Dertig jaar was hij nu. Vijf jaar getrouwd. Vijf jaar met Toos. Vijf jaar die schijnbaar volkomen gelukkig waren.
Hij was rijk. (Ja, was nu ook uit.) Toos was mooi. Jong. Ze hadden een landhuisje. Prettig. Tennis. Golf. Dansen. Zeilen. - 's Winters bioscoop. Dancing. Theater. - Geen kinderen.
Vijf jaar goede vrienden. Man en vrouw. En nooit... Nooit....!
Tenminste....
Maar dan zou hij het toch wel bemerkt hebben! Gunst, je flirtte allemaal wel eens. Je flirtte zooals je bridge-de. Daar zoek je niets achter. Er ìs niets achter.
Je leeft voor elkaar, want je houdt van elkaar. Tenminste....
Dat was een goed leven, vijf jaar. En nu....
Toos. Maar hoe kwàm ze zoo! Met een artist. 'n Dichter! Daar zit nu volkomen geen toekomst in. Niemand leest er meer gedichten. En voor zoo'n man vergooit Toos hèm, en haar goede leven.
Ja, nu weet ze nog niet dat de zaken....
O, dat ook nog! De zaken....! Hoe kàn het zoo bij elkaar komen! De zaken en Toos. Toos.... En zoo lang al!
Nu zal zij een kind krijgen. Het is van den artist. Zij zegt trouwens zèlf....
En hij heeft niets bemerkt. En hij heeft geleefd en getennist en geflirt.
En hij heeft niets bemerkt!
In het rechter bovenla-tje van zijn bureau ligt zijn revolver.
Wat moet de schok, het inslaan van de kogel, ontzettend zijn. En dan is er in zijn voorhoofd een rond gaatje en in zijn hersenweefsel rust een nikkelen kogeltje. Ruw is dat. Grof.
Gif werkt met een ziekte-proces. Ook grof. Neen.
Gas.
Ha. Gas. De zoetheid van de zachte dood.
In de eetkamer is een gashaard. Zijn jas voor de vensters. Een doek voor de kier van de deur. En dan de slang er af en de kraan open.
Het zal zacht suizen. Gas heeft een zoete geur.
Ja, nu naar de eetkamer.