De Nieuwe Gids. Jaargang 50
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |
Verzen van Anton van der Stok.Blik uit een vliegmachine.Eerbiedig opgedragen aan W. Kloos. Hoog vliegen wij in onze ronkende machine -
Boven ons: het blauwe spansei van den Vrede,
En in het grauwende, het nevelig-geziene
ligt de woel'ge wereld van den Nood beneden,
Waar menschen, in het Stof geboren, zelfzucht dienen,
zich verliezen in het stoflijk levenswreede,
En nog geen Vrede zegevierend kon ontkiemen
waar verblind de volkeren elkaar bestreden -
Maar als de bergen, die zich blank met sneeuw bekleeden
en verlaten staan in het verworden grijze,
zoo staan er Enk'len in der wereld woeligheden:
Stille Zieners, onbegrepen Levenswijzen,
wier Geesten uit den grauwen Nood, dien zij er leden,
fier omhoog gestegen zijn en sneeuwblank rijzen.
| |
[pagina 379]
| |
Negerchef te Kivu.Met gestamp en helsch gekrijsch en tromgeroffel van de
geitenvelomgorden, stoere volgers, die hem toebehooren,
treedt de slordig-jas-gekleede Negerchef voornaam naar voren,
machtbewust en lachend met zijn hagelwitte tanden;
Hij gebaart een breed saluut en schudt mij forsch de handen,
mij vereerend hoffelijk met zijn geschenken: een ivoren
talisman, die feilloos is, en een korf met kafferkoren -
En hij prijst zijn uitgestrekt Gebied-van-kale-landen
- dat geen blanke blijvend om zijn panterkatten kan bekoren -
met zijn hoornig Vee, dat zich in kralen 's nachts vergaart en
zijne zwaargeborste vrouwen, die, beringd aan voet en ooren,
zeer meegaande zijn en vruchtbaar als de donkerste aarde,
die den boozen geest van ziekte zegevierende bezworen
en een ras van zwarte prachtige onderdanen baarden.
| |
[pagina 380]
| |
Oude koloniaal.Vergeten leeft de Koloniaal, verarmde Veteraan -
die als fuselier op avontuur in rimboestrijdGa naar margenoot+
menig maal zich onderscheiden had - en slijt
en rekt nu in zijn kampoenghuisje zijn vergrijsd bestaan.
Geen oudgedienden komen zooals vroeger bij hem aan,
En de wein'ge vrienden uit dien goeden tijd,
die met wie hij dazend dronk zijn glaasjes pait,Ga naar margenoot+
Ze waren hem in het vergetend-leege voorgegaan;
En hoorend naar het sloome sloffen van zijn oude meid -
donk're vreemde, die hem jarenlang heur zorgen gaf,
die hem heur lichaam bood en hem zoo vreemd bleef toegewijd,
zwijgend, volgzaam als een schaduw - vraagt hij stil zich af
of hij haar zóó zal hooren komen, als de Dood hem spreit,
en hij rusten mag in 't ongenoemd soldatengraf.
| |
[pagina 381]
| |
Tropische maannacht.Ongenaakbaar in haar weidschen hemelluister troont de Maan,
koninklijk om wat door haar Gezag zich klarend openbaarde,
onbewogen, koud voor het verderfelijk gebroei der Aarde
ruig en duister in de gladde Koelte van den Oceaan.
In zijn stug Geweld van Steen staat hoog de opstandige Vulkaan,
goren adem dampend uit de zwavel-krochten van zijn Krater -
Langs zijn onbegroeide flanken flitsend schiet het hemelwater
zilver-speren in de zwarte Vacht van prangend Woud-bestaan.
In het diepgekloofde bergland, waar het levend duister tiert,
door het open Veld, dat wuivend zwoel is van het wassend graan,
sluipt onhoorbaar langs de halmen de gevreesde rooverkrijger,
koning van het nachtlijk roofgediert, de sluwe Koningstijger,
die zijn prooi ontwaart en sprong-gespannen fonkeloogend giert
naar wat bloedwarm siddert in het koude schijnsel van de Maan.
| |
[pagina 382]
| |
Dit is niet het einde.In memoriam Dr. J.P. van der Stok, overleden 29 Maart 1934. Uw Kind'ren waren bij U, aan Uw Sponde,
Vader, in den Nacht van Uw Verscheiden,
toen een eind kwam aan Uw lange Lijden
en Uw gezonken Oogen, die niet konden
zien meer, verstarden in Uw stervensstonde;
toen ook Uwe handen, zoekend beide
rustloos naar wat niet was te onderscheiden,
tenslotte, smal en teer, hun Vrede vonden;
Wij, die Uw uitgeleefd omhulsel zagen,
wit en wezenloos als wij het nimmer kenden, -
dat straks door ons zal worden uitgedragen
om, rustend waar Uw Vaders resten lagen,
enkel Stof te worden in het zichtbaar Zijnde
van dit Leven - voelden: dit is niet het Einde.
|
|