Eene moeder door A. Timmerman - Van Pellecom.
Zij had haar man verloren toen haar eenig kind een kleine jongen was. Alleen had zij hem groot gebracht; met naaien het brood voor hen beiden verdiend. De menschen bij wie zij werkte, noemden haar stil en eenzelvig; rustig en geduldig deed zij wat er van haar werd verlangd. Zij dacht uitsluitend over dagelijksch zorgen, waarvan haar jongen het middelpunt was. Toen hij grooter werd, kwam zij door hem meer in aanraking met de wereld om haar heen, en omdat het kind zachtzinnig was, beschermde zij hem zooveel mogelijk tegen de ruwheid der menschen.
Later, toen hij een mensch begon te worden, verzweeg hij, om haar te sparen, verdrietelijkheden die hem troffen. Het lot scheen hun genegen, het liet hen rustig voortleven zooals zij dit het liefst wilden, in elkaar toegewijde, niet uitgesproken, wat weeke genegenheid. Tot er een plotselinge keer kwam; de oorlog scheidde hen wreed. De laatste uitdrukking, die zij bij zijn vertrek, in zijne oogen zag, was gewilde moed, waarachtig angst schemerde.
Nog stiller werkte zij, nog eenzelviger noemden de menschen haar. Maar in haar wezen leefde de hoop op zijn terugkeer, fel en standvastig.
Het lot werd nog wreeder. Zij kreeg bericht dat hij gesneuveld was. De slag raakte haar niet met plotselinge hevigheid; langzaam aan groeide haar lijden, tot het haar geheele wezen had doortrokken. Toen dacht zij dat zij sterven ging; zij verwachtte het gelaten. Maar het lot is niet zoo meedoogend dat het een mensch het leven ontneemt wanneer deze het verlangt. Zij bleef leven en voegde zich weer in den sleur. Werktuigelijk deed zij wat zij gewoon was te doen. Als de menschen haar bemeelijdden, antwoordde zij bijna niet; de een noemde haar koud en hard, de ander vreesde voor haar verstand. Na een paar dagen brak de verstarring en begon zij te spreken over haar jongen, tegen iedereen die wilde luisteren. In de