| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De drie gezusters Brontë: Charlotte, Emily en Anne, Currer, Ellis en Acton Bell en hun familie.
(Vervolg van blz. 185.)
Charlotte's einde.
In November 1854 vatte Charlotte een zware kou, en toen zij daarvan eindelijk was hersteld, en in het begin van 1855 met haar man te Gawhtorpe Hall ging logeeren, werd zij opnieuw ziek.
En van dat oogenblik af ging haar gezondheid gaandeweg achteruit, en den 25den Januari werd zij bedlegerig.
De dokter had haar vermoedens bevestigd, dat zij een kindje moest krijgen, en deze episode wordt door Mrs. Gaskell, in haar Life of Charlotte Brontë, zeer pathetisch verhaald.
Toen men haar vroeg, of zij blij met het vooruitzicht was, moeder te zullen worden, antwoordde zij:
- Later, later misschien.... ik ben nu zoo moe....
De arme Charlotte.... evenmin als haar zusters en broeder bezat zij voldoende levenskracht. De geest was, in tegenstelling tot het zwakke lichaam, geweldig sterk en tot alles in staat, maar de vooze gezondheid van dit geniale gezin werkte altijd tegen.
Charlotte, die van de zes kinderen het nog het langste kon uithouden, was toch niet bestand tegen de eischen van het nieuwe leven, dat zich in haar ontwikkelde....
Haar laatste gedateerde brief was gericht aan Miss Laetitia Wheelwright.
Deze werd den 15en Februari 1855 geschreven, en bevat dit mooie getuigenis over haar huwelijk en haar echtgenoot:
| |
| |
No kinder, better husband than mine, it seems to me there can be in the world. I do not want now for kind companionship in health and the tenderest nursing in sickness.
In het begin maakte men zich niet ongerust over haar, en scheen er geen reden tot bezorgdheid, en schreef men haar onwelzijn voornamelijk toe aan haar toestand.
Maar in de tweede helft van Maart werd zij ernstiger, en het werd duidelijk, dat haar constitutie, die toch nooit van nature sterk was geweest, haar steeds verergerende zwakte niet kon overwinnen. De laatste woorden, die men van haar hoorde, zijn geweest:
I am going to die, am I? He won't separate us, - we have been so happy.
Zij stierf op Paaschavond, 31 Maart 1855, in haar 39e jaar, en werd bij haar moeder, broeder, en drie zusters bijgezet in het familiegraf in de kerk te Haworth.
* * *
Het nieuws van den dood van Charlotte Brontë veroorzaakte weinig sensatie in de publieke pers. In de vijftiger jaren verschenen er veel minder herdenkingsartikelen dan thans in de bladen. Het was eerst Vrijdag, den 6en April, dat The Times in kleinen druk een aankondiging uit de Manchester Guardian overnam:
We regret to announce the death of Mrs. Nicholl, formerly Charlotte Brontë, who under the nom de plume of Currer Bell established a lasting reputation by the publication of Jane Eyre. We have two other novels from her pen, Shirley and Villette, and all are especially distinguished in their power of conception and vigorous portrayal of character. The unfortunate lady, who was the last survivor of a family of six, died on Saturday last, at her father's, Haworth, Yorks.
Charlotte had reeds vier maanden geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, toen haar echtgenoot en haar vader op het denkbeeld kwamen, dat er een biographische uitgave over haar
| |
| |
moest verschijnen, omdat er in de pers verschillende vergissingen waren begaan. Zij vroegen aan Mrs. Gaskell om deze taak te ondernemen. Al eenige weken vroeger had Ellen Nussey haar verzocht te antwoorden op een kwaadaardig artikel in Sharpe, getiteld ‘A few words about Jane Eyre’, maar meneer Brontë zelf kon er niet boos om worden, het was al te belachelijk.
Mevrouw Gaskell, door haar begaafdheid en haar eigen literaire reputatie, was uiterst geschikt om Charlotte's leven te beschrijven, daar zij immers ook veel persoonlijk met haar had verkeerd. En zij begon aanstonds aan het werk, en met groote energie.
Zij bezocht zooveel mogelijk alle plaatsen, waar Charlotte zelf in haar kort leven had vertoefd; zij liet zelfs niet na naar den Black Bull te gaan, en volledige informaties in te winnen aangaande Branwell's gedrag en karakter. Zij correspondeerde met den heer Héger, en zij zond bladzijden vol met vragen aan Ellen Nussey.
Toen het boek gereed was, verscheen het in twee deelen.
De pers ontving het niet kwaad, en de heer Brontë, die thans bijna blind was en er alleen de gedeelten uit kende, die hem door zijn schoonzoon werden voorgelezen, was er ten hoogste mee ingenomen.
Maar het duurde niet lang, of mevrouw Gaskell ondervond allerlei moeilijkheden over haar werk, want het scheen, dat er weinigen waren, die niet om de een of andere reden aanstoot hadden genomen aan het boek.
Bij nader inzien vond de vader het allesbehalve aangenaam, dat er zoo vaak gezinspeeld werd op zijn slecht humeur, dat het bekend werd, hoe hij gewoon was met een pistool op de moors te gaan schieten, het verbranden van kleeren, en dergelijke, waarvan hij beweerde, dat het alles de lasterlijke aantijgingen waren van een dienstbode, die hij had moeten ontslaan.
De heer Nicholls vond, dat hij onverdiend als een koud en verre van liefhebbend echtgenoot geschilderd werd. De Yorkshire menschen kwamen er tegen op als onbeschaafd te zijn uitgebeeld. Alle vrienden van den heer Carus Wilson waren verontwaardigd over de onthullingen van de school te Cowan Bridge. Oud-leerlingen stuurden ingezonden stukken naar de bladen en beweerden, dat het voedsel volstrekt niet slecht was geweest, en dat er
| |
| |
niemand aan typhus gestorven was. Maar het hevigst geïndigneerd waren Lady Scott en haar vrienden. Lady Scott was vroeger Mrs. Edmund Robinson geweest, waar Branwell gouverneur was, en Charlotte had alle wilde beweringen omtrent deze dame, die haar broer vertelde, woordelijk geloofd, en mevrouw Gaskell, op haar beurt, had niet alleen Charlotte geloofd, maar dikte de feiten rhetorisch nog een beetje aan: ‘his pockets were found filled with letters from the woman to whom he was attached.’ Er dreigde een publiek schandaal, en een aanklacht bij de Justitie, en de eerste druk moest worden teruggenomen. In hetzelfde jaar verscheen echter een tweede druk met vele der geïncrimineerde plaatsen gewijzigd.
Echter is en blijft het werk van mevr. Gaskell een der beste en waardevolste biografieën uit de geheele Engelsche literatuur, en staat op één lijn met Lockhart's Life of Scott en Boswell's Life of Johnson als een der klassieke levensbeschrijvingen, die beroemd zijn om hun volledigheid en om de wijze der stofbehandeling. En men mag gerust zeggen, dat Charlotte's bekendheid over de heele wereld stellig voor een groot deel te danken is aan dit uitvoerige en nobele werk. En we mogen het toeval dankbaar zijn, dat Charlotte Brontë een zoo ontzaglijk toegewijde en tegelijk begaafde vriendin heeft gehad.
In hetzelfde jaar, dat haar Leven verscheen, zag ook de laatste van Charlotte's vier romans (of liever haar eerstgeborene) The Professor het licht, hte boek, dat, toen zij haar carrière begon, van uitgever tot uitgever had gereisd zonder succes, slechts elf jaar tevoren.
Van de zes volgende jaren na Charlotte's dood weten wij weinig. De heer Nicholls woonde bij zijn schoonvader tot aan diens dood, in 1861 op vierentachtigjarigen leeftijd.
Over den vader der Brontë's hebben vele dwaze geruchten geloopen. Er is evenwel geen twijfel aan, of hij was in de hoogste mate egoïst, slecht gehumeurd en een querulant. Het beviel hem te Haworth maar matig; op zijn 35e jaar was hij er vrijwel geheel van de bewoonde wereld afgesloten, waar hij geen enkele gelegenheid had om door een geschikten omgang zich geestelijk te ontwikkelen. Bovendien werd hij zeer gekweld door digestiestoornissen, en leed hij al spoedig aan een slecht gezicht.
| |
| |
Op zijn ouden dag werkte de beroemdheid van zijn dochter eenigszins als een verjongingskuur op hem. Hij was ontzaglijk trotsch op haar. Hij was echter nooit een bizonder aangenaam huisgenoot, hij zonderde zich veelal af, in pessimistische overpeinzingen, en men zegt, dat hij niet in staat is geweest zijn zoon Branwell ten goede te leiden door zijn zelfzucht en zijn onverschilligheid.
Na den dood van zijn schoonvader keerde de heer Nicholls, die zeventien jaar te Haworth had gewoond, naar Ierland terug en vestigde zich als heereboer te Banagher, waar hij met Charlotte hun wittebroodsweken had doorgebracht. Na eenigen tijd hertrouwde hij met een nichtje van hem, een miss Bell, en ‘lived happy ever after.’ Hij stierf in 1906, op bijna negentigjarigen leeftijd.
‘Like Jacob’, zegt de heer Sugden, ‘he served a long apprenticeship for the hand of his wife, and when they were married in the end, it is certain that he brought her real happiness.’
In 1873 werd een nieuwe vleugel aan de pastorie aangebouwd, en tot 1928 toe hebben er verschillende dominés gewoond. In 1893 werd er een Brontë Society opgericht, en in een paar kamers werden alle relieken der familie ondergebracht. Maar in 1928 kocht Sir James Roberts of Strathallan Castle, die een groot bewonderaar der Brontë's was, het huis, en gaf het ten geschenke aan de Brontë Society. Alles werd gedaan, om de inrichting zooveel mogelijk gelijk te maken aan den tijd der Brontë's. Elke kamer is van duidelijke aanwijzingen voorzien en goed verlicht.
De opening van het museum geschiedde in 1928, met een lezing van Lord Haldane, een der weinige overgeblevenen, die de Brontë's persoonlijk hadden gekend. Hij herinnerde zich den ouden heer Brontë, in zijn pathetische blindheid te hebben hooren preeken.... maar boven allen rees in zijn geest ‘the frail and unforgettable figure of Charlotte Brontë’, en hoe zij, toen hij nog maar een jongen was, vaak vriendelijk met hem had gepraat.’
Uit vele landen komen jaarlijks de pelgrims dit oord bezoeken, en kostbare giften werden aan het museum afgestaan. In de eerste plaats moet worden vermeld een prachtige collectie, verzameld door Mr. Henry Bonnel van Philadelphia; hieronder behooren de kleine notitieboekjes, waarin de Brontë-kinderen hun
| |
| |
eerste verhaaltjes schreven in het microscopische handschrift, dat ze bijna onleesbaar maakte. Daarbij was ook de eerste novelle van Charlotte, op achtjarigen leeftijd, beginnende: ‘There was once a little girl whose name was Ane.’ Er is ook een brief van Charlotte aan haar vader bij, waarop deze heeft geschreven ‘Charlotte's eerste brief.’ Verschillende manuscripten van Branwell, waarvan Leyland, in zijn boek over hem, gebruik heeft gemaakt. Emily's rozenhouten lessenaar, met memoranda in haar eigen handschrift, en verschillende uitknipsels, met recensies over Wuthering Heights.
De meubelen zijn zooveel doenlijk op de oude plaatsen gezet, en de nieuwe vleugel wordt benut om er de boeken der Brontë's van allerlei aard in te bergen, en voor het plaatsen van dingen, die niet tot de familie Brontë-zelf hebben behoord.
De kerk bestaat niet meer, maar het woonhuis is gelukkig intact gebleven. Volgens een afbeelding maakt het een aangenamen, solieden indruk; twee ramen aan elken kant van de deur, waarheen eenige treden leiden, en daarboven vijf ramen in den gevel.
En thans hoop ik deze studie voort te zetten met een beschouwing over het oeuvre der Brontë's. Over deze begaafde familie te schrijven is niet moeilijk, - maar wèl moeilijk is het, dit in een beknopt bestek te doen! Er is over de Brontë's zóó ontzaglijk veel geschreven, en nóg steeds verschijnen er boeken, artikelen en uitgaven van en over hen, dat men door de veelheid en de verscheidenheid bijna verbijsterd raakt. Want neemt men van alles kennis, dan vindt men het geen gemakkelijke taak, om een keuze te doen: dit wil men niet onvermeld laten, dat dunkt ons jammer om te verzwijgen.... en zoo is overvloed van stof haast nog bezwaarlijker dan gebrek aan stof! Eere echter aan de Engelschen en hun ontzaglijke trouw aan hun klassieken, waardoor het mogelijk is, dat over hen voortdurend nieuwe werken het licht blijven zien.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
(Wordt vervolgd.)
|
|