| |
| |
| |
De gedenkschriften van mevrouw Verlaine door Dr. H. van Loon.
Het is niet zoo lang geleden dat er in Frankrijk een stormpje rees rondom een boek van François Porché, Verlaine tel qu'il fut. De bewonderaars van den dichter voelden zich door dit pamflet gekwetst, want de eerbied voor den kunstenaar moest in deze studie de plaats ruimen voor schandaalzucht. Een ieder weet, dat in het leven van Verlaine donkere plekken voorkomen en hij dengenen, die hem het naast stonden, bitter onrecht gedaan heeft. Tot nu toe placht men deze menschelijke zwakheden met den mantel, zoo al niet van de liefde, van de bewondering te dekken. De laatste jaren is daar verandering ingekomen. De afschuwelijke mode van de ‘histoire romanceé’ geeft voor, de verborgenheden van leidende persoonlijkheden, al dan niet kunstenaars, onder de belangstelling en zelfs het vergrootglas van de massa te brengen. Wat tot vóór kort uit de verte naar de resultaten van de geestelijke bemoeienis ten dienste van de gemeenschap beoordeeld werd, is meer en meer gelijk een verfilmde operatie tot voorwerp van openbaar klinisch onderzoek gemaakt onder de leus, dat van zulke figuren alles te kijk moet worden gesteld en het begrip voor hun uitstraling erdoor verhelderd wordt.
Als Porché, op zich zelf een heel middelmatig talent, den gewonen lezer van Verlaine's wezen afkeerig had willen maken zou hij niet anders te werk gegaan zijn, ofschoon hij verzekerde, dat dit den lof, den dichter te schenken, volstrekt niet verzwakt. Om zich te doordringen van de verraste vreugde, waarmee de
| |
| |
kunstgevoeligen ten onzent tuschen '80 en '90 diens verzen lazen behoeft men De Nieuwe Gids van die jaren maar op te slaan om te lezen: ‘maar de eenige mensch onder al die menschen, wien ik de kroon van Hugo zou geven, als ik daarover te geven had, de enkele, de eenige, wien de titel van meester toekomt, is Paul Verlaine, Frankrijk's grootste poëet.’ Het is in dit maandschrift onnoodig te zeggen, wie dit geschreven heeft en van Deyssel, Leopold en anderen oordeelen evenzoo. Sedertdien is zijn waarde geklasseerd, zijn roem gevestigd, wat niet uitsluit, dat beide door nakomers betwist worden, die Mallarmé of Rimbaud of, veel later, Valéry boven hem stellen.
Deze drang naar hermunting, behoeft het gezegd?, heeft met zijn ‘zondig leven’ niets van doen. Wie dit thans overziet en het goud van zijn verzen schat, bemerkt tusschen beide een onverbrekelijk verband. Er zijn dichters, die achter hun poëzie schuilgaan en anderen, die zich in deze ‘schoone onvindbaarheid’ eerst ten volle laten kennen. Bij den een zijn de verzen een verlengde, een verrijking, een op hoogere spanning schakelen van het leven, bij anderen het negatief van alles, wat in het sociale bestaan op bouwen gericht is, welk negatief door het wonder van de kunstkracht op zijn beurt positief moet worden. Paul Verlaine had die gave als een dynamietpatroon meegekregen. Temidden van de gezeten burgerij, zijn afkomst, kwam hij ontredderd te staan, een faun, wiens lichtgekwetstheid moedwillig de rauwste vormen koos om deze vervreemding van de wereld, die hem niet verstond gelijk hij door haar niet verstaan wilde zijn, voor zichzelf te rechtvaardigen en ze te kastijden. Zijn haat tegen haar wezenloosheid was wrok noch eigenlijk verbittering. De wereld, voorzoover ze met hem rechtstreeks aanraking vond, had hem niets in den weg gelegd.
In den kring van de Verlaine's en van zijn jonge vrouw was het leven niet moeilijk. Hij had een baantje aan het stadhuis en voldoende vrijheid om zich in daden en woorden ‘uit te leven.’ Maar juist dit gemis aan felle reacties, deze schijnbare harmonie waren hem een gruwel. Verlaine verkoos zich niet te schikken en de bourgeois in hem, die zich door alle avonturen heen nooit verloochend heeft, hield niet op hem tot matiging aan te sporen. Zijn register omvatte vele accoorden. Een grond van mystisch
| |
| |
katholicisme had hij op de wereld meegebracht, dat zijn onbedwingbare behoefte aan vrijbuiterschap eer aanzette dan het den breidel aan te leggen. Kortom, hij was een zwakke, de ‘pauvre Lélian’, zooals hij zich zelf schetste, een Kaspar Hauser, te jong gekomen op een te oude aarde, verweesd en hunkerend naar iets, wat de menschen niet kunnen geven en wat hij van hen niet aanvaard zou hebben, omdat hij voor zich zelf een reden zocht om de door hen vereerde beelden stuk te slaan en op de scherven een verwoeden skalpdans uit te voeren. Want Verlaine was ondanks de gewilde kwajongens-grollen en tartende grillen onzeker en in zich zelf verward en voor invloeden open. Invloeden in de richting van zijn jeugd, die een gobelin van matte tinten geweest was, en zulke daaraan tegenovergesteld, een zich onbekommerd losscheuren van alles, wat in hem de continuiteit belichaamde, een verzet om het verzet, een hollen naar een geestescrisis, waarin de door een geordend leven verdrongen driften ontploffingskracht zouden krijgen en meesleepen, wat hij zelf en anderen hadden opgebouwd.
Daartoe ging hij zich aan alcohol en andere bedwelmende middelen te buiten. De scrupules van oorsprong en opvoeding moesten erdoor tot zwijgen worden gebracht. Het staat voortaan ieder vrij hem daarom te steenigen. In dezen roes kwam hij tot vreeselijke dingen. François Porché heeft in dit proces ten overstaan van de openbare meening de partij van zijn vrouw genomen. Het is onzinnig zich dit geding op de markt van de kijvende en van nature tegen den kunstenaar en diens uitspattingen ingenomen menigte te laten ontrollen. De nakomeling behoeft zich niet in de plaats van den rechter dier dagen te stellen. Dat Verlaine wegens zijn gedrag tegenover Rimbaud veroordeeld werd, niets natuurlijker. Hij verdiende dit en zag het zelf in. Zonder zijn verblijf in de gevangenis zouden we schoone verzen gemist hebben. Zijn leven was een - zonder gedachte aan een zelf-experiment - verzamelen van vervoerende, meest wrange herinneringen.
Het is dwaasheid mevrouw Verlaine deernis te gaan nadragen. Het lot heeft met haar een gruwelijk en onrechtvaardig spel gespeeld. Ze was zeventien, toen ze met Paul trouwde. Deze had zich terstond tot het meisje aangetrokken gevoeld, dat in zich
| |
| |
zelf volstrekt geen neiging tot hem bespeurde. Maar hij deed zich aangenaam voor en het vooruitzicht een reeds, zij het in kleinen kring, erkend dichter te huwen deed haar over de bedenkingen heenstappen. In het begin ging het goed, maar het duurde niet lang of de ommekeer kwam. De scheiding volgde en Verlaine heeft zich in harde woorden over haar beklaagd. Het staat vast, dat hij in het ongelijk was, maar dit is de kwestie niet. Als er schuld was ligt ze grootendeels bij de ouders van weerskanten, die deze verbintenis doorgedreven hebben. Zeker, Verlaine wilde ze en berekening moest hem daarbij vreemd zijn. Wat hij later aan grimmigen haat over haar en anderen uit zijn omgeving zou uitspuwen gold niet zoozeer hen persoonlijk als wel de blinde krachten, waarop zijn expansiedrang botste en waarvan zij toevallig de dragers of draagsters waren.
Dat zijn vrouw hier anders tegenover stond is waarlijk niet te verwonderen. Door het schrijven van Mémoires heeft ze haar naam voor het nageslacht willen schoon wasschen. Het bestaan van deze gedenkschriften was al lang bekend. In 1912 doelde Fernand Vandérem er al op in de Figaro en het volgende jaar drukte de Eclaireur de Nice er fragmenten uit af. Porché kon eruit putten voor de samenstelling van zijn gewraakte boek. Met een inleiding van hem zijn ze thans verschenen. Als ‘document humain’ moeten ze een plaats krijgen naast de boeken van Lepelletier, Coulon, Cazals en de Corréspondance van den dichter zelf.
In het geding, boven bedoeld, is daarmee de voornaamste getuige aan het woord gekomen, al hadden we er de voorkeur aan gegeven, dat zij zich niet door François Porché had laten inleiden. Als menschelijk materiaal mocht dit niet ontbreken, den dichter hebben allen, wien de poëzie ter harte gaat, al buiten en boven alles vrijgesproken, ondersteld, dat de ware dichter niet zijn eigen vrijspraak door de genade van zijn dichterschap zelf zou meebrengen. Uit dit gezichtspunt voor het overige moet de zedigheid van deze herinneringen geprezen worden: met de waarde van haar echtgenoot als kunstenaar laat zij zich niet in.
Had ze ondanks alles niet waardiger gehandeld te zwijgen of de vrienden, die geneigd moesten zijn de nagedachtenis van den meester te haren koste van blaam te zuiveren, alleen hiermee in kennis te stellen? Het schandaal, dat in Verlaine's leven zoo'n
| |
| |
groote plaats ingenomen heeft, was niet binnen de muren gebleven, ja hij zelf had zich volstrekt niet ingespannen er het zwijgen toe te doen. De.... vlegelachtigheid in dit vertoon hing samen met den daimonischen druk, waaronder een groot deel van deze verzen geboren is. De scheurmaker was tegelijk een Don Quichotte, die geen schijnheiligheid verdraagt noch met een compromis genoegen neemt. De parade van de walging zijner wonden, waarvan een Nederlandsch dichter gesproken heeft, voor het gapende gemeen sloeg hem de sporen tot bloedens toe in het vleesch. Dit gemeen met burengerucht van alkoofgeheimen een nieuw brok toegegooid te hebben mocht aan Porché verweten worden, niet aan mevrouw Verlaine.
Met dit boek komt ze voor eigen.... eer op. Hij, de reeds de legende ingegane, al herinnert deze en die zich nog, hem over den boulevard Saint Michel te hebben zien scharmaaien, toonde zich voor haar klein, laag, geniepig. De poète maudit heeft haar leven verwoest, al is ze naderhand hertrouwd. Zij heeft de discussie over gelijk en ongelijk uitgelokt noch verlengd. Welmeenende vrienden van den dichter waren haar voorgegaan. Zij begingen de zotheid van wat buiten den tijd moest blijven op het plan van de aardsche benepenheden te brengen. De muze en de rechter verdragen elkander niet. Lepelletier, de boezemvriend, heeft het wenschelijk geacht hem te disculpeeren en te schrijven, dat zijn vrouw niet het wenschelijke geduld beoefend heeft. Makkelijk gezegd, Lepelletier deed niet anders dan het oordeel van Verlaine zelf overnemen: ‘vous n'avez pas eu toute patience.’ Als Mathilde Maute de Fleurville nog gedweeër lankmoedigheid betracht had zou zijn overprikkeldheid nog steìler paroxysmen bereikt, zijn zucht tot zelfrechtvaardiging een andere uitvlucht gevonden hebben.
Na die laffe aanvallen was het haar beurt te protesteeren. Men kan niet zeggen, dat zij de memoires onder den geesel van menschelijk begrijpelijke woede om geleden onrecht geschreven heeft. In 1873 scheidde ze van Verlaine, haar gedenkschriften zijn van 1907. Ze verdedigt zich zonder Verlaine te bezwaren, eer dan rechter laat ze zich als partij kennen. In haar oog is Rimbaud het zwarte schaap. Met diens komst in hun leven en woning kwam er verdeeldheid. Rimbaud droeg voor haar de trekken van
| |
| |
den duivel, dengene, die met opzet alles verloochende, bespotte en verfoeide wat haar heilig was en waaraan zij zich in haar nood vastklampte. Als zij wat ouder geweest en beter geraden was zou ze dit alles niet of niet zoo lang geduld hebben. Dan zou ze Verlaine eerder en klemmender voor de keuze, hij of ik, gesteld hebben. De kracht in dit gevoel van menschelijke waardigheid zonder pedante leerstelligheid had hem tot bezinning kunnen brengen; wie zich zelf vertrapt lokt anderen uit tot trappen. De weerzin om dit schouwspel moest Verlaine doller voortjagen op een weg, aan het einde waarvan hij het verderf wist, een zelf-bezoedeling, die hij begeerde, al ware het maar ter wille van die mystische vreugde, ze te veredelen in een sprong, die te hooger zou reiken, naar mate hij den aanloop lager nam.
Mevrouw Verlaine had niet beter gevraagd dan haar man vast te houden. Hij had haar een zoon geschonken en al ontbrak het niet aan beschamend krakeel en ongelooflijke grofheden van zijn kant, haar liefde was gestaald. In die jaren gingen echtelieden niet zoo gemakkelijk uiteen! Men mocht van haar niet eischen een hart, zoo wild, opstandig en deemoedig als dat van Verlaine, te doorzien. Haar inzicht in de omstandigheden, waarin ze moest leven, is stellig te simplistisch. Het getuigt van oppervlakkigheid te meenen, dat zij zonder Rimbaud, den ‘slampamper’, den boerejongen met het gemeene accent, de lompe handen en den gluiperigen blik, haar man gebonden zou hebben. Verlaine, zeker in die jaren, deugde niet voor de kooi van het huwelijk: la bonne chanson gloeit van zijn goeden wil. Zijn droom en impulsiviteit, beide moesten zich aan deze spijlen schrijnen. Vóór het huwelijk had hij naar eigen bekentenis al de ‘perfiede wegen’ gevonden. Nog onbekend met den genialen knaap uit Charleville, had hij zich al aan deze en die débauche overgegeven; de Confessions laten daaromtrent geen twijfel.
Ware hij nog met Mathilde alleen geweest....! Zijn maatschappelijke onbestendigheid bestemde hem er voor met zijn jonge vrouw bij de schoonouders in te trekken. Haar vader was rentenier, haar moeder was in eerste huwelijk de markiezin de Sivry geweest. Mathilde maakt nog al ophef van de aristocratische afkomst en den omgang in haar jeugd. Al behoeft niemand haar op heur woord te gelooven, het is duidelijk, dat die menschen
| |
| |
als een roode lap op den stier op Verlaine werkten gelijk zijn valsche streken en barre nukken hen radeloos moesten maken. Veeleer verwondert men zich, dat zij het nog zoo lang met hem uitgehouden hebben, al gingen zij zijn gangen na tot welzijn van hun dochter, maar tot vinnige ergernis van Verlaine, die er Lepelletier over schreef.
Hij moest haken naar bevrijding uit de opgelegde tucht van dit gepleisterde graf, hoe toegefelijk de schoonouders zich ook gedroegen. Uit deze met verlamming dreigende regelmaat beloofde Rimbaud met zijn komst alleen reeds redding. Rimbaud was de vleesch geworden onrust, een meteoor, wiens zwavelig omgloeide baan een oogwenk die van Verlaine kruisen en terstond dooven zou. In en door hem hervond Verlaine de vrijheid, het avontuur en, niet te vergeten, de poëzie. De ‘kwade geest’ heeft het van stonde af aan van Verlaine's elementaire behoudzucht gewonnen. In de vermetele, zich aan alle wetten en regelen vergrijpende jeugd van Rimbaud vond Verlaine zijn meester. In tegenstelling met den vriend was Rimbaud roekeloos van alle ankers losgeslagen.
Het is al weer niet moeilijk, dezen met alle verantwoordelijkheden te bevrachten. Hij of een ander, den een of anderen dag zou Verlaine toch de branding gezocht hebben. Het dobberen op het meer van het huwelijk bekwam hem evenmin als het stampen in open zee. Tusschen Rimbaud, dit door ongemeene gaven gedragen natuurgeweld, en Mathilde, de onschuldige, ‘in grijs-en-groene jurk met ruches’ waren de kansen al te ongelijk. De vriendschap voor dien zeeschuimer, het besef van zijn, zelfs afwezige, bestaan schraagde Verlaine in zijn verzet. Dit verzet kwam tot woorden en daden: ‘misérable fée carotte’ en het geweld, op haar en beider kind geoefend. En de ellendige geschiedenis met Rimbaud te Brussel heeft op dit alles de kroon gezet.
Omtrent de toedracht van zaken is in den loop van jaren alles bekend geworden. Waar twee kijven hebben beiden schuld. Bij zoo felle temperamenten, die te ziedender bruisten naar mate ze helderder de onderlinge verbondenheid beseften, al werd de druk van deze aanhoudende en veeleischende tegenwoordigheid voor Rimbaud al ras onduldbaar, kreeg het kijven een helsch karakter. Wat er tusschen beide vrienden was behoeft niet uiteengezet te
| |
| |
worden. We zijn geen kinderen meer en begrijpen meer dan Mathilde. We zullen Verlaine niet aanvallen noch Rimbaud voor de poging tot moord of wat hij daarvoor hield moreel verantwoordelijk stellen. Met zijn sarren en hondsche manieren moet hij Verlaine tot het uiterste gedreven hebben. Tuschen Rimbaud, verleider zonder bekoring, zij het die van het ongekorven genie, en zijn vrouw, toen nog met engelengeduld, werd Verlaine als een rampzalig zwakke geslingerd, die na zijn herhaalde wisselingen, klachten en berouw, wat tot lyrisch klankschoon werd, den vriend koos en dit met lange gevangenisstraf bekocht.
Amour, Bonheur, Sagesse, het zijn staties op dezen lijdensweg. Het dubbele leven van genie en ‘liederlijke leet’ ligt er glanzend open. In de overgegevenheid van een herwonnen geloof kocht hij zijn zonden terug. Dit genie was in zich zelf een drama gelijk dat van Villon, van Baudelaire en andere ‘vervloekten’. Verlaine zelf was er het voornaamste slachtoffer van, want meer dan Mathilde of wie ook heeft hij eraan geleden. Haar leven moge een verschrikking geweest zijn, het zijne was een hel, waarin hij na de scheiding dieper en dieper zakte, zoo diep, dat men zich afvraagt, hoe een ziel, ‘bevlogen’ als de zijne, in zoo veel smaad en kommer zinken kan en ondanks alles zich zelf blijven. Hij was een outlaw, jegens wien enkele vrienden zich verplicht rekenden, de wandaden te verontschuldigen. Verlaine vroeg dit niet noch wrokte hij tegen degenen, die hem in den steek lieten. Zelfs Victor Hugo had hem zoo lang mogelijk de hand boven het ruige hoofd gehouden....
Het is nu tijd, nadat allen, die in dit drama een rol speelden, gesproken hebben, dat de mensch Verlaine achter zijn verzen verdwijnt en er te schooner uit herrijst.
|
|