| |
| |
| |
Scheveningsche novelle door Jacob Hiegentlich.
Aan Caesar Hiegentlich.
‘Pardon, meneer’, schreeuwde de bruine grijsaard, ‘u moogt hier niet zwemmen, u kunt dáár zwemmen’, en hij wees 'n onduidelijk stukje van de onmetelijke zomerzee aan, waar de lange meneer met 't kleine kneveltje zich door de blauwgroene golven mocht laten kussen en omhelzen naar welgevallen.
‘Maar ik wil juist híér zwemmen!’ riep de in blauw maillot zeer slanke heer, terwijl hij met moeite door 't water aan kwam stappen, tot hij vlak bij den badmeester was.
‘Het is hier alleen voor vrouwen’, verduidelijkte de in vochtig wit linnen gekleede grijsaard met 't triomfantelijk, maar in den grond zielig hulpeloos lachje van 'n haremknecht.
‘Maar ik bén 'n vrouw’, antwoordde half woest en half lachend de zwemmer, met 't kleine snorretje, waarop de badknecht medelijdend z'n schouders ophaalde. 'n Beetje wanhopig keerde de ander naar z'n koetsje.
De zaak was wel deze: op een stralenden ochtend van de maand Mei wandelde Laurens Pauw tegen elf uur over den Scheveningschen pier. Hij was zijn kasteel ontvlucht, wijl omtrent dezen tijd de belastingen komen en hij het altoos prettiger vond of met zijn secretaris of met zijn vrouw van die hinderlijke lectuur kennis te nemen. Er wandelden nog niet veel lieden, 't woei nogal ferm, maar op 'n bank zat 'n eenzame vrouw met 'n rood hoedje en 'n zwarte voile en in de hand 'n boekje, waarin zij veinsde te lezen. Hoewel
| |
| |
Pauw van Wickefort zijn vrouw in zijn hart liefhad, maakten toch andere schoone wezens, vooral tijdens de vaak al te langdurige afwezigheid van Diane, op zijn gevoelige ziel eenigen indruk. Hij kruiste enkele malen om de dame heen, zonder ander resultaat, dan dat hij bespeurde dat 't haar, hetwelk 't roode hoedje vrijliet, van 't glanzendste lichtblond was en dat - eene minder verheugende ontdekking - het boek dat ze in haar zwartgeschoeide en desondanks heel slanke vingers hield, 'n roman was van 'n zeer veel gelezen en zeer afschuwelijken auteur van frivole treinlectuur. Laurens haalde de schouders op, wat bliksemde 't, hij zelf las tijdens zijn zakenreizen evengoed Maurice Dekobra, en bovendien, de dame las niet, zooals gezegd, doch veinsde te lezen.
De veertigjarige, zeer jeugdig uitziende, slanke man, was niet verlegen van aard. Toch kon hij niet, zooals vaak geschiedt, naast de vrouw plaats nemen, al was hij er niet voldoende van overtuigd, dat zij zijn avances ongunstig op zou nemen en met goedgespeelde verontwaardiging zou verrijzen om zich ginds in 't café onder de beschermende blikken der kelners wederom neer te laten zinken. Hij was 'n man van goeden smaak, wij hadden bijna geschreven van goede opvoeding, maar eene goede opvoeding is meestal geen bezwaar om een vrouw, waarvan men vermoeden kan, dat zij de zeden lichter neemt dan de kerkvaders, op de hier vermeden wijs het hof te maken. Neen, Laurens Pauw, terwijl hij verder wandelde, voelde dat hij, ondanks zijn erotische loopbaan, bloosde, hij voelde zich warm worden, en keerde na eenige oogenblikken weer terug, op gevaar af door eenige dames uit de Anna Paulownastraat ongedistingeerd te worden gevonden, naar 't voorwerp van zijn schielijke genegenheid en de dame, die nog altoos toefde op pagina 16 van De Madonna der Slaapwagens, doezelig van de zomersche loomheid, die achter de glazen ruiten door geen bries kon worden verdund, keek vluchtig op, waarschijnlijk in haar subconscientie geënerveerd door den om haar heen zwervenden slanken man, hief haar blauwe oogen en keek Laurens even aan. 't Volgend oogenblik daalden haar oogen weer op 't boek en ze sloeg eene bladzijde om.
Het is niet overdreven als wij zeggen dat Laurens geschokt was door dien blik. Hij bedreef in zich zelf poezie van den tienden rang door haar oogen myosotis te noemen. Maar toen hij met sidderende lippen dit bizonder woord vormde, dat immers zwoeler klinkt dan
| |
| |
vergeetmijnietje, werd 't verlangen naar de blonde dame met den rooden hoed zoo sterk, dat hij haar in hevige spanning ontvluchtte, en den Pier afsnelde.
Hij begaf zich in 'n taxi naar de stad en wel naar 't Mauritshuis. Dit museum is niet groot, maar de schilderijenminaar en koffiehandelaar voelde er zich zeer thuis en, geagiteerd als hij was, beantwoordde hij ternauwernood de groeten der suppoosten, die hem allen kenden. Voor 'n schilderij uit de 18e eeuw van Mignard, 't eenige wat 't Mauritshuis van hem bezit, stond hij hijgend stil. ‘Het is warm’, zei hij toonloos tegen 'n schilder, die 't stuk aan 't copieeren was. Het stelde voor Mademoiselle de Vauban met 'n tamelijk groote strooien hoed en 'n tamelijk bête lachend gezicht, men kent overigens de al te zoete manier van den Franschen meester, maar Pauw scheen zeer getroffen en wel door iets heel bizonder toevalligs. De dame, die zoo even op de Pier zijn bewondering, zelfs zijn verlangens had opgewekt, geleek heel veel, zoo niet volkomen op de kinderachtig glimlachende achttiend'eeuwsche freule. Zij had hem al aan de Mignard herinnerd, toen hij haar gelaat over 't boek gebogen ternauwernood had kunnen waarnemen. Hij keek nog even naar den ouden man, die de copy aan 't fabrieken was, haalde even zijn neus op, zei toen dat 't sprekend geleek, waarbij hij aan de dame op den pier dacht, wat de oude schilder natuurlijk anders begreep. Die glimlachte gelukkig om 't compliment, wilde wat antwoorden, doch zag tot z'n teleurstelling dat de rijke Pauw vroolijk op en neerveerend heensnelde.
Spoedig daarna dwaalde hij zoekend op den Pier, maar Mademoiselle de Vauban was verdwenen, en hij stampte van drift, zocht met z'n kijker over 't strand, waar hij haar hoopte te zien en niet hoopte te zien, daar 't strand voor vulgair gold. Doelloos starend door zijn kijker (welk ding hij later vreeselijk is gaan haten) meende hij in 't vrouwenbad Mad.elle de Vauban uit 'n koetsje te zien stappen. Vervolgens ijlde hij de Pier af als 'n door waanzin gegrepen beursman, nam bij 't vrouwenbad 'n koetsje met 't onbevredigend gevolg dat we in den aanvang van ons verhaal hebben trachten te schetsen.
Hij kleedde zich langzaam aan, trachtte van uit zijn koetsje de bewegingen der vrouw te volgen, hij beefde even om de goudachtige blankheid van haar huid, het was de eerste keer, dat 'n
| |
| |
badende vrouw hem belang inboezemde, hij vond aesthetisch gesproken 'n kinderbad mooier, vijand als hij was van omvangrijke wezens, zoowel van 't mannelijk als van 't vrouwelijk geslacht. Hij bemerkte dat de andere badende dames veel bruiner van teint waren en hij vroeg zich af of 't deugdzaamheid was, die de vrouwen daar hun kloosterlijke afzondering deed verkiezen boven 't bain mixte. Hij verliet 't koetsje en bleef bij de dameskoetsjes zwerven in de hoop Anne de Vauban er uit te zien dalen. Ze hield 't lang uit in 't water, want vele dames van veelal luttele bekoorlijkheid kwamen in slordige badmantels van niet slechts schreeuwende, doch brullende kleur naar buiten. Hij kreeg zand in z'n schoenen, werd gemelijk en waande de freule reeds verdronken in de zilte Noordzee, toen hij 'n zilverachtigen mantel ontwaardde en haar blonde haar zag, die 't wondere wezen droog had weten te houden. Hij liep met groote sprongen op haar af, zijn weg nemend tusschen fortjes bouwende knaapjes. Een der bouwsels deed hem vluchtig aan de Wickefort denken, zoodat hij er over struikelde en hij 't monument tot groot verdriet der kinderen omverwierp. Hij fluisterde eenige woorden van berouw, doch zijn moed was nu gebroken en hij was de woorden vergeten die hij de dame zeggen wilde. Het is ongelooflijk hoe timide mannen zijn als ze werkelijk door 'n vrouw overrompeld worden. Het was alsof Mad.elle de Vauban hem lachend aankeek toen ze langs hem schreed, maar in de zon lachen alle menschen. Maar nu hij haar weer gezien had, wilde hij niet naar 't Gooi terug voor hij haar had leeren kennen. Het was in zijn kring wel geen gewoonte vrouwen, wien men niet in gezelschap is voorgesteld, op straat te volgen, doch hij kon zich niet weerhouden, achter de schoone zilverblonde aan te gaan en zich over haar sierlijken gang te verbazen, die zij ondanks haar moeilijke schoentjes van slangenhuid, wist vol te houden. Pauw vroeg zich af of ze weten zou dat 'n man haar volgde, want het
leek hem toe dat deze bijna dansende gang onmogelijk uit der vrouwen natuur zelve stamt. Hij wilde er niet aan denken, hoe wellicht dadelijk de vrouw mat van zwemmen, in haar hotel aangekomen in elkaer zinken zou en alle houding zou vergeten. In 't dorp verloor hij haar, wijl hij discreet te veel afstand hield, uit 't oog, maar nogmaals nam hij zich stellig voor hier niet vandaan te gaan voor hij haar kende.
Aan de bar van Casino stond Ferwerda, zijn rechterhand,
| |
| |
grijnzend aan 'n sterke katz met 'n ander bookmaker, die ondanks de betrekkelijke mondainiteit van de gelegenheid z'n bolhoed ophield, beide mannen droegen 'n roos in hun knoopsgat. Zoodra Pauw de lieden zag, wilde hij rechtsomkeert maken, maar Ferwerda riep hem met door jovialiteit gereduceerde eerbiedigheid en Pauw, 'n beetje geërgerd, kwam op hem toe, gaf hem de hand. De ander tikte aan den hoed.
‘U hebt weer gewonnen’, zei Ferwerda lachend, ‘in Auteuil en ook in Grünewald’, en haalde Veine uit z'n zak en toonde Pauw welke paarden zijn geluk hadden uitgemaakt. Ook liet Ferwerda onder den naam van Pauw van Wikkevoort dieren uit zijn eigen stal loopen voor gemeenschappelijke rekening.
‘'t Is noodig ook’, zuchtte Pauw iets vertrouwelijker dan zijn bedoeling was, ‘thuis zal wel weer 'n aanmaning liggen of godweet 'n dwangbevel.’
Als zoovele groote bezitters had Pauw de gewoonte zijn belasting zoo laat mogelijk te vereffenen, het ging hem overigens sedert zijn huwelijk zeer goed, behalve met zijn koffie en zijn paarden, speculeerde hij met veel geluk, dank zij zijn sluwen genoot uit minder voorspoediger dagen, Ferwerda. Zooals Ferwerda's paarden onder Pauw's welluidenden naam liepen, werden in Zwitserland en Frankrijk schilderijen van diverse kunsthandelaars verkocht onder 't schitterend motto: Uit de collectie van Laurens Pauw van Wickevoort! En van elken verkoop ontvingen Pauw en zijn agent Ferry hun deel. Ferwerwa kon alles. Het zou Pauw maar 'n woord kosten en Ferry bezorgde hem vanavond nog de blonde vrouw. Maar de man was hem in zijn hart zeer antipathiek, al mocht Ferwerda met de grootspraak dergelijke lieden eigen beweren dat hij voor den heer Van Wickefort door 't vuur wilde gaan!
En hij stootte aan en zei met 'n komische herinnering aan oud-Hollandsche gebruiken: ‘Nu op Arabella’, dat was 't peerd dat dit jaar voor 't eerst in Longchamps zou uitkomen, ‘zwik’....
‘Zwak’, zei Ferwerda en slokte zijn katz naar beneden.
‘Eet je niet van die bitterbollen', zei Pauw die honger had gekregen en hij wilde er naar grijpen, doch bevreesd dat ook de bookmaker met zijn klauwen aan 't heerlijk uitziend schoteltje had gezeten, bedacht hij zich en nam van 't zuurschaaltje dat er ongerepter uitzag.
| |
| |
Hij bezocht dien avond nog allerlei café's, dancings en terrassen en ten slotte werd zijn moeite beloond in 't Palais d'Eté, waar hij tot zijn verrassing Mad.elle de Vauban zag dansen met 'n jongeman, die, naar zijn uiterlijk te oordeelen, ongetwijfeld gaarne in Leiden zou studeeren. Daarna vroeg Pauw haar met meer egards wellicht dan tegenwoordig gebruikelijk zijn. De blonde vrouw was in mauve mousseline, zij lachte vriendelijk, zoet en misschien wat dom, tegen haar partner, die nerveus zei blij te zijn eindelijk met haar kennis te maken of eigenlijk kende hij haar al lang; en zij, glimlachend, wijl deze fraze wel heel bekend is, antwoordde met de tegenfraze, waar u me dan eerder gezien heeft, waarop hij antwoordde: ‘in 't Mauritshuis’.
‘Dat kan’, zei ze, wellicht om erudiet te schijnen. En toen had hij den moed niet om haar van 't schilderij te vertellen. Zoo zwegen ze, zwevend op 't onschoone maar aangenaam prikkelend orkest, toen dat zachter ging, wilde hij over 't boek beginnen waarmee hij haar op de Pier gezien had, deed dit echter niet, half wijl hij vreesde dat ze 't niet correct zou vinden dat hij haar zoo had bespied, half ook wijl hij vreesde dat ze zelve niet meer weten zou welk boek ze in haar slanke zwartgeschoeide vingers had gehouden, hoewel ze ongetwijfeld weten zou dat ze niet dit mauve matelotje, doch 'n rood hoedje met zwart voiletje dien gedenkwaardigen ochtend gedragen had. Hij voelde haar slanke vingers op zijn schouder en idealiseerde haar zeer, want terugdenkend vond hij geen enkele vrouw in zijn geheugen, wier druk op zijn schouders zoo voelbaar en heerlijk kwellend geweest was, hoe licht die druk dan was. Licht was deze vrouw en heerlijk, hij had haar ternauwernood om 't middel, want hij wilde bij haar niet den indruk oproepen, die andere mannen waarschijnlijk bij haar hadden gewekt. Maar toch werd het verlangen in hem sterker en wreeder deze blonde Mad.elle de Vauban te bezitten, bij zich te hebben, als iets edels en dansends voor goed.
Hij bracht haar naar haar tafeltje, er zat toch 'n vriendin, hij bekeek haar ternauwernood, opeens wilde hij hier niet langer blijven in deze hem afstootende gezochte mondaniteit en vroeg haar blozend of zij hem 't genoegen doen wilde morgen in Claridge te komen, opdat ze dan saam zouden kunnen dineeren en hij hoopte half dat ze weigeren zou. De vrouw echter, wie dergelijke proposities
| |
| |
waarschijnlijk vaker gedaan werden, stemde na eenige aarzeling toe. En vroolijk begaf zich Laurens Pauw naar zijn hotel.
Bij Claridge wachtte hij op den afgesproken tijd vergeefs, hij zat er heel alleen, met enkele vrouwen, welke hij echter gezegd had, dat hij apart wilde blijven, dewijl hij 'n rendez-vous had, welk rendezvous de vermoeide courtisanes eerbiedigden. Hij zat er uren alleen, tot hij honger kreeg, 't orkest speelde alleen voor hem, tot wat uitgaande heeren kwamen, die met de vrouwen spraken. Hij werd onrustig en vroeg den negerportier of hij geen dame gezien had met viooltjesoogen; de man keek hem aan, zooals men 'n rijken gek aankijkt en zei dat 't hem speet; toen gaf Pauw hem 'n gulden en ging weer naar binnen, begon hevig te drinken. Hij veronderstelde dat men Mad.elle de Vauban omtrent zijn persoon had ingelicht en dat ze met ordinair vrouwenraffinement terade gegaan, besloten had hem te laten wachten, om hem zoodoende te ‘lekkerder’ naar haar te maken en Pauw stiet 'n platte vloek uit. Zoodra hij dronk kwam hem 'n lang verdrongen vocubulaar weer terug. Het eene glas sherry volgde 't ander op en nu raakte hij weldra in 'n soort indifferente vroolijkheid, waartoe 't hier als overal afgrijselijk orkest niet weinig bij droeg. Hij had nu 'n formidabelen honger, vertrok, gaf den portier nog 'n rijksdaalder en ging op zoek naar 'n restaurant. Hij wandelde, mogelijk onder den invloed van drank, 'n verkeerde straat in, die al heel donker was en aan de ontucht bleek gewijd zonder dat hij daar erg in kreeg. En opeens kloppen hoorend met 'n ring op 'n venster, keerde hij schielijk om te zien, waar 't geluid vandaan kwam; 'n geschilderde dame aan 'n venster ontwarend, nam hij zijn hoed af en vraagde: ‘Had u geroepen, dame?’ De vrouw lachte, 'n ander deed open en nam Pauw bij den arm. Hij was niet gewoon tegen te stribbelen. Hij bevond zich in 'n bordeel, doch vaag zich Mad.elle de Vauban herinnerend, in afschuw door meelij getemperd zich bezinnend op de usances die in dergelijke huizen bestaan, begon hij de dames op champagne te tracteeren,
streelde hen over hun onfrissche haren en bracht hen schaterend aan 't lachen door plotse zotte invallen, waarvan hij zich vast voornam ze aan zijn vrouw Diane te vertellen, zoodra die weer uit Parijs terug was.
| |
| |
Hij zei 's avonds aan den portier van 't hotel dat hij morgen weer naar huis ging en dat zijn kamers dus vrij kwamen. Hij draaide zich om en zag opeens door 't tourniket in 'n grijze avondcape Mad.elle de Vauban komen. Hij zette groote oogen op.
‘Tiens’, zei hij, ‘u hier?’ Ze lachte bij wijze van antwoord, keek snel naar den portier, die zich discreet afwendde en heusch niet zeggen zou, dat deze dame pas sedert vandaag hier woonde. ‘Hoe toevallig’, zei hij en zich herinnerend dat hij zich niet had voorgesteld, zei hij dat zijn naam Pauw was, zich er niet van bewust dat de dame voor zich zelf den naam van Wickefort erachter voegde. Ze noemde ook haar naam, een naam zonder veel beteekenis. In de lift zei Pauw, dat hij haar Mad.elle Anne de Vauban wilde noemen. Of ze dat goed vond. Zooals de neger filosofisch in de zotheden des rijken instemde, deed de vrouw ook, zij vond 't goed en wij zullen haar in de uren dat Laurens haar liefhad, dus ook maar met dien luisterrijken naam noemen. Hoewel Anne's kamer eenige verdiepingen boven die van Pauw lag, bestond er na 't tochtje in de lift weinig bezwaar van haar kant zijn appartiment te deelen. En hij vermeide zich in de schoonheid van haar lichaam, dat bij hem talrijke gewaarwordingen en kunstzinnige herinneringen aan beelden in Versailles en Florence wakker riep.
‘Ja’, zei hij, ‘Anne, toen je uit je koets kwam, struikelde ik over 'n kasteel dat die jongetjes aan het bouwen waren....’ Hij zei kasteel in plaats van fort, wijl hij vaag iets dacht.
Zij lachte en sprak: ‘Ik hoorde hoe die joggies tekeer gingen.... jij hebt ook 'n kasteel, is 't niet, dat zou ik zoo dolgraag 's zien....
Hij keek haar snel aan en moest zich bekennen dat hij dezen wensch der vrouw wel verwacht, doch niet gehoopt had. Hij had haar voor willen stellen tesaam ergens heen te gaan, wellicht naar Knocke, dat toen nog voor 'n ongemeene badplaats gold. Hij overwoog echter dat er weinig tegen zou zijn, waar zijn vrouw nog niets uit Parijs had laten hooren, deze Anne de Vauban, die hem steeds liever werd, mee te nemen naar den Wickefort. In plaats van haar te antwoorden, nam hij den huistelefoon en verwittigde den portier ervan dat de koffers van hem en Mevrouw (hier noemde hij haar gewonen naam) morgen naar de Hollandsche Spoor moest worden gebracht.
Toen de vrouw 's anderendaags op haar bed haar ontbijt genoot
| |
| |
en zich in deze gemakkelijke weelde zeer gelukkig voelde, bevond haar vriend zich reeds bij den Minister van Buitenlandsche Zaken, dien hij om eenige faciliteiten ten behoeve van zijn Zuidamerikaansche ondernemingen verzocht en Zijne Excellentie, die wel wist hoe zeer vooral in oorlogstijd de Nederlandsche Staat den heer Pauw voor tallooze aangelegenheden verplicht was, zei zeer gelukkig te zijn Laurens van dienst te kunnen wezen en noodde hem te eten en Laurens was zeer gelukkig voor deze beleefdheid te kunnen bedanken, omdat hij vanavond reeds op zijn slot met Anne de Vauban hoopte te avondmalen. Hij ging nog snel op zijn lange beenen naar 't Braziliaansche gezantschap, waar men hem ook te dineeren vroeg, om vervolgens in 't Mauritshuis bij Anne de Vauban te belanden. De oude weemoedige copiïst was weer vlijtig aan den arbeid.
‘Voor wie wordt die copy?’ vroeg Laurens.
De schilder zuchtte als om moed te verzamelen: ‘Voor u meneer Van Wickefort.’
Het antwoord beviel Laurens, hij was bovendien 'n weinig snob en het deed hem goed genoemd te worden naar de heerlijkheid die hem niet toekwam. Maar nu hij de vrouw vannacht beter had bekeken vond hij de gelijkenis met de schilderij al minder frappant, de echte Anne had vollere lippen en tevens 'n onschuldiger blik. Hij vroeg toen droog wat 't kosten moest en zei daarna dat hij 't wel hebben wilde, want nu hij gelukkig was, wou hij ook blij maken den ouden sukkel. Die gaf hem geroerd de hand. Het is wel verdrietig als men zelfs niets maken kan, dan de genieën na te bootsen.
Pauw had 'n zonderlinge afschuw voor auto's ‘Mijn zoon in Brussel rijdt auto’, bekende hij, ‘maar wil je gelooven dat ik altijd bang ben voor hem, hij is zoo wild.’
‘Zóó, heb je al 'n zoon?’ zei de vrouw bevreemd, terwijl vlugge en sierlijk glanzende paarden met hun koets door de weiden van Wickefort voortsnelden. Ze kneep in de anjelieren die hij haar in Den Haag op den schoot geworpen had, ze bespeurde ternauwernood de lompe gratie van den donjon, den rechtertoren van den Wickefort boven de boomen tegen de blauwe lucht. Ze hadden dien middag
| |
| |
geluncht, er was 'n soort meneer bij geweest, minder eenvoudig gekleed dan Pauw, de lunch had de uitvoerigheid van 'n diner gehad, Pauw had den man, dien hij Ferry noemde, genoopt zooveel mogelijk van de lekkernijen te nemen, terwijl hij haar en zich zelve slechts schaars bediende, alleen rijkelijk haar van den wijn schonk, zelf ook hierin matig blijvend.
‘'t Schijnt’, had de man met de roos gezegd, ‘dat u er plezier in heeft uw gasten 'n indigestie te bezorgen.’
En 't scheen wel dat Laurens 't daar op toelei, want hij lachte listig en mild.
Nu keek Laurens over de akkers en over de weiden, in 'n rijtuig kon je rustig zien hoe de koeien er uit zagen en of ze last hadden van de vliegen, maar Laurens was tevreden met hun glanzende schoonheid en opeens kuste hij Anne in haar hals, die even daardoor opschrikte, doch dan weer in haar loomheid van mooie vrouw terugviel, slaperig door den donkeren wijn, den warmen middag en 't egale beweeg van de koets. Zoodat ze er geen erg in had dat ze de ophaalbrug overreden, die overigens nimmer werd opgehaald.
Hij stapte uit en hielp haar gracieus uit den wagen, het personeel wachtte hem in de hal vroolijk op, ze schenen wel meer vrouwelijk bezoek te hebben gezien. Deze hal was tamelijk nieuw en een kleurige weelde van glas-in-lood, overdadig en bekoorlijk toch als in de Sainte Chapelle, die den zonderlingen restaurateur-architect ongetwijfeld bij dezen profanen bouw voor oogen had gezweefd. In al die luxe van tapijten en geschilderd glaswerk was iets van de melancholie van 'n kerk, er was veel heterogeens, veel gemengds in de herschepping van de oude ruïne tot modern comfortabel huis door den laatsten leerling van Viollet-le-duc, veel onechts. Laurens zei allemaal aardige woordjes tot de bedienden en de vrouwen, hij sprak hun taal naar 't ruwe af en gaf bevel 't avondmaal aan te richten. Hij leidde Anne met 'n kamenier naar haar slaapvertrek, 't was geheel in gotischen stijl tot zelfs de roodmarmeren moderne lavabo en haar breede bed was vol spits snijwerk. Ze wilde niet laten merken hoe deze tooverachtige weelde haar overweldigde en trachtte terug te denken aan Nice en Biarritz waar ze in de meest somptueuse hotels had gewoond, ze wilde iets tegen Pauw zeggen, die naast haar stond en die trachtte te verbergen dat iets van de zelfvoldaanheid van den nieuwen rijke ook hem niet vreemd was.
| |
| |
Geen raad meer wetend met zijn linksche bevalligheid wierp hij haar zoodra het meisje verdwenen, op 't Gothische bed en begon haar gotisch of spits te kittelen en te kussen, zoodat ze klaar wakker werd en bijna ging gillen, wat Pauw weer tot zich zelf bracht en hem zijn hand op haar mond deed leggen. Hij ging en zij wiesch zich. Verscheen eenigen tijd later in sober zwart gekleed, dat zij passender vond bij de voorname schoonheid van den Wickefort, aan de eettafel, waar hij haar ongeduldig wachtte met de krant in de hand en 'n leege whiskyglas voor zich. 'n Lakei nam beide niet meer ter zake doende tijdpasseeringen weg en men diende 'n voortreffelijk hors d'oeuvre op, op schoteltjes die regelrecht uit de Middeleeuwen schenen te stammen. En wijn dronken zij uit gotische kelken. Tusschen de gangen door nam zij de eetzaal op en toonde zich vol bewondering voor de gobelins, die Pauw niet kon waardeeren, doch waarvan de architect de noodzakelijkheid ten sterkste had betoogd. En Laurens dacht: ik wil dadelijk dat lieve vrouwtje 's mijn schilderijen laten zien, 't allerbeste wat de Wickefort herbergt, en hij glimlachte bij 't denken aan haar verbazing om zijn Italiaansche en Vlaamsche schatten, waarom Europa en Amerika hem benijdden. Hij verwachtte zelfs dat ze er hem om verzoeken zou, hij zag haar oogen vragend op hem gericht; er was iets ondeugends om haar mond, toen ze vroeg of 't kasteel ook 'n spook had.
‘Natuurlijk’, braniede hij, ‘'t zou geen fatsoenlijk slot zijn, als 't geen spook had, al is 't maar 'n heel kleintje, maar hier komt 't niet, dit is 't nieuwe gedeelte, laten we maar 's naar den ouden toren gaan’, en hij vertelde haar allerlei overigens bekende bizonderheden van 't kasteel, zoo over 't donkere gat, waar de gevangenen in geworpen werden, op scherpe messen terecht kwamen, doodbloedden of van honger stierven. Het deed hem iets, aan 'n schoone vrouw, die hij in z'n armen hield zulke narigheden te vertellen. Alles kwam prachtig uit nu ze zelf in die richting van den ouden vleugel wilde en hij zegde haar terwijl 't donker werd en 't personeel zich uit den rechtervleugel heenspoedde, over de zwarte Joffer zonder Kop, die hier rondspookte, ze was de vrouw van een der heeren van Wickefort geweest en had haar man met een kemenadejuffrouw verrast, en resoluut als de dames toen waren, sloeg de wettige echtgenoote met 't goede zwaard de overspeligen 't hoofd af. Maar nu moest 't mensch voor straf spoken en nog wel
| |
| |
zonder kop, hoewel sommigen beweerden, dat, wijl ze non was geworden, zij 'n zwarte wijle droeg.
‘Die zwarte muts moet haar niet flatteeren’, voegde Pauw er teeder aan toe, doch in Annes ooren klonk 't als 'n bedreiging, ze was zeer gevoelig voor akeligheden. Toen ze 't kleine trapje opgingen, huiverde zij; 't was er zeer donker en ze schrok toen hij snel op 'n electrische schakelaar drukte en dat moderne licht uit 'n gotische kroon opfloepte. Ook hier lagen zware tapijten.
‘Jammer, dat 't al zoo donker is, maar ik kan je toch nog wel even m'n schilderijen laten zien’, en hij nam haar bij de hand. Ze zweeg. ‘Of interesseert je dat niet erg?’ vroeg hij twijfelend.
En zij met bang vleierige stem, ze had al zooveel gezien: ‘Vind je 't erg als ik eerlijk ben? Ik hou niet zoo van schilderijen.’
Nu zweeg hij langen tijd, er leefden dus menschen die niet van schilderijen hielden, dat was dus hun recht. Hij keek de vrouw aan die hij zoo even nog aanbiddelijk had gevonden. Hij keek haar koud aan, had spijt van zijn heele avontuur.
Ze merkte iets en vroeg angstig: ‘Ben je nu boos?’
En hij even bewogen door 't geluid van haar stem toch weer, die van 'n domme zoetheid was, drukte haar tegen zich aan, dwong haar plaats te nemen op 'n groote gemakkelijke rustbank.
‘Ik heb 't koud’, zei ze.
Hij trok de mooie vrouw zijn jas aan. ‘Je bent toch wel lief’, zei hij, maar zijn liefde was al uit. Hij wilde 't raam sluiten, maar ze duwde hem neer, was angstig in dezen leegen geruischloozen toren. Hij kuste haar op den mond, drukte de slanke tegen zich aan en was weer half verzoend met de dingen.
Opeens hoorden ze de kleine poort beneden in zijn hengsels bewegen.
‘Vreemd’, dacht Pauw, die 't grint voor den toren niet had hooren kraken, ‘wie kan dat zijn?’
De vrouw liet 'n kleine kreet van schrik hooren, dacht aan de verschijning waarvan zooeven sprake was geweest, zoodat Pauw weer zijn hand op haar lippen lei en haar stevig tegen zich gedrukt hield, hij hoorde 'n lichte schred den steenen trap op komen.
'n Moment later stond op den drempel 'n smalle, zwartkrulharige vrouw.
| |
| |
Pauw stond oogenblikkelijk van de bank op en liep op de vrouw toe, welke hij poogde te omhelzen. In booze drift weerde de donkere vrouw hem af en begon in rad Fransch hem de gruwelijkste verweten toe te voegen, te snel dan dat Anne er iets van verstond, behalve ‘sale bête’ en ‘Ferwerdà’. Laurens wilde gekscherend 'n paar woorden in 't midden brengen, de vrouw echter draaide zich om, ijlde de trap af en sloeg de zware poort met onheilspellenden donderslag in 't slot. Laurens wendde zich onthutst tot de sidderende Anne de Vauban.
‘Mijn vrouw’, zei hij vaag, ‘is onverwachts teruggekomen, ze is wat nerveus van de reis. Je moest maar naar bed gaan....’
Ze volgde hem met knikkende knieën, het was 'n lange weg, eer ze bij haar kamer belandde. Hij kuste haar op 't voorhoofd, maar wierp haar niet meer op 't Gotische bed. Hij zei hulpeloos: ‘ik kan d'r ook niks aan doen.’
Toen Pauw, meer dan twintig jaar geleden, in Parijs aankwam, gaf hij zich uit voor 'n berooid edelman. Berooid wás hij, en verder was hij de bastaard van den laatsten bezitter van de Wickefort, die 'n ruïne was met daaromheen liggende zwaar belaste landerijen. Hij werd de erfgenaam. In Parijs liet hij teekeningen zien hoe eenmaal de Wickefort geweest was. Daarover deden zeer interessante berichten de ronde. Hij kreeg 'n invitatie van den baron De Hirsch. Ook zijn dochter Diane wilde graag de teekeningen zien.... Viollet-le-Duc en zijn anarchronistische kunstwerken waren nog en vogue. Diane de Hirsch verloofde zich met den jongen eigenaar der interessante teekeningen en oogenblikkelijk begon de restauratie van den vervallen burcht....
Toen Anne den volgenden ochtend belde in de hoop dat men haar thee met beschuit brengen zou, verscheen niemand. Ze dorst haar kamer bijna niet verlaten, maar door den honger gekweld ging ze naar benede, dwaalde door het slot om de eetkamer te vinden, vroeg aan de bedienden, waar meneer van Wickefort was, de een sprak Engelsch, de ander Duitsch, het personeel was zeer internationaal, maar niemand wist haar antwoord te geven, tot ze 'n meneer gewaar werd in 't zwart, de onderwijzer-gouverneur, die haar met 'n Zeeuwsch accent en met 'n weemoedige vriendelijkheid te verstaan gaf, dat meneer op 't kantoor was. Verwonderd over
| |
| |
die commercieele wanklank in dezen feodalen luister, vroeg ze hem haar 't bureau te wijzen.
Buiten haar wil was ze getuige van 'n gesmoord praten: ‘Je moet je, zoo lang als Mevrouw Wickefort hier is, niet laten zien, Ferry. Je weet, ze mag je niet en meent dat jij me tot noodlottige speculaties verleiden zult.’
Anne klopte en stond in 'n modern ingericht kantoorlokaal. Voor haar stonden Pauw en de man met de roos. Verder op zaten ijverige meisje voor schrijfmachines. Ze werd ellendig hongerig in dat koude licht van 't groote raam, waar hier overigens het licht gedempt binnenviel. Ze zei niets.
Pauw ontroerde toen hij de bleeke vrouw zag. Ferwerda verdween, de heer Van Wickefort kwam op zijn kortstondige geliefde af en zei: ‘Je zult me wel 'n grooten lafaard vinden. Maar je moet hier weg. M'n vrouw wil scheiden. Ik heb 'n chèque voor je geschreven, arme meid, ik kan niet anders, ik mag er niet alles aan wagen.’
‘Ik heb honger’, zei de vrouw trillend.
Pauw schrok even dat 'n zoo frêle wezen honger kon hebben, hij zei z'n secretaris dat hij spoedig terug zou zijn.
Zwijgend zat hij bij haar ontbijt, af en toe vragend of 't haar smaakte. Hij was triest, de hedendaagsche kasteelheer. Hij gaf haar daarna 'n papier, dat haar in staat zou stellen vele jaren zonder zorg te leven.
‘Ferwerda brengt je met z'n wagen weg’, zei hij.
De bediendes droegen haar koffers in Ferwerda z'n prachtigen Italiaanschen wagen. Pauw die haar twee dagen vaak gekust had, gaf haar toen 'n hand. Ferwerda lachte haar bemoedigend toe, maar zweeg, tot ze door de landerijen reden. Zij zat achter bij haar bagage.
‘Met groote heeren is 't slecht kersen eten’, begon hij als om haar te troosten, ‘dat wijf is de schuld van alles. Mal is ze. Ze heeft al meer willen scheiden. Stel je voor in Parijs woonden ze 's winters in 'n prachthuis. Op 'n keer zegt ze, we moesten dat huis van hiernaast er bij hebben, dan hebben we 'n mooiere ingang als we 'n soiree geven, nou toen voelde hij er niet veel voor, maar toen ze jarig was, lag 'n briefje naast haar bord, dat 't huis gekocht was. Maar toen werd ze juist razend: “Jij opmaker!” schreeuwde ze tegen Pauw. Wor daar nu maar wijs uit. Waarom komt u niet naast me zitten?’
| |
| |
Hij stopte en de vrouw die hunkerde naar wat hartelijkheid, nam naast hem plaats. Het gelukte hem in z'n half ruw, half vleiend gepraat haar in weinig tijd weer op te fleuren en bij 't station lachte ze hardop. Toen bracht hij haar per wagen naar Scheveningen terug.
Hij huurde 'n flat voor haar, de bookmaker Ferwerda, hij hielp heur geld beleggen. Hij bleef bij haar wonen, bij Anne de Vauban. Van tijd tot tijd wist hij haar mededeelingen te doen omtrent de scheidingsproceduur van de baronne De Hirsch en Laurens Pauw, heer van Wickefort. 'n Groot deel van hun vermogen kwam aan de barones terug. Kort na de uitspraak vertelde Ferwerda, dat de zoon in Brussel bij 'n auto-ongeluk was overleden.
|
|