De Nieuwe Gids. Jaargang 51
(1936)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |
Ter herinnering aan Martin Heuckeroth 1853-1936
| |
[pagina 413]
| |
toorn, steeds weerschijn van de vlam, die brandde in 't gemoed en die nooit was gebluscht. Soms werd het stil, heel stil, dan leek het als te worden overtogen door een sluier, een teeder waas.... dat was wanneer hij sprak over de muziek, over wat er groots en dieps en ontroerends in gedaan (en genoten) kon worden, - als hij sprak over iets geheel eenigs door hem eens gehoord, over emotie's van welke men slechts fluisterend rept, als de eeuwigliefelijke en geweldige en aanbiddelijke Macht zich manifesteert, als men ‘koud wordt tot op 't merg.’
Hij heeft mij eens verteld (en het was van iets tegengestelds aan het hieraan voorafgaande), hoe het bij de uitvoering van Strawinsky's ‘Le Sacre du Printemps’, op een Zondagmiddag in het Concertgebouw, was toegegaan. Hij had een plaats meer achter dan vóor in de zaal en bij een loop.... ‘Dàt was een tumult, een tumult.... hoe langer hoe erger, hoe langer hoe erger. Ik kan niet zeggen “vòddig” zie je, nee, dat niet, niet niéts, maar helsch, hèlsch! Je kon er onmogelijk bij blijven zitten,’ - hij sprong ook nú weer op -, ‘Ik begon te schreeuwen,’ en terwijl hij met hoogopgeheven armen zwaaide naar het denkbeeldig orkest, riep hij, met telkens een machtigen voet-stamp: ‘Toè maar jonges. hàrder, hàrder!’ ‘En de menschen, schrokken die niet?’ ‘'k Heb er niet op gelet, maar ze hebben 't niet gemerkt, want ze waren allemaal gèk.’Ga naar voetnoot1). En hij, die zooeven was geweest als een profeet, die, ziend de wetten door zijn volk geschonden, in heilige verbolgenheid de tafelen verbrijzelt, nam, zacht lachende na en een weinig verbleekt, weer plaats in zijn hoekje. Ja, in de kleine en zoo zéér intieme huiskamer op de Reguliersgracht, leefde een groote ziel.
Meester, instrumenten-minnaar, toegewijde dienstknecht van Muziek, wij betreuren U.
20 Maart 1936. |
|