‘Je moogt voortaan in Artis niet in de bibliotheek gaan zitten, het is beter dat je in de frissche lucht blijft’.
En ik kreeg het beste dier- en plantkundeboekje mede ter beschermende leering.
‘Gegenstand führt an’.
Op de oogenblikken van zijn komst aan en zijn vertrek van de bibliotheek liep ik Jansen tegemoet en ik kreeg zijn gezellig babbeltje onder vriendelijke oogkoesteringen.
We gingen met Moeder naar een matinée. In de pauze speelden we op den zandheuvel, die aangebracht was voor het te bouwen ethnologisch museum. Daar ravotten een dertig jongens en meisjes van tien tot zestien jaar. Op hun beurt moesten telkens van de twee, één de vlag in top hijschen, terwijl zijn tegenstander dit trachtte te beletten. Haast in hetzelfde oogenblik, dat ik de zege behaalde, sloeg mijn partner de armen om mijn hals en kuste me bezield.
Los rukte ik me en schold ‘dief!’
We holden beiden naar ons familietafeltje terug.
De waarlijk lieve nette jongen deed een hartstochtelijk beklag.
In het bijzijn van groote kinderen had ik hem voor ‘dief’ gescholden, terwijl hij een grapje had gemaakt. Hij vond me een leutig, rond meisje.
Verontwaardigd beklaagde ik me op mijn beurt van wege mijn vrijheidsberooving.
Moeder zorgde er voor, dat ik den knaap mijn verontschuldiging bood, al deed ik het uit trage harte.
Later hoorde ik, dat Moeder voortaan de snaren weer minder strak spande, gerustgesteld door mijn spontanen moreelen afweer.
En op volwassen leeftijd vernam ik, dat het lieve Greetje, van zeer goede familie, naar Zwitserland was gestuurd, omdat haar binnenkort een kind zou geboren worden, met als Vader:
‘Den mooien Turk’.
8 Juni 1934.
(Fragmentje uit ‘Een Meisjesleven’, eerlang te verschijnen in de ‘Wereldbibliotheek’).