| |
| |
| |
Gesprekken met Duhamel door H. van Loon.
In den jaargang van 1891 bevatte De Nieuwe Gids een letterkundige kroniek van dengene wiens naam met dit tijdschrift één is, louter over Fransche werken. Jonge, toen nog gansch onbekende schrijvers werden ingeleid: Alfred Vallette, Maurice Maeterlinck, Jules Renard, Jean Moréas, Ernest Raynaud, Lautréamont. Zij allen hebben, gelijk dat heet, hun weg gemaakt. De beoordeelaar heeft zich niet vergist; de een na den ander, het waren of zijn - behalve Maeterlinck is Raynaud nog in leven en schrijvende, zij het geen scheppenden arbeid - alle talenten van beteekenis, hoe zeer uiteenloopend in soort en waarde ook. En het belangwekkende van deze kroniek was, dat ze alle behoorden tot een toen zoo even gestichte groep, wier genooten het symbolische aanhingen.
De in de eerste plaats genoemde had hen te zamen gebracht. Deze Vallette publiceerde toen zijn eersten eenig gebleven roman, Le Vierge. En de kroniek zei van hem: ‘de heer Alfred Vallette is een artiest, waar men van houden moet, met een ziel zoo gemoedelijk, als maar weinig Franschen op roemen kunnen, en daarom voor een Hollandsch lezer al bizonder sympathiek’. Later leest men, dat het boek op Flaubert's Education sentimentale lijkt. Het bizondere is nu, dat Vallette, wat de letterkundige rechter van het Nederlandsche tijdschrift toen niet kon weten, door een toevallig hem in handen gekomen boek van Flaubert - was het de Education? - een innerlijke revolutie had ondergaan, welke hem zich met een ruk deed afkeeren van het technische vak, waarvoor hij, zoon van eenvoudige ouders, was opgeleid om zich met overtuiging aan den dienst der letteren te wijden.
| |
| |
De Mercure de France, door hem met het zakgeld van de handvol medestanders gesticht, is tot zekere hoogte met De Nieuwe Gids te vergelijken. Maar ook niet meer dan tot die hoogte, want van het Fransche orgaan ging veel minder uit. Het ontbrak den leider aan het leven wekkende genie. Want hij was, welke nederige, maar belangrijke taak Vallette meesterlijk heeft volvoerd: een wekker en vredestichter. De schrijvers, die elkander tot dan toe op onderdeelen van de litteraire strategie met banbliksems bestookten, werden door hem getemd. En hij zette in de ‘serre chaude’ van het symbolisme de vensters op de wereldlitteratuur open, op Nietzsche en Wells vooral.
Nu Vallette na een lang leven van zuivere, belangelooze inspanning gevallen is, wordt hij door Georges Duhamel opgevolgd. Duhamel behoorde al tot zijn kring, zijn boeken verschenen bij de uitgeverij van de Mercure. En Duhamel, die Vallette een tot bewondering gaande genegenheid toedroeg, had het nooit over zich kunnen verkrijgen hem anders dan met ‘Monsieur’ aan te spreken. In dit Meneer legde hij de warmte van zijn ongekunstelden eerbied. Toen hij aan de geopende groeve sprak schreide hij als een kind.
Zoo was het natuurlijk, dat Duhamel, de liberaal in den edelen zin van het woord, Vallette opvolgt. Deze was er in geslaagd, zijn twee keer in de maand verschijnende schepping in stand te houden. ‘Boven het gewoel’, weerspiegelt elk nummer het geestesleven onzer dagen. Op synthese van de verschillende aspecten der creatieve begaafdheid bleef zijn aandacht gespannen. Duhamel zal die lijn voortzetten. Naar alle zijden wil hij ‘beschikbaar’ blijven, al prikkelt hem veel in de zeden van dezen tijd en heeft hij aan die ergernis onverbloemd uiting gegeven. Het is zijn diepe overtuiging, dat de drang naar ontwikkeling niet te scheiden is van eerbied voor de traditie. De menschelijke waardigheid staat voor zijn besef bovenaan. Voor dit met intrekking van de volle persoonlijkheid bevochten besef heeft hij ‘betaald’; met de daaruit getrokken of te trekken lessen hebben zich zijn vele boeken gevuld. Want deze kliniker vol belangstelling voor het verwonderlijke ras, dat de aarde bevolkt, heeft in weerwil van al zijn reizen, spreken, getuigen en studeeren, zij het niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats in boeken, den tijd gevonden om het eene werk op het andere te laten volgen zonder ooit het verwijt van vluchtigheid te hebben uitgelokt.
| |
| |
In de verwarring, die wij beleven, is het goed, dat hij er in toestemde de door Valette's dood open gekomen plaats in te nemen. Een meer strijdbare geest komt met hem het oude huis te vullen. Duhamel wint het zeker van Vallette, al leerde hij van zijn voorganger, dat het onnoodig en zelfs onwenschelijk is, zekere, zonder twijfel voorbijgaande stroomingen met een tegenstroom op hetzelfde plan te bestrijden. Duhamel heeft genoeg waarborgen van zijn vertrouwdheid met de ‘mêlée’ gegeven om zich als leider daarboven te kunnen verheffen zonder zich aan de beschuldiging bloot te stellen, zijn verantwoordelijkheden te ontvluchten.
Als iets niet in zijn aard ligt is het dit. Het besef van den plicht, zijn verantwoordelijkheden te nemen moet hem hebben doen heenstappen over wat zich in hem tegen de vermeerdering zijner beslommeringen door het aannemen van dit hoofdredacteurschap zal hebben verzet. In de wirwar van het huidige tumult kan hij zich afvragen: ‘suis-je venu trop tôt ou trop tard?’ De door hem vertegenwoordigde waarden noteeren laag op de beurs van die fondsen, welke elkaar als wolven verscheuren. Temidden van de kakophonie wordt de vaste fluittoon van zijn stem ternauwernood opgemerkt. Met opzet koos hij zich een uitkijkpost ter zijde. Op dezen post, een waren vuurtoren, blijft het licht branden. Al zou hij het in de kom van de handen moeten beschermen, waardoor het tijdelijk gedoofd kan schijnen, hij zal ervoor waken, dat rukwinden uit het oosten en zuiden het niet blusschen. Hij wijkt noch zwicht. Door de verdwazing van een verblinde wereld redt hij de vlam van het geloof in de ‘condition humaine’. En al bewijst men Duhamel zelf het tegendeel van een dienst door zijn zuiver letterkundige verdiensten te overschatten - dat ze groot zijn is algemeen bekend - even bekend is dat het gezag, hetgeen hij in de wereld, met name in ons land, geniet, voortkomt en gedragen wordt door een rijkdom aan ideeën, gevoelens en reflexen, die in zijn oeuvre een van hun uitingsvormen gevonden hebben. Deze rijkdom is die van de liefde, een menschenliefde, welke door een typisch Franschen zin voor de ‘maat’, een lichte ironie en een geestesgulheid, die het genot van het zintuigelijke niet schuwt, wordt doorgist en gebonden. Zijn eerste boeken dateeren van vóór den oorlog, La Lumière (1911), Le combat (1913), maar na de beproeving vond hij zijn eigen stijl, sappig, ‘voedzaam’, zij het niet impressionistisch.
| |
| |
Men vindt hem in zijn landhuis bij Valmondois ten noorden van Parijs in de nabijheid der woning van den schilder Vlaminck, dien wilde-man, op een steenen bank aan een kleine ijzeren tafel achter in den tuin, die zacht glooit naar den weg of in een stille straat aan een andere helling, welke naar Montmartre stijgt en waar op 't onverwachtst boven een open hek het vlosse groen van een accia wuift. Een laantje opent bijna op het trottoir en buigt naar links.... het winterhuis van Duhamel kon slechts daar zijn. Of wel hij noodigt u naast hem plaats te nemen in zijn auto, die hij met vaste hand bestuurt, hetzij langs de groene wazen van Ile de France, of in rukken door de opstoppingen van de straat, in welke ‘jungle’ hij nog beproeft de wellevendheid te redden.
Uit de verte lijkt hij op een Herr Professor; wie hem in de oogen ziet weet beter. Het gelaat is rond en het voorhoofd welft hoog tusschen het weinige, boven de ooren gebleven haar. Achter de brilleglazen zijn de lichte oogen groot en zinnend en de trekken ernstig zonder strengheid, Hij glimlacht zelden, maar de ontvangst is eenvoudig en welwillend. Hij doet zich voor gelijk hij is: van milde menschelijkheid, wars van aanstellerij, een belijder van een levend humanisme.
Men kent hem zoo in ons land uit zijn boeken en voordrachten. Hij is er vertaald en Duhamel heeft er zijn Suite hollandaise aan gewijd. Hij is er gaarne en ziet, wat er benepens in onze zeden is, niet voorbij. Fijntjes stak hij er den draak mee in het verhaal, hoe hij eenzaam op een strandweg wandelde en, onverbeterlijke latijn, een sigaret weggooide, maar terstond op dezen properen vloer, zij het in de buitenlucht, wroeging voelde en terugliep om het peukje op te rapen en te bestemder plaatse te deponeeren.
Hoor hem over een boottocht in het zuiden. ‘Voor het eerst hield ik niet het stuur van mijn leven. Dat is verontrustend en heerlijk.’
Hij bemint ook andere kusten, andere hemelstreken. Zie hem 's zomers in Bretagne op een verscholen plek ten huize van een vriend, medicus evenals hij. De weg van Quimper naar Concarneau, witte huizen met blauwe luiken en af en toe een wagen, waarop bewoonsters in sierlijke dracht. Nu Concarneau, zijn haven en fabrieken, rose huizen en blauwe schermen. Bij het naderen van de zee worden bosch en bouwland minder overvloedig. Op een
| |
| |
duin van Raguenez staat de bungalow. Een lange jongen, het gezicht gebronsd, komt u tegemoet, een oogenblik later de vader zelf in blauw strandpak.
Hij spreekt snel, haast zonder timbre, maar heel helder, een beetje alsof hij les geeft. Als hij zich voor iets warm maakt trilt de ondertoon. Wanneer hij over zijn kinderen en oorlogsgevaren begint komt er een diepere klank.
‘Ik heb den oorlog als dokter “gedaan”, ik weet wat het is. Daarom ben ik pacifist. Ik wensch den vrede, niet omdat ik drie zoons heb, maar omdat, wat den vrede aangaat, alle kinderen van de wereld mijn kinderen zijn.’
‘In welk van uw boeken hebt u het meest van u zelf gelegd?’
‘Ik heb, zooals ik zei, drie kinderen en meer dan 40 boeken geschreven. Als u me vraagt, wie van mijn kinderen, welk van mijn boeken mij het liefst is, antwoord ik, dat ik van alle evenveel houd en ook, dat dit van het oogenblik afhangt. Bijna al mijn boeken zijn, om met Goethe te spreken, gelegenheidsboeken. De gebeurtenissen kwamen over me en ik heb den druk ervan aanvaard. Kijk, aan zee laat elke golf, wegtrekkend, een spoor als een signatuur, zoo zwak, dat het zelfs niet tot den volgenden vloed duurt. We moeten altijd denken aan het eeuwige, maar we moeten ook, bescheiden en wanhopig, begrijpen, dat ons werk even vergankelijk is. Ik ben nu vijftig en onderzoek mijn geweten.’
Hij verwerpt den menschelijken vooruitgang zonder het geluk en komt te praten over het gerucht, dat om zijn Scènes de la vie future gerezen is.
‘In dit boek heb ik Frankrijk en de wereld een spiegel voorgehouden en hun de uitwassen van een zeker beschavingsstelsel getoond. Ik zag Amerika in 1928 op het toppunt van den voorspoed. Natuurlijk is niet alles verkeerd in de Amerikaansche methoden, maar hun toepassing moet getemperd worden door een verhoogde moraal en een ware idealistische philosophie.’
Wat er nu in Amerika gebeurt vindt hij onsamenhangend. Het oeeconomische tijdperk is voorbij, er bestaan alleen nog maar moreele vraagstukken. ‘Wij lijden aan een gebrek aan zedelijk evenwicht.’ Overal heeft hij gereisd en zich ingespannen andere volken met nieuwe oogen, zonder vooroordeel, te zien. Bij dit alles bleef hij Franschman. ‘Engeland heeft Shakespeare, Italië Dante,
| |
| |
Spanje Cervantes, Duitschland Goethe, Frankrijk bezit zijn litteratuur, in zekeren zin werk van één enkel persoon, die door de eeuwen heen een reeks nauw samenhangende proeven zou genomen hebben.’
Het naar het uiterlijk uitgewischte van deze scherp omlijnde persoonlijkheid kenschetst Duhamel. Hij is noch hoogmoedig, hoewel op een afstand, noch trotsch. Een voorbeeldig man-en-vader, die de zakelijke beslommeringen, aan het ‘handwerk’ verbonden, niet schuwt. Als schrijver behoort hij aan de wereld, zijn voornaamste werken zijn in alle talen overgezet. Hij toont den moed daarover zonder valsche nederigheid te spreken.
Het leven zelf is hem een gestadige schepping, een gespannen, niet krampachtig, ernstig, niet zwaartillend, met alle faculteiten bezig zijn. Hoor hem vertellen.
‘Na met een van mijn zoons de reis om de oude wereldzee geemaakt te hebben ben ik in Luxemburg, den Elzas, Zwitserland, België, Noord-Afrika, van Constantine tot Casablanca, Engeland en eindelijk in Portugal geweest. Ik had twee boeken op stapel staan, die me zeer hebben bezig gehouden. Fables de mon jardin en Considération sur le métier des lettres. En als het vierde deel van de Pasquiers voltooid is denk ik aan het vijfde. Bladzij voor bladzij begin ik er de eerste schets van..... Mijn eerste letterkundige proeve....? Een groot herderspel in rijm en maat, neen nooit gepubliceerd. Ik weet zelfs niet, wat ervan geworden is; ik weet zelfs niet meer precies, wat het behelsde.... Ik stel me den schrijver voor als een gullen boom, die al zijn sap uit de aarde trekt, maar waarvan de takken, met vruchten bevracht, de muren van den boomgaard overhuiven. Ik ben geboren Parijzenaar en zoon van Parijzenaars en ik beschouw me zelf als den regionalistischen auteur van den Montagne Sainte Geneviève.... Geboorte, huwelijk, vader of moeder worden, ziedaar de drie groote menschelijke ervaringen. Een schrijver, die niet de ervaring van het gezin heeft ondergaan, is van een belangrijk deel van het leven af gesnoerd. Natuurlijk kunnen te zware lasten het schrijven belemmeren, maar de sterke naturen vinden daarin een verrijking, de zwakken gaan erbij onder....’
Duhamel loopt heen en weer in zijn werkkamer.
‘De moeilijkheden van het sociale leven zijn nu minder dan ooit te voorzien. Bijna alle technische wetenschappen worden zoo
| |
| |
snel herzien dat ze gevaar loopen voor de kinderen van geen nut hoegenaamd te zijn. In een tijd, waarin alles ijlings verandert en alleen aan het bruikbare gedacht wordt, geloof ik, dat we ons tot de oogenschijnlijk nuttelooze kennis moeten wenden, maar die den geest vormt en voor alle moeilijkheden staalt. We moeten terug naar de klassieke letteren.’
En hij eindigde:
‘Het komt erop aan, deze onbegrijpelijke wereld te trachten te begrijpen. En als ik van alles beu zal zijn, moe van mijn werk en zelfs van te denken aan deze ergerlijke wereld, dan zal ik aan me zelf denken en ik zal me zooals de heele wereld dikwijls onbegrijpelijk en soms ergerlijk vinden....’
|
|