| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De drie gezusters Brontë: Charlotte, Emily en Anne; Currer, Ellis and Acton Bell en hun familie.
(Vervolg van blz. 289.)
Het oordeel van het nageslacht.
Charlotte Brontë behoort tot het kleine aantal gelukkige auteurs, die door het lot nog bij hun leven met roem en erkenning gezegend zijn. Misschien is het te veel beweerd, om te zeggen, zooals wel is gedaan, dat zij omstreeks de helft der vorige eeuw, de meest vermaarde vrouw in Engeland was; maar in elk geval behoorden haar vier romans tot de allermeest gelezen boeken en kenschetsen zij het best, wat men de Victoriaansche periode noemt. En nu, een kleine honderd jaar na haar dood, is haar reputatie nog volstrekt niet verminderd, neen, veeleer gestegen, getuige de verschillende werken, die nog steeds over haar en de haren van de pers komen.
Charlotte Brontë's boeken zijn natuurlijk in een zekeren zin ouderwetsch te noemen; ze moeten meer in het licht van hun tijd beschouwd worden dan die van bijvoorbeeld haar idool Thackeray. (Zoo juist herlas ik Thackeray's Vanity fair, dat ik van bladzijde tot bladzijde genoot, en dat door iederen moderne ook volop genoten kan worden.) Maar in elk geval behooren haar werken tot de soort, die, eenigen tijd na het ontstaan ‘klassiek’ genoemd gaan worden. Of Charlotte's tragische, zoowel als romantische levensgeschiedenis iets bijgedragen heeft tot haar blijvenden roem? Dat is moeilijk te
| |
| |
zeggen, maar geheel onwaarschijnlijk is het natuurlijk niet. Want van de honderd menschen, die haar boeken lezen zijn er zeker tachtig, die met dezelfde belangstelling de historie van haar leven volgen.
Het mag betwijfeld worden, of Charlotte, indien zij was blijven leven, nog veel waardevol werk zou hebben kunnen leveren, - en wel op dezen grond:
Zij heeft vier romans geschreven, allen min of meer autobiografisch. Twee geïnspireerd op haar verblijf in Brussel, een voornamelijk over haar droomen en lijden als gouvernante, en een, herinnerend aan het leven eener dominé's-dochter op een afgelegen pastorie. Bezat zij veel meer materiaal voor verdere boeken?
Anne, de jongste, heeft nog in haar zusters beroemdheid gedeeld. Was haar vriendelijk kort leventje niet zoo onverbrekelijk verweven met de geschiedenis der Brontë's er was misschien geen aanleiding voor geweest, dat haar werk de onsterfelijkheid won. Niemand heeft aan de lieve Anne ooit genie toegeschreven, maar haar begaafdheid kan niet worden ontkend; zij bezat een goed, en gaaf talent, en een waardeerbare gemakkelijkheid van uitdrukking, ook in haar verzen.
Het geval Emily verschilt zeer van dat harer beide zusters. Zij stierf, zonder veel bekendheid te hebben verworven; slechts een kleine kring apprecieerde Ellis Bell, maar sinds het oogenblik van haar dood is haar reputatie steeds stijgende geweest. Toen trok een recensie van Sydney Dobell over Wuthering Heights in Palladium de algemeene aandacht, en Charlotte, in haar particuliere brieven en openbare geschriften vestigde voortdurend de belangstelling op Emily's genialiteit. Bij haar sterven wijdde Matthew Arnold een gedicht ‘Haworth churchyard’ aan haar nagedachtenis. En het spreekt vanzelf, dat ook mevrouw Gaskell, in haar leven van Charlotte Brontë, het noodige heeft gedaan, om Emily's roem te verbreiden.
In 1877 verscheen Swinburne's essay over Charlotte Brontë, en hij stelde daarin ook duidelijk de waarde van Emily's Wuthering heights in het licht. Miss A. Mary Robinson publiceerde een studie over Emily in de Eminent Women Series.
| |
| |
In 1886 schreef Swinburne nog een even schitterende als gevoelige loftuiting over Emily Brontë, en nadien zijn er nog verschillende boeken over haar in het licht gegeven, allen om haar grootheid en waarde aan te toonen. En op het oogenblik, dit mag gerust worden gezegd, wordt zij beschouwd, zooals K.A.B. Sugden het uitdrukt, als:
‘...... belonging to that class of genius, which reaches immortality spontaneously, without question, criticism or hesitation, the class in which the name of Shakespeare heads all the rest.’
| |
De Brontë-problemen.
Men rekent tegenwoordig, dat er niet minder dan vijf Brontë-problemen bestaan.
1e Wat genoemd wordt de ‘Cowan Bridge Controversy’. Nu deze zaak van alle kanten is bekeken en men honderd jaren lang heeft onderzocht en vergeleken, en hoewel men aannemen kan, dat Charlotte in haar uiterste gevoeligheid ietwat overdreef, mag men toch gerust besluiten tot de conclusie, dat het op die school niet is toegegaan, zooals het er toegaan moest, dat er van onvriendelijkheid, verwaarloozing en het ontbreken van zorg in allerlei opzichten, wel degelijk sprake is geweest, en al mogen de beschrijvingen in Jane Eyre niet in alle opzichten met de feiten kloppen, zij toch op een grond van waarheid berusten, zooals Arthur Nicholls in zijn artikel in de Halifax Guardian heeft aangetoond.
2e De Héger-brieven. Men is er van overtuigd, dat Charlotte een even groote, karakteristieke en hartstochtelijke liefde koesterde voor haar leermeester als Lucy Snowe voor Paul Emanuel of madelle Henri voor William Crimsworth, maar ook, dat Charlotte, toen zij de brieven schreef, met volstrekte zekerheid wist, den heer Héger nimmer meer te zullen terugzien, en dat zij ze anders nooit zou hebben geschreven.
In mijn beschouwing (N.G. van April 1935) maakte ik melding van een nieuw inzicht in deze kwestie, naar aanleiding van een artikel in The Bookman van de hand van Fanny Ratchford
| |
| |
en waarin betoogd wordt, dat de brieven van Charlotte meer een ‘manier van schrijven’ waren dan een waarachtig, gepassioneerd trop plein d'amour.
3e Thans na een tijdsverloop van meer dan tachtig jaren mag men vrij aannemen, dat de heele geschiedenis van Branwell Brontë en de Robinsons in het geheel niet zoo gewichtig is geweest, en veel te veel au sérieux is genomen. Natuurlijk hield mrs. Gaskell, na de verhalen uit de pastorie te Haworth de geheele historie voor waar. Maar tegenwoordig gelooft men, dat Branwell's fantasie in het spel was, die door Charlotte naïef werd aanvaard. Er zijn te veel voorbeelden van Branwell's onbetrouwbaarheid en verbeeldingskracht, om dit niet aan te nemen.
4e Veel geschrijf en gewrijf is er geweest over het belachelijke uitvindsel, dat Emily niet de schrijfster is van Wuthering Heights en dat zij dit boek ook niet kòn hebben geschreven. Sommigen dachten, dat Charlotte er haar een handje bij had geholpen, en veelvuldig is beweerd, dat Branwell het gedeeltelijk zooal niet heelemaal heeft geschreven. Francis Leyland, de levensbeschrijver en verdediger van Branwell beweert, dat Branwell eens in een café er stukken uit heeft voorgelezen als zijnde het zijn eigen werk. Charlotte echter schrijft in een brief, vlak na Branwell's dood aan haar uitgever Williams, dat Branwell er volstrekt onkundig van was, wat zijn zusters in de literatuur hadden gepresteerd. Francis Leyland droeg klaarblijkelijk geen kennis van dezen brief! Men behoeft slechts de uitingen van Branwell in vers en proza te lezen om absoluut overtuigd te wezen, dat hij nooit in staat zou zijn geweest, iets dergelijks te schrijven, ofschoon het waarschijnlijk is, dat door zijn karakter en gedrag zijn zuster een dieper inblik kreeg in het donker van sommige naturen, dan zij anders zou hebben gehad.
5e Neen, het eigenlijke probleem, en dat wel nooit zal worden opgelost, is het wonderbare genie, waarvan dit eenvoudige, van de wereld afgesloten, en niet door erfelijkheid geïnspireerde meisje blijk heeft gegeven. Wat was de oorsprong van de epische grootheid der geschiedenis van Heathcliff en Catherine in
| |
| |
Wuthering Heights, vanwaar de overweldigende melancholie, en de philosophische inslag harer gedichten?
Sommigen, in ziekelijke nieuwsgierigheid, beweerden wel eens, dat Emily ongetwijfeld een verborgen levensondervinding moet hebben gehad; dat ook Emily haar liefdesgeschiedenis had te overwinnen, en dat zij een wanhopigen hartstocht heeft ondervonden voor den heer Weightman, den hulpprediker, en dat zij dezen ontmoette op de moors en lange wandelingen met hem maakte.
Maar al dezen denken er niet aan hoe vaak een literair wonder zich plotseling openbaart, en hoe uit de eenvoudigste ouders eensklaps genieën worden geboren. Laat mij als voorbeelden hierin alleen maar geven: Goethe en Shelley.
| |
Het uiterlijk der Brontë's.
Mevrouw Gaskell beschrijft Charlotte als:
‘...... slight, thin, undeveloped, with soft brown hair, brown eyes, a broad high forehead, and a low sweet voice.’
Zij moet bij uitstek hebben gehad, wat Shakespeare uitdrukte als:
Her voice was soft, gentle and low:
An excellent thing in women.
Er bestaan van Charlotte drie origineele portretten. Het meest beroemde en bekende is de fraaie crayonteekening van George Richmond, die de heer Nicholls aan de National Portrait Gallery ten geschenke gaf, en waarop alle verdere portretten van Charlotte zijn gebaseerd.
Het ontstond in 1850. Een van Charlotte's vriendinnen, Mary Taylor, noemde het geflatteerd; terwijl de heer Brontë vond, dat het haar te oud maakte.
Verder hebben we de, oneindig veel malen gereproduceerde groep van Branwell van zijn drie zusters, geschilderd in 1835, en die altijd hing boven aan de trap in de Haworth pastorie.
Deze schilderij van de drie zusters bevindt zich thans ook in de National Portrait Gallery, welke verzameling óok bevat een twijfelachtig portret, geteekend Paul Héger, dat eenigszins
| |
| |
gelijkt op de Charlotte van Branwell's groep. Misschien is het uit de herinnering geschilderd door Paul Héger, den zoon van den hr. en mevr. Héger, die zich mogelijk Charlotte herinnerde uit zijn kinderjaren.
Branwell heeft tweemaal een groep-portret zijner zusters geschilderd. Het bovengenoemde, alom bekende, waar alle drie en face zijn te zien, en een ander, dat hen waarschijnlijk te zien gaf en profil. Beide stukken kwamen, na den dood van den hr. Brontë, zooals de heer Shorter in zijn History of the Brontë's vertelt, in het bezit van den heer Nicholls. Deze vond alleen het portret van Emily gelijkend, sneed dat er uit, en vernietigde de beide anderen. Deze beeltenis werd eveneens aangekocht door de National Portrait Gallery. Sommigen beweren echter, dat het Anne voorstelt, en de copie in het Haworth Museum draagt dan ook den naam van Anne Brontë.
Wij bezitten ook nog een portret van Anne, geschilderd door haar zuster Charlotte. Het bevindt zich eveneens in het Haworth Museum, en er achter staat: Portrait of Anne Brontë by her sister Charlotte Brontë, Juni 17th 1834.
Van Branwell bestaan er twee beeltenissen, die beiden werden verkocht na den dood van den heer Nicholls. Een ervan is een medaillon-portret door J.B. Leyland, waarop zeer duidelijk het machtige voorhoofd en de weeke kin zichbaar is, en de andere is een aardige silhouet.
| |
Eenige belangrijke data.
29 Dec. 1812. Huwelijk van Patrick Brontë en Maria Branwell. |
1813. Maria Brontë geboren. |
1815. Elisabeth Brontë geboren. |
21 April 1816. Charlotte Brontë geboren. |
1817. Branwell Brontë geboren. |
1818. Emily Brontë geboren. |
1820. Anne Brontë geboren. |
1820. Vestiging te Haworth. |
1821. Dood van mevrouw Brontë. |
1825. Dood van Maria en Elisabeth |
Febr. 1842-Jan. 1844. Brussel. |
| |
| |
1846. Publicatie der verzen van Currer, Ellis en Acton Bell. |
1847. Publicatie van Jane Eyre. |
1847. Publicatie van Wuthering Heights en Agnes Grey. |
1848. Publicatie van The Tenant of Wildfell Hall. |
Sept. 1848. Dood van Branwell Brontë. |
Dec. 1848. Dood van Emily. |
Mei 1849. Dood van Anne. |
Oct. 1849. Publicatie van Shirley. |
1853. Publicatie van Villette. |
29 Juni 1854. Huwelijk van Charlotte Brontë en Rev. Arthur Bell Nicholls. |
31 Maart 1855. Dood van Charlotte Brontë. |
1857. Publicatie van The Professor. |
1906. Dood van Rev. A.B. Nicholls. |
1928. De Pastorie te Haworth ingericht als Brontë-Museum. |
* * *
In de volgende afleveringen hoop ik deze studie voort te zetten met een beschouwing over het werk der Brontë's.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|