Het antwoord op die vraag zal, meen ik, bevestigend luiden. In bijzaken, door den voortgang van het leven, noodzakelijk wel veranderd, zijn de tachtigers in hoofdzaak het zelfde gebleven. Nu geen verzet meer tegen het vieren van het ondeugdelijke, slechte, geringe, nu wij sedert zoo vele jaren leven te midden onzer ontzachlijk rijke, bloeyende Letterkunde. Dáárin dus verandering. Maar wat aangaat de hoofdzaak: de uit een, zeer diep in het wezen gestadig brandende, warmte oprijzende, zich hoog verheffende, geest-drift voor het schoone, samen met den vasten wil dat schoone in de Letteren te doen gedijen en te doen zegevieren als een der grootste nationale waarden - wat aangaat deze hóófdzaak geen verandering in ons denken en gevoelen sedert vijftig jaar.
Terwijl wij Dr. Moll, den bekwamen Gemeente-archivaris, bedanken voor zijn liefde voor onze Letteren, die hem er toe gebracht heeft de, nu reeds zoo rijk geworden, Letterkundige Verzameling in deze Gemeente-instelling van de Residentie een plaats te geven, en die hem nu weder met zóó veel toewijding deze ten toon stelling heeft doen inrichten, - noodigen wij U uit, Dames en Heeren hier thands aanwezig, zoo wel als de zeer vele die, naar wij hopen, na U zullen komen, de hier voor U uit gelegde stukken en voorwerpen te bezien, van de belangstelling uit, waarvan uw opkomst blijk geeft, en verzwijgen wij niet hoe zeer uw belang stellende blik in waarde voor ons nog zoû vermeerderen indien die doorfonkeld mocht worden door een weinig van den zelfden geestdrift als welke de Letterkundige Beweging van achttien honderd tachtig ononderbroken tot haar doel heeft gedragen.