De Nieuwe Gids. Jaargang 51(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 419] [p. 419] Verzen van J.F. van Deene. Levensbesef. Ben ik wel echt, of leef ik slechts verbeeld? En ís de wereld of schijnt zij te zijn? Want wat beleefd werd, tot de diepste pijn, Lijkt later als op een tooneel gespeeld. En alles wisselt, en verwordt, vereêlt. Ik ben niet die ik was, die ik zal zijn. En anders voelen wekt een nieuwen schijn. Een nieuwe tijd biedt weer een ander beeld. Wij zijn een spel van krachten ongemeten, En laten wij nooit zeggen, dat wij weten, Want al ons rekenen in dit leven faalt. Altijd om te ontvangen open blijven, Totdat, wat allen wacht, de Dood ons haalt, Het laatste avontuur van onze lijven. [pagina 420] [p. 420] Angsten. De onrust is al sedert lang gevloden. Nu komen duistere machten mij weer plagen. Ik zie een hemel vol van vragen, vragen.... En op geen een wordt antwoord mij geboden. Zal ik weldra vertoeven bij de dooden? Ach, die gedachte valt mij zwaar te dragen. En komt een ander leven voor mij dagen, Dan vrees ik van dat leven grooter nooden. Er is een oogenblik, wanneer de nacht, Een ander als de dag komt aangetreden, Dat heel de schepping als in spanning wacht. Ik vrees, ik vrees, en heb daarvoor geen reden. Eens lach ik wellicht om mijn angst van heden: Wat gaat er komen, dageraad of nacht? [pagina 421] [p. 421] De avond valt. De takken die zich kronklen voor het fijn, Bleek huizensilhouet, en die daar boven, Tegen den avondhemel, die gaat dooven, Afteekenen zich met een scherpe lijn. 't Eeuwig beweeglijk water, dat den schijn Weerspiegelt der lantarens. Als een oven Een etalage, al verlicht. Bestoven Met teederheid is nu der dingen Zijn. De schoonheid van dees najaarsschemering Bedwelmt mij. In den ban der wemeling Van rijke tinten, merk ik 't leven nauw. Geboeid, betooverd kan ik niet dan staren. En de vervoering voor de schoonste vrouw Kan wat ik nu gevoel niet evenaren. [pagina 422] [p. 422] Zomerbosch. De nymfen dansen in het staat'ge bosch En storen van het licht het plechtig zwijgen. Zij dartelen, bewegelijk en los. Weg stroeve ernst van stammen en van twijgen! Daar loert een satyr, listig als een vos, En meerd're komen 't luchtig spel bedreigen. Een schalksche sprong, een kreet, daar stuift de tros! De satyrs schaat'ren, en de nymfen hijgen. Wat zich nu afspeelt in het blond struweel Dat is een lokken en een kirrend plagen, Een grijpen, en ontvluchten, en belagen, Een grinniken, een zuchten, een gestreel... Tot, moe-gespeeld, - de vormen al vervagen -, Z' een toevlucht zoeken in een oud kasteel. Vorige Volgende