omdat het de stof voor een opera geleverd heeft, is het treurspel ‘Boris Godoenow’, waarin zekere invloeden van Shakespeare onmiskenbaar zijn (hoofdzakelijk ‘Macbeth’). Het tragische lot van den ongelukkigen tsaar Boris Godoenow leverde bijzonder dankbaar materiaal voor een tragedie. Poesjkin heeft de geschiedenis van Rusland alleen uit de werken van Karamzin gekend (andere werken bestonden toen niet), hierdoor is de merkwaardige persoonlijkheid van tsaar Boris Godoenow in een historisch betwistbaar licht geplaatst, maar het geheel is overweldigend door de grootschheid van visie.
Het probleem, dat Poesjkin in ‘Jewgenij Onjegin’ behandelt, werd door hem reeds eerder in de poëmen ‘De Zigeuners’ en ‘De Kaukasische Gevangene’ verwerkt. Verder zijn te noemen ‘De Fontein van Bachtsjisaraj’, ‘Graaf Noelin’, ‘Poltawa’
| |
| |
e.a. Onder den invloed van zijn oude njanja (zoo iets als een baboe in Indië), Arina Rodionowna, door wier toedoen hij de Russische folklore heeft leeren kennen, schreef Poesjkin eenige sprookjes.
Poesjkin begon tamelijk laat proza te schrijven. Behalve de kleine verhalen, die hij onder den naam Bjelkin uitgegeven heeft en die bijzonder belangrijk zijn doordat de geniale dichter zich zóó zeer in het geestesleven van dien door hem zelf geschapen Bjelkin heeft ingeleefd, dat er uiterlijk weinig of niets van Poesjkin zelf te zien is: alles is in den stijl van een Bjelkin geschreven, door den bril van een Bjelkin gezien, aan de gedachtensfeer van een Bjelkin aangepast. Het is niet de geniale dichter Poesjkin, die het schrijft, maar een bescheiden man, met een zeer beperkten horizon, maar met een warm hart.
Merkwaardig is de novelle ‘Schoppenvrouw’, waarvan de strekking veel grooter is dan de meeste lezers vermoeden. De nieuwste onderzoekingen hebben aangetoond, dat deze novelle het uitgangspunt werd van verschillende werken van de belangrijkste Russische schrijvers (o.a. van Dostojewsky). Dit kan trouwens ook van bijna alle werken van Poesjkin gezegd worden. Poesjkin gaf in gecomprimeerden vorm problemen, die door de latere schrijvers uitgewerkt werden. Het proza van Poesjkin is volgeladen met ideeën, elk gedeelte, elke alinea bevat materiaal voor een nieuw werk. En de Russische schrijvers hebben steeds uit die bron geput, zij hebben de door Poesjkin kwistig gestrooide gedachten benut en in hun romans verwerkt. Er is nauwelijks een tweede voorbeeld van een dichter aan te wijzen, die voor zijn nageslacht zulk een belangrijke rol gespeeld heeft als Poesjkin voor de Russische literatuur nà hem. Zonder Poesjkin is de Russische literatuur van de XIXe eeuw ondenkbaar.
Zijn belangrijkste schepping in proza is de roman ‘De Kapiteinsdochter’. Poesjkin geeft in het begin van dat boek een beeld van het vreedzame hoewel eentonige leven van de officieren in de kleine vestingen in het land van Orenburg in 1775. Plotseling steekt een vreeselijke storm op: de kozakken en de lijfeigenen komen onder aanvoering van Poegatsjow (die zich voor keizer Peter III, den overleden man van Katharina de
| |
| |
Groote, uitgeeft) in opstand tegen het regime; de inboorlingen, die door de overheid onderdrukt worden, sluiten zich bij den opstand aan, een groot gedeelte van Rusland valt in handen van de opstandelingen, de lijfeigenen dooden hun landheeren, er ontbrandt een strijd op leven en dood tusschen de twee klassen van de toenmalige Russische maatschappij. De sympathieën van Poesjkin zijn aan den kant van den adel, niet zoo zeer uit ‘klassevooroordeelen’, maar omdat hij de Russische massa te goed kent om niet te weten, tot welke ontzettende gevolgen een overwinning van een Poegatsjow zou kunnen leiden. Doch tegelijkertijd laat hij ook Poegatsjow recht wedervaren. Poesjkin toont aan, hoe de officieren van die vestingen, wier belangen en aspiraties vóór het losbarsten van den storm zoo laag bij den grond waren, in het uur van gevaar als ware helden handelen en hun leven opofferen om aan hun eed trouw te blijven. Tegen den achtergrond van die gebeurtenissen speelt zich de eenvoudige doch ontroerende liefde af van de helden. Het eenvoudige meisje, dat nooit buiten haar dorp is geweest, gaat naar Petersburg en weet tot de machtige keizerin door te dringen om haar beminde te redden, die door zijn medeminnaar (den verrader Sjwabrin) opzettelijk van verraad beschuldigd wordt om te voorkomen, dat hij het meisje trouwt, dat hem liefheeft. De liefde van het eenvoudige meisje triomfeert over alle moeilijkheden. Poesjkin heeft deze kleine luyden tot het centrum van zijn verhaal gemaakt, en hij heeft het op een wijze gedaan, die den lezer verovert, hem ontwapent, hem het groote in die kleine menschen doet zien.
Evenals in al zijn werken wordt de lezer door den eenvoud van den stijl getroffen. Poesjkin bereikt met behulp van zeer eenvoudige middelen een geheel, dat anderen - zelfs zeer grooten - slechts met behulp van zeer groote middelen kunnen benaderen. Daarbij is zijn stijl klaar en doorschijnend, mist hij zelfs een zweem van geforceerdheid. Wie het proza van schrijvers van een eeuw geleden kent, weet hoe snel de taal veroudert, hoe werken, die een eeuw geleden de menschen boeiden, nu hopeloos verouderd zijn. Het proza van Poesjkin is nu even frisch en aantrekkelijk als honderd jaar geleden. De lezer denkt steeds bij zich zelf: maar dat is heel eenvoudig, dat
| |
| |
kan ik ook. Hij vergist zich natuurlijk: hij kan het niet, alleen de allergrootsten zijn in staat zoo iets te scheppen.
Bij het lezen van de gedichten en verhalen van Poesjkin krijgt ge den indruk, dat Poesjkin spelenderwijze schreef, dat het scheppen hem hoegenaamd geen moeite kostte. Dat is echter alweer een vergissing. Poesjkin was een harde werker, hij bestreed in woord en geschrift de oppervlakkige meening, die in vele kringen nog steeds heerscht, als zou de dichter, de door God begenadigde, de uitverkorene, niet hoeven te werken, als zou hij slechts op de inspiratie moeten wachten: zoodra de inspiratie komt, hoeft hij maar neer te schrijven, wat hem ingegeven wordt. Poesjkin toonde telkens weer aan, dat dit een dwaasheid is, dat de schrijver werken moet, dat niets van zelf komt. Hij zelf werkte zijn leven lang. Wie zijn aanteekeningen, ontwerpen, enz. leest, wordt getroffen door de geweldige hoeveelheid arbeid, welke die merkwaardige man verzetten kon. Hij stelde in alles belang, dacht over alles na, trachtte alles zelf te onderzoeken, controleerde elke mededeeling. Daarbij las hij ongeloofelijk veel. Dit was voor hem zoo iets van zelf sprekends, dat hij zijn Onjegin een respectabele bibliotheek laat doorwerken, meer dan een Onjegin waarschijnlijk ooit gelezen heeft.
Een andere eigenaardigheid van Poesjkin was zijn eenvoud. Hij haatte elke gekunsteldheid, elke opgeschroefdheid, hetgeen in zijn tijd iets ongehoords was. Zijn stelregel was: alles moet zoo eenvoudig als maar eenigszins mogelijk is gezegd worden. En hij wist dit in de practijk door te voeren, waarbij hij nooit droog werd, geen platheden kende.
Poesjkin was de schepper van de moderne Russische literatuur. Tegelijkertijd was hij de schepper van het moderne Russisch, van de literaire Russische taal, die vóór hem in embryonalen toestand verkeerde. Het was aan zijn werk te danken, dat de Russische literatuur in de XIXe eeuw zulk een ongekende vlucht kon nemen: hij heeft aan de schrijvers, die na hem kwamen, een werktuig verschaft, soepel en sterk, een taal, die zich wat haar schoonheid, uitdrukkingsvermogen, diepte en kracht betreft met de allerschoonste talen der wereld kan meten.
|
|