De Nieuwe Gids. Jaargang 51(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 525] [p. 525] Verzen door Hélène Swarth. I. Na een droom. 'k Sla de oogen op en zie de kamer ledig - Je zat toch naast me, ik heb je hand genomen. Je was tot mij toch - van hoe ver? - gekomen, Dat tegen 't lot je liefde mij verdedig'. Mag 'k dan alleen je wederzien in droomen? Zie 'k je enkl als droombeeld, is 't me of 'k je beleedig. Je lach was zacht en je aanschijn, blank en vredig - Nu moet ik slaap niet, maar ontwaken schromen. 't Was lavend zoet, je lieve stem te hooren. Wat sprak je stem? Je woorden zijn verloren. 'k Heb toch geluisterd. Moést ik dan vergeten? En ruischt mij luid de levenszee in de ooren, Wijl God heeft niet zijn peinzend kind verkoren, 't Geheim der dooden vóor haar dood te weten? [pagina 526] [p. 526] II. Overleven. Zoo na den dood ons eenig overleven Zal zijn in 't hart, dat blijft ons liefde geven, Zoo duren zal dat leven korte poos - Wordt nooit die ziel door liefde nieuw verdreven, Is nooit dat hart vóor 't einde al trouweloos, Zij heugnis niet in waaiend zand geschreven Of ras ontbladerd als een rijpe roos, Blijft ziel met hart wel innig saamgeweven, Dat liefdehart zal kloppen niet altoos. Dra, koud en star, ligt ook dát hart versteven, Waar ziel, in waan voor eeuwig, woning koos. [pagina 527] [p. 527] III. Stervende. Al stervend, toen zijn oog geen traan, zijn mond Geen stem meer voor zijn groote liefde vond, Hief tot een kus hij d'ouden gouden ring, Symbool van eeuwigheid in liefdebond, Die meer dan half een eeuw zijn vingr omving, Of met dien kus den laatsten groet hij zond De al lang verloorne en dank en zegening - Of zag hij reeds, wijl 't leven al verzwond, Het zwevend goud van héel den sterrenkring In 't magisch blinken van dat ringerond En háar als bruid en blijde hemelling? Vorige Volgende