Vreemd, wat kunnen oogen elkaar toch veel zeggen. De zwarte zijn brutaler dan de blauwe, maar zij kunnen goed met elkaar overweg.
Zij zeggen kleine, zachte dingen. Ook wel eens heel grooe en gloeiende.
Die zijn dan meestal van de zwarte oogen.
Maar opeens glijden de blauwe weg en vinden op het tafeltje de groene.
Vreemd, nu zeggen zij niets meer. Geen lieve dingen en geen kwade. Zij zeggen niets en eigenlijk zien zij ook niets. Er zijn oogen, die zoo hevig kunnen schroeien....
De groene oogen zijn nu klaar met de spijskaart. De heer met de lakschoenen legt de kaart neer; dan neemt hij wee de hand van het meisje en zegt: ‘We moesten maar es opstappen.’
Het meisje ziet hem weer en zegt: ‘Goed.’ - Ach, wat zingt de stem van de viool!
De heer praat een oogenblik met een Ober en verdwijnt in de richting, die de Ober hem wijst. Een bordje vertelt: ‘Messieurs.’
Nu zit het meisje alleen in box no. 7.- Box no. 7 is recht tegenover het podium.
De Stehgeiger buigt zijn hoofd over zijn zingend instrument. Hij stapt van het podium en wandelt spelend door de zaal. Dat is niets bizonders.
In box no. 7 zit nu maar alleen het meisje. O, en er is plaats voor minstens twee.
De Stehgeiger volgt zijn oogen, die weten de weg wel. Zijn lippen kunnen lachen, dat men het geluk lijfelijk ondergaat.
Een rood jasje en een groene jurk kleuren goed.
Wat twee paar oogen konden fluisteren, dat schreeuwen twee lijven, en niemand verstaat het dan de lijven alleen.
De viool van den Stehgeiger houdt plotseling op te zingen. De violist bukt. Zijn hand neemt de hand van het meisje. Een handkus kan een duizel zijn.
De lakschoenen van den heer kraken nog een beetje. Ze zijn misschien nog nieuw. De Stehgeiger speelt weer bij zijn orkest. De stem van zijn viool is smartelijk en lokkend als zijn oogen zijn.