| |
| |
| |
Mevrouw Hélène Swarth door Dr. Willem Kloos.
(Vrouwen. Nieuwe verzen van Hélène Swarth, met een inleiding van J.M. Ph. Uitman. Uitgegeven door Bosch en Kemper, Baarn.)
De door de blijvende sterkte van haar innerlijkste Wezendheid nog geregeld-door onsterfelijke verzen scheppen kunnende dichteres Hélène Swarth is, zeg ik schertsend (want zij en ik schelen slechts vijf en een halve maand van elkaêr in leeftijd) mijn jongere tijdgenoote te noemen.
En als zelf, tot mijn genoegen, óók nog altijd krachtig-geestelijk levende en doende, wensch ik hier dus hartelijk geluk in de eerste plaats Haarzelve natuurlijk, maar eveneens het niet zoo heel groote deel van het Hollandsche publiek, dat echte poëzie te waardeeren weet, met de verschijning van dezen nieuwen bundel, dien ik, van het begin tot den einde, met aesthetisch-psychisch indringende belangstelling las en genoot.
* * *
Van uit het met mij saamgeborene diep-in geestlijk-willende Voelen, dat mij reeds als lichamelijk niet veel waard schijnenden want vrijwel broozen knaap die zich meestal alleen maar met lezen vermaakte, hielp want besturend steunde en dat mij enkele jaren later ook den sterken aandrang gaf, om De Nieuwe Gids te stichten, dien ik nu reeds achtereenvolgens vijftig jaren rechtvaardig-logisch bleef leiden met kalm-bezielde energie - van uit mijn eigenlijkst want allerdiepst Inwezen, herhaal ik, vermag ik, zonder eenigerlei mij op den voorgrond dringende verwaandheid vaststellen, dat dit boek ‘Vrouwen’ een der mooiste want meest volmaakte is onder de vele andere, die ik nu reeds stellig 55 jaren langzaam-aan, het eene na het andere, van deze groote Dichteres onder oogen gekregen heb en aandachtig bestudeerd.
Het heeft nooit in mij gelegen, om iemand te vleien, neen, ik
| |
| |
bleef altijd een heel gewoon, natuurlijk en nooit veel pratend, maar, als ik spreek, de zuiverste waarheid zeggend mensch. En dus als ook nog heden gedegen voortgaand strever, die het geheel van zijn ziel en geest en zijn subtiel gevoel voor den klank van woorden gestadig ongewild bleef oefenen, moet ik beginnen met wel vriendlijk, maar toch krachtig op te komen tegen de radde bewering van den overigens waardeerbaren voorredenaar Uitman, dat ‘het werk der schrijfster aan klankdichtheid, woordlenigheid ‘en donkere volzinnenpracht zou hebben verloren.’
De heer Uitman vergeve mij, maar deze opmerking van hem slaat de plank geheel en al mis.
Immers, zeg ik hier als veelervaren auditief proever van alle mogelijke soorten van verzen, zijn deze gedichten wel eenigszins anders van toon en maat als die van de zeer bevallige en soms waarlijk-prachtige meisjesontboezemingen die de auteur op het papier bracht toen zij nog slechts een ‘kind’ van tusschen de 20 en 30 bv. heeten moest. Want zij mijmert thans niet meer, zooals alle jonge lui dat plegen te doen, over bloemen en liefde uitsluitend, of over allerlei andere pleiziertjes of minder prettige aangelegenheidjes van de jeugd. En als zij zich dus zulke dingetjes toevallig nog eens voorstelt, ziet ze toch dadelijk ook, met rustige, vaste oogen het vergankelijke dus in waarheid een beetje minder belangrijke er van in.
Zij geeft thans, als zij eenzaam op haar kamer zit te peinzen en de nog steeds onverzwakte drift om te dichten in haar rijst, veel meer om het innerlijkst Wezen van alle dingen dan om hun wisselenden uiterlijken schijn. En in verband met dezen wel gewijzigden, maar nog altijd even waarachtig bewogen blijvenden toestand van haar innerlijkst Wezen, dus van haar gemoed, is ook haar rhythmus een beetje anders geworden want vaster en zwaarder, dus niet meer voo vlug-hupplend en zwierend als in haar vroegeren tijd. Vorm, dat zijn de woorden, en inhoud, dat is de Achtergeest, blijken dus ook hier weer één te zijn.
En Hélène Swarth's verskunst, al gebruikt deze misschien wat meer mannelijke dus staande rijmen dan in haar vroegere perioden, en moge zij dus bij sommigen, die alles niet genoeg overwegen, eenige verwondering nalaten, is nog even volmaakt-zuiver rhythmisch gebleven als die van haar jeugd.
| |
| |
Neen, de zwaardere gedragenheid harer tegenwoordige rhythmeering past volkomen bij haar rijperen leeftijd: haar poëzie is wel steviger geworden in haar bewegingen, want heeft al haar vroegere nog een beetje irresolute onzekerheid verloren, maar bleef toch even persoonlijk levensvol; haar binnenste bewogenheid nam niet af, maar trok zich als het ware samen, en zoo dicht zij niet langer lichtlijk romantisch meer, zooals zij dat in een vroegere periode van haar kunstenaarschap wel eens te doen scheen, maar is zij integendeel meer robuust-klassiek geworden, zoodat dit ‘Vrouwen’ in latere tijden, door de kenners, die dan haar, Hélène Swarth's, verschillende dichtmanieren met elkaêr zullen vergelijken, ongetwijfeld zal beschouwd worden als een van haar meest waardevolle te zijn. Het zou in waarheid heilzaam kunnen heeten voor het publiek en ook prettig voor de poëten zelve, indien heeren en dames, die niet volkomen van de dichtkunst op de hoogte zijn, dus er niet een voldoende mate van aanvoelings- en invoelingsvermogen voor bezitten, ophielden met er op hoogen toon over meê te willen praten in een publiek orgaan.
Doch met genoegen bied ik tevens hier den heer Uitman mijn beleefde verontschuldiging voor deze onomwonden verzekering aan. Want hij meent het overigens goed.
Ja, inderdaad deze Nieuwe Verzen van Hélène Swarth zijn wederom, evenals al haar vorige, heel waarachtig-echt van psychischen Achtergrond en rhythmische verwoording. En dit konstateer ik hier volstrekt niet, om haar aangenaam te zijn. Want gesteld het geval dat haar tegenwoordige poëzie mij niet zou hebben getroffen of mij voor zou komen van mindere waarde dan haar vroeger werk te wezen, dan zou ik natuurlijk met maatschappelijke beleefdheid, die ook den kritikus past, eenvoudig er over gezwegen hebben met de voor mij verborgen geblevene overweging: men mag van een dichteres als Hélène Swarth, die thans op jaren is gekomen, natuurlijk niet verlangen, ja, zelfs niet verwachten, dat zij nog even voortreflijk zal kunnen dichten als in haar meer jeugdigen tijd. Doch zie, het wonder voltrok zich hier, dat deze latere verzen zoowel wat den vorm, dus de rhythmeering als wat den inhoud, de ‘gedachten’, betreft, op hun eigene wijze, nog even voortreflijk zijn als iets wat in haar vroegeren tijd deze Nederlandsche dichteres van blijvende waarde ooit
| |
| |
geschreven hebben mag. Het kritiseeren van echte gedichten mag nooit een eigengerechtig handelen, d.i. spreken zijn, alsof men zich in geestlijk en aesthetisch opzicht verheven acht boven de dichters over wie men het heeft. Neen, men heeft zich met al zijn geestlijke vermogens geheel en al vol te zuigen met wat de dichter op het papier heeft gebracht en dan behoedzaam gaan beslissen met zijn eigene fijnste diep-psychische intuitie en zijn volleerd aesthetisch waardeeringsvermogen, of datgene wat men las ons mooi lijkt of niet. En nu ik, zooals ik dat voortdurend in al mijn recensie's van de verzen van anderen deed, op objektief-kritische wijze mij geplaatst heb tegenover deze volkomen-rijpe gedichten van dit nog onverzwakte lid der Tachtiger-generatie, nu kan ik op mijn eer en geweten verklaren, dat haar talent volstrekt niet is afgenomen, neen, integendeel verstevigd is, terwijl het toch dezelfde suggestieve gratie als in haar vroegere kunst behield.
En waarom ik dit hier zeg: eenvoudig omdat het zuiver-juist is wat ik thans neerschrijf, en natuurlijk geenszins om der Dichteres een riem onder het hart te steken, want dat heeft zij volstrekt niet noodig: zij, Hélène Swarth zelve, weet, want voelt, onbewust, in haar diepste Binnenst, dat er eens een tijd zal komen, korter of langer nadat zij en ik zijn weg-gegaan, en ook alle literair-dilettantische babbelaartjes zijn verdwenen, die nog van tijd tot tijd met steentjes naar de echte kunstenaars mikken, de tijd, herhaal ik, dat zij erkend zal worden als de zuiverste Dichteres van de nog volstrekt niet beëindigde periode van 1880, omdat de beste vertegenwoordigers er van nog werken kunnen met ongedoofde kracht en hun hoe langer hoe meer zich verbreid hebbende geestlijk-subtiele invloed nog overal merkbaar in het werk der lateren blijft. Wij verheffen ons daar volstrekt niet op: menschen beteekenen niet zoo heel veel, want zij zijn allen slechts tijdelijke verschijningen, maar de als ondergrondsch te beschouwen psychische kracht, en die alle echte dichters bezielen blijft, leeft ook in de huidige nog meer of minder sterk verder en heeft ons in de laatste halve eeuw een vernieuwing der Nederlandsche dichtkunst gegeven, waarin gelukkig Hélène Swarth nog altijd als een der voornaamste want bekwaamste omhoog blijft staan.
Zoo spreek ik hier, en ik zal het bewijzen ook.
Verzen hebben niet alleen persoonlijk-geestlijk diep, maar ook
| |
| |
ontroerend muzikaal te zijn, en zooals Hélène Swarth dat vroeger altijd geweest is, is zij het ook nog heden, maar op een natuurlijk zich een beetje anders uitsprekende wijze, ook gebleven. Doch in verband van het thans ruimere aantal van haar psychisch-sterk doorleefde jaren, is zij er toe kunnen komen om zich objektiever tegenover al haar aandoeningen te plaatsen en zoo gedichten te scheppen, die nog wel even doordrongen van haar eigenst menschelijk gevoel, als haar vroegere blijken, maar toch tevens volkomen vrij van eenige persoonlijke aangelegenheid want objektief schetsend, dus als episch standhouden tegenover een door haar aanschouwd of verbeeld geval.
Als bewijs hiervoor kan bv. dienen het hiervolgende gedicht, dat als al de andere in dezen bundel, nog even zuiver-rhythmisch als al haar vroegere, maar krachtiger van bouw is en rustiger vloeit. Zooals hier volgt, luidt dit vers ‘Schoonheid’ (blz. 9):
De klacht der knapen laat haar onbewogen,
Zij kan alleen haar eigen schoonheid minnen.
Geen liefdewoord beweegt haar ziel en zinnen
Zij blijft de Jonkvrouw zonder mededoogen.
Omvlij haar voeten, kelk van zijde en linnen.
Laat, spiegel, haar bewondren, opgetogen
Den blauwen hemel van haar droomende oogen
Den reinen trots, dien geen zal overwinnen.
Blij dankt zij God om d'adel van de lijnen,
Om 't stengelrank en 't lelieë-satijnen
En sneeuwblank lijf, zoo zuiver als de bloemen.
Laat niet door tijd haar schoonheid reeds verderven,
God, die haar leende! Geef haar jong te sterven!
Haar veege mond zal nog uw liefde roemen.
Voor ieder, die diep-in verstand heeft van, want gevoel voor, immers gezicht op en echt gehoor voor den klankvollen toon van verzen, behoort dit tot de schoonste, die ik ooit las van Hélène Swarth. En aan het rhythmische beweeg er van ontbreekt ook zelfs geen haar!
| |
| |
Ik zal er op den toevalligen tast mijner nu den bundel doorbladerende vingers nóg een aanhalen: ‘In den Schemertuin’ blz. 20):
Twee vrouwen rusten in de loovernis.
't Verwelkte meisje, op 't blanke bankje, helt
Naar de oude vrouw, die van haar jeugd vertelt.
De schemertuin is vol geheimenis.
De boomen sombren onder 't hemelveld
Bleek als 't gelaat van één, die lijdt, wel is
De grijze vrouw verhaalt van toen ze een frisch
Mooi meisje was. - En bange weedom welt
Uit boschjes donker en uit vijver zwart.
En 't onbemind, verwelkend meisje denkt:
‘Zal 'k later óók ontwijden zoo mijn hart?’
De grijze vrouw, die haar vertrouwen schenkt,
Herleeft haar jeugd, voelt zich geliefd en blij.
Het meisje zucht. Haar jeugd ging arm voorbij.
Voor ieder, die, zooals ook Hélène Swarth dat kan, diep-in psychisch het leven weet aan te voelen, niet alleen van zichzelve, maar ook dat van anderen, klinkt dit vers zóó diep-aandoenlijk, dat zijn binnenst Wezen er voor een meer of minder groot aantal oogenblikken stil van wordt. En aan de rhythmische verwoording er van ontbreekt waarlijk niets: ja, men kan zeggen, dat die verwoording, dus de vorm van dit gedicht, vredig-ontroerend volmaakt is.
En men kan zich verzekerd er van houden, dat elk der vier-en-vijftig creatie's van dezen bundel in al hun onderdeelen even voortreflijk-gerhythmeerd en rustig ontroerend is als de twee die ik hier liet zien.
Zoo luidt het ernstige oordeel van den in alle innerlijke zoowel als uiterlijke opzichten, zich van nature zooveel het eenig volledig mensch ooit mogelijk kan zijn, krachtig-bedwongen dus ingehouden hebbenden want psychisch-sterken Willem Kloos. Dus al zullen eenige nog niet zoo ver gekomene, want subjektief-lyrisch geblevene jongere beoordeelaars hier misschien bij denken: ‘Nu ja,
| |
| |
laat die “oude heer” maar kletsen, wij zelf weten het beter’, dit kan natuurlijk mijn uiterlijk, en ook mijn innerlijk Wezen volkomen koel laten, zelfs al drukt zoo'n tegenstrever want anders-willer zich eenigermate onbehoorlijk uit. In psychisch opzicht ben ik sinds mijn allereerst bewustzijn rigoureus eender gebleven, dus allerfijnst ontvankelijk maar tevens vreedzaam-aktief, en in den loop van vele jaren, gestadig verder strevend en in alle opzichten vooruitkomend, en ik stoor mij dus niet zoo diep-in hartstochtlijk meer als vroeger soms, aan wat andere menschen omtrent mij wanen en dientengevolge tegen mij doen. Langzamerhand - ik zeide dit vroeger, meen ik, ook al eens, ben ik meer stoïsch van aard geworden, want ik weet nu - ik merkte dat door mijn letterkundige en menschlijke levensloopbaan, - dat wie in ernstige dingen voet bij stuk houdt, het ten slotte als hij gezond en sterk van lijf en geest blijft, het wezenlijk wint en innerlijk-wrevlige dommigheid weer ik dus thans alleen door rustige mij in mijzelf terugtrekking en kalme negatie van dengene, die dwaaslijk doet.
En zoo handelt ook wijslijk Hélène Swarth. In zichzelf voelt zij doodeenvoudig dus weet zij wat zij waard is en hield zoowel als houdt zij zich nog boven alle onjuiste opmerkingen, die zij in sommige organen over haar werk zag gemaakt. En dát is een bewijs van haar psychisch-zuivere grootheid, die iedereen voortaan te respekteeren hebben zal. Zij is natuurlijkerwijze een Dame, maar zonder eenige aangeleerde, want kunstig-doende damesachtigheid in haar werk of haar menschlijk Wezen: zij weet dat zij voor een niet onbelangrijk deel psychisch alleen blijft staan in het leven, zooals iedere inwendig-sterke dus groote figuur dat te doen heeft, maar haar diepste Diepte is nog altijd puur-mooi want zoo zuiver als deze dat was in haar eerste jeugd. En alle lezers, die zichzelf voor een oogenblik vrij kunnen maken van wat zij zoogenaamd te weten kwamen door de averechtsche meeningen der menigte, zullen uit zichzelf hooglijk kunnen leeren genieten van de waarde dezer diepgestemde verzen, zooals ik zelf, die in innerlijkst opzicht, gelukkig, altijd geheel en al op mijzelf ben kunnen blijven staan, dat eveneens heb vermocht. O, de Poëzie van het Diepste, de eenvoudig-gezegde, en toch soms op het juiste oogenblik tot beelding wordende, wie vermocht haar in Nederland ooit naar haar volle waarde te schatten? Geheel en al door mijn
| |
| |
binnenste geaardheid, dus telkens aanvanklijk onbewust, heb ik van jongen knaap reeds getracht, dat echte soort van poëzie bij onze Hollandsche dichters te vinden, zooals ik haar toen reeds menigmaal vond in verschillende buitenlandsche dichters, die ik gedeeltelijk las. Maar het gelukte mij bij ons hier niet zoo vaak. En om dit verschil tusschen de Nederlandsche en de buitenlandsche verskunst goed voor mijzelf te leeren begrijpen en dientengevolge te definieeren, ben ik mij gaan bezighouden, d.w.z. eerst te mijmeren en dan te denken, begrippelijk te denken, over de poëzie in het algemeen. Dat gebeurde allemaal spontaan en zachtzinnig-psychisch-sterk en zoo kwam ik langzaam-aan reeds op mijn 20e jaar tot mijn dieper inzicht dus het geestlijk-begrip van het Wezen der Dichtkunst, dat ook voor mijn daaglijksche Rede familjaar is geworden, al werd het nooit banaal, omdat ik het thans óók nog te voelen weet, als een eigen psychisch-gebeuren in mij, en het met mijn Rede voortdurend heb ontwikkeld tot een geestlijk systeem, dat alles wat er mee in verband kan gebracht worden, bevat en het verklaart.
Hélène Swarth leeft gelukkig nog altijd, sterk ondanks dat zij haar rijk gebleven hoogeren leeftijd bereikte. Want hoe ware het anders mogelijk, dat ik zelf, die natuurlijk den verderen opgroei der Nederlandsche Dichtkunst vooral van de jongere en jongste generatie's verwacht, zóó getroffen zou kunnen zijn geworden door het werk van deze beproefde Dichteres, die gelukkigerwijs nog altijd niet het tijdstip van haar leven blijkt bereikt te hebben, waarop men van een ‘daling’ spreken zou moeten gaan. Och, over mijzelf dacht ik in mijn Zelf, nà mijn eerste jeugd reeds soms: Telkens word je nu aangevallen, door van de Dichtkunst niets of bijna niets wetenden, nu weer om deze en dan weer om gene buiten de Dichtkunst liggende en geheel verkeerd beoordeelde reden, doch houd maar moed, Willem, het eind brengt alles terecht. En ook mevrouw Hélène Swarth heeft aan haar kant veel last ondervonden van volkomen onbevoegde want ondeskundige en weinig aanvoelen of begrijpen kunnende dilettanten, maar Zij is thans, wat mij groot pleizier doet, in de gelegenheid gesteld geworden door de firma Bosch en Kemper te Baarn om een klein gedeelte van haar onuitgegeven Poëzie het licht te doen zien.
En ik hoop uit den hartelijken grond van mijn altijd aan de
| |
| |
vordering der Nederlandsche Dichtkunst denken blijvende en zooveel als het in mijn macht ligt door mijn beschouwingen en kritieken ervoor zorgen blijvenden Geest, dat het succes van dit ‘Vrouwen’ voldoende zal blijken om ook een uitgave van al het overige nog onuitgegevene te kunnen rechtvaardigen.
Nederlandsche recensenten daarom, ik vraag 't u, houdt u vriendlijk-bescheiden tegenover alle echte Dichtkunst en in plaats van stelselmatig af te keuren, leert haar te verstaan en te waardeeren met het diepste deel van uw eigenen Geest. Gij kunt zoodoende alleen veel verder komen in uw eigen psychische ontwikkeling, want in het inzichtig begrijpen van alle waarachtige geestlijke schoonheid, dan door smalend een paar klein-achtende uitdrukkingen neer te schrijven over alles wat niet dadelijk bij u inslaat. Immers, niet waar? gij hebt met uw recensie's niet alleen maar een stuk of wat guldens te verdienen, maar ook als eerlijke lieden te leeren verstaan de Nederlandsche Dichtkunst, als wier vaandeldragers gij u onbewust door de menigte beschouwd wenscht te zien.
Trots kan heel goed zijn in sommige gevallen, en als steeds mij sterk voelend en dit in alle omstandigheden ook gebleken mensch, ben ik in alle mij overweldigen willende omstandigheden sterk blijven staan. Maar schijnbaar-geestlijke trots tegenover een geestlijke dichteres als mevrouw Hélène Swarth, die gij te betuttelen tracht en te bevitten, wat altijd ook tegenover de allerhoogsten want besten mogelijk is, past aan geen sterfling, en ik zelf heb dat dan ook nooit gedaan tegenover waarlijk belangrijke auteurs. Ik voel mijn eigen Zelf, zoo goed als gij allen dat doet, maar ik heb altijd daarbij betracht de bescheidenheid, die het den beschaafden literator hoogstens alleen te verwaarloozen past tegenover het zotte wat zich hoog verheft.
En daarom ben ik ook rustig bewonderenden eerbied blijven voelen tegenover het werk van de waarlijk-nationale want altijd erkend blijven worden zullende dichteres Hélène Swarth, die bij manier van spreken meer kracht toont in haar oogenschijnlijk allerkleinst voortbrengsel, dan andren te voorschijn weten te brengen in een lang maar tamelijk slap gedicht. Doch, voeg ik er dadelijk bij: verbeeld u daarom niet dat zij viriel zou zijn: integendeel, al is zij staeg onverschrokken door haar eigen moeilijk leven blijven gaan, zij is toch altijd, niet alleen van geslacht, durf ik schertsenr
| |
| |
te zeggen, maar ook met de essentie van haar innerlijksten geest, een lid der vrouwelijke kunne geweest, al heeft haar genie met het vooruitgaan der jaren iets meer stevig-strengs gekregen. En ‘dwepen’ doet zij dus niet meer: zoodat een veelzijdig ontwikkeld man, die zich het breede alzijdig menschlijke volkomen eigen wist te maken, zoodat hij alle geheelen der Dichtkunst volkomen heeft leeren waardeeren, deze prachtige schepping van de veelzijdsche, begaafde dichteres mevrouw Swarth volkomen kan meevoelen als ware zij voortgekomen uit den geest van een gevoeligen jongen man.
Waarachtig, ik scherts thans hier niet: deze Dichteres van ‘Vrouwen’ is en blijft in haar essentie volkomen en prachtig vrouwelijk, maar zij is nooit, in haar werk, verloopen in de vage lyrische bevliegingen, die meer mooi-woordenrijk dan wezenlijklevend konden heeten en die vergeten werden tegelijk met de dichteressen, die er zich vaag aan overgaven tijdens hun eigen bestaan.
Neen, Hélène Swarth bestond en bestaat nog als diep-in rijkbegaafde individueele menschlijke Wezendheid en door de psychisch-muzikale karaktervolheid van haar Wezen zal zij dus ook in de verdere perioden van onze Nederlandsche Dichtkunst door alle waarachtig-geestlijk ontwikkelden naar gevoel en verstand beiden beschouwd kunnen blijven worden als een vrouw van hooge begaafdheid sinds haar eerste opkomst, en die zich van diep uit als zoodanig heeft weten te handhaven, eer zich verdiepend en verkrachtigend dan verslappend, door al haar elkander vrijwel geregeld opvolgende bundels heen.
O, Hollandsche recensenten, alle, zeg ik, die u zoo dikwijls bezig houdt met redeneeren en gevolgtrekkingen maken, zonder dat gij de kwesties, waarover gij het dan heet te hebben, voldoende psychisch hebt onderzocht, houdt u, inplaats van vooral op het buitenlandsche te letten en daarover dan meê te babbelen zonder eenig effekt, houdt u, herhaal ik, in de eerste plaats aan het eigenlandsche, want dit laatste is, heel anders als voorheen, ook voor u zelf veel interessanter dan wat gij leest van levende vreemde schrijvers, die op hun eigen wijze verdienstelijk zijn, maar volstrekt niet meer uitsteken, zooals vaak in de vorige generatie (die van '40) boven wat tegenwoordig in uw eigen land verschijnt.
|
|