De Nieuwe Gids. Jaargang 50
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Maandelijksch overzichtOver de grenzen van het heden.Zoodra de op aarde levende mensch zich bewust begon te worden, werd hij gekweld door de twee groote, de wereld beheerschende machten: den levensangst en den doodsangst. ‘In raadselen wandelt de mensch op aard.’ En niemand heeft ooit het hoe en waarom dezer raadselen doorgrond. De mensch is machteloos onderworpen aan zijn angst voor elken volgenden dag, en vooral.... voor den dood. Wat komt er na dit leven? De godsdiensten geven antwoord op deze vraag in velerlei vorm. En ieder kiest daaruit wat hem het rationeelste en aannemelijkste lijkt, en is daar rustig en gelukkig in. Maar de wetenschap, die feiten wil, kan zich niet neerleggen bij metaphysische opvattingen; onvermoeid zoekt en vorscht en speurt zij, en spreekt van de vierde dimensie, en onderzoekt de mogelijkheid van het leven op andere planeten, en neemt experimenten met de dematerialisatie der stof. Maar na afloop der proefnemingen, hoe ontzaglijk interessant deze ook zijn, blijven de geleerden zoo ‘klug als wie zuvor’. Het eigenlijke, het wezenlijke, het ‘het’ ontsnapt aan alle herseninspanning. Wat is het ‘leven’? Wat is de kracht, die het onbezielde en anorganische tot een waarachtige, bewegende werkelijkheid maakt? Die kracht is God, zeggen de geloovigen. Die kracht is de Wereldwil, zeide Schopenhauer, en nam ‘nu hij het levensraadsel had opgelost’, als zegel aan een sphinx, die zich in den afgrond stort. Weer anderen noemen die kracht ‘de fantaseerende wereldgeest’, het ‘wereldbrein’.... maar van die kracht zien wij alleen de gevolgen, maar kennen den oorsprong niet. Men is er thans in geslaagd een stoffelijk mensch samen te stellen door een in de juiste verhoudingen samenvoeging van kool, fosfor, zwavel, calcium, potassium, sodium, magnesium en ijzer, zuurstof, waterstof, stikstof, chloor en fluoor.... maar! aan dit savante | |
[pagina 269]
| |
samenstel van gassen en vaste stoffen ontbreekt nu nog alleen maar ‘het’.... namelijk precies datgene waar het op aan komt.Ga naar voetnoot1) Wij weten thans, dat elk atoom uit een proton bestaat, omringd door electronen, die zich gelijk onze planeten om de zon bewegen, en hoe er dus veel kans bestaat, dat elk atoom een infra-wereld is.... Dit weten wij nu, maar.... tot de eigenlijke kern van alles heeft onze kennis ons nog nooit geleid.... Wat is het leven? ‘Het leven is een uitzondering in het heelal, een toeval, misschien wel een ziekte van onze planeet’, meende de knappe en populaire sterrenkundige Sir James Jeans, om daar later echter weer op terug te komen (en zelfs te zinspelen op leven elders) toen hij begreep het poneeren van ziekte niet te kunnen volhouden, daar een ziekte, die zichzelf bewust is, en bovendien zelf ziektes heeft, ondenkbaar is. Het leven, zeiden de materialisten? Wel, heel, eenvoudig. Op een zekeren dag kwamen toevallig kool, fosfor, en nog zoo het een en ander bij elkaar, en ontstond het leven. Het leven? zegt een geleerde. Electriciteit. Het leven? vraagt een andere geleerde. Radio-activiteit. Het leven? zegt een derde geleerde. Geest, die zich heeft gemateraliseerd. Het leven? zegt een wijsgeer. Verschijning. Het leven? zegt een dichter. Ben droom. En weten wij het nu? Weten wij nu, wat het leven is? Of moeten wij tot dezelfde slotsom komen als Prof. Dr. Ernst Schwalbe, als hij aan het einde zijner studie, getiteld Die Entstehung des Lebendigen zegt: Ignoramus. Ignorabimus....? En als wij nu, na zooveel eeuwen, nog niet weten, wat in zijn diepsten grond het leven hier op aarde is, hoe willen wij ons dan wijs maken, dat wij alles weten van het leven na den dood? Toch zijn er velen, die het weten. Niet alleen, dat er een voortbestaan is, - maar óók, hoe het leven na den dood is ingericht. De theosofen weten het precies, de anthroposofen kunnen het u tot in de kleinste bizonderheden vertellen, en de spiritisten kennen er ook het fijne van. Alleen moet men tegen hun beweringen één bedenking aanvoeren, namelijk deze: hoe komt het, dat alle voorstellingen van het hiernamaals verschillen, terwijl zij, uit den aard | |
[pagina 270]
| |
der zaak, allen exact met elkander zouden moeten kloppen? Er kan toch slechts één waarheid bestaan. En wat hebben wij aan een ‘waarheid’, die slechts wáár is voor den theosoof, den soefist, den anthroposoof.... maar niet objectief geldt voor iedereen, zooals dit wèl het geval is met de wiskunde of de chemie? Over de geheele wereld is men het eens, dat 2 × 2 = 4 en dat water uit 1 deel zuurstof en 2 deelen waterstof bestaat. Maar over het au-delà zijn de meeningen zóó verdeeld, dat, wie nogal veel lectuur heeft, letterlijk verbijsterd raakt, en zijn inzicht in plaats van verhelderen, hopeloos verwarren voelt. Wijlen Kees Meyer, de redacteur van ‘Het Nieuwe Leven’, vermoedde, dat het leven hiernamaals gelijk zou zijn, aan het droomen, dat wij doen in onzen slaap. Heel aangenaam is dit vooruitzicht niet, daar onze droomen veelal zeer onsamenhangend zijn en meestal ongeacheveerd blijven. Maar de heer Meyer bedoelde waarschijnlijk: evenmin als in onze droomen bestaat er hiernamaals ruimte en tijd. Zeer aannemelijk! Maar.. thans lezen wij in ‘Grensgebieden’ (maandblad, gewijd aan psychische en aanverwante verschijnselen) in het Juli-nummer van dit jaar, dat de doodstraf een verfoeilijke wijze is om een mensch naar de geestenspheer te zenden. ‘Hij komt aan, slecht en ongelukkig voor misschien vele maanden lang, enz.’ Hier wordt mir nichts dir nichts het woord ‘maanden’ gebruikt, alsof met deze uitdrukking niet iets ontzaglijk belangrijks werd gezegd. Er is dus in de geestensfeer tijd. En deze tijd wordt onderverdeeld in ‘maanden’ en ‘jaren’, tout comme chez nous. Wij menschen verdeelen den tijd naar zonsopgang en zonsondergang en naar den omloop van de aarde om de zon, enz. en krijgen op die manier, dagen, weken, maanden, jaren, eeuwen. Dus mogen (moeten) wij aannemen, dat er in het hiernamaals óók dag en nacht bestaat? dus ook licht en donker? en wordt daar dus nog altijd gerekend naar aardsche tijdverdeeling?? Vele voorstellingen van het leven na den dood zijn uiterst stoffelijk. Vele jaren geleden lazen wij eens in het Toekomstig Leven, dat b.v. een geleerde ‘een uitgebreide bibliotheek zou vinden, met bustes van zijn afgestorvenen op de kasten’, - dus zoo ongeveer alsof deze geleerde een verdieping hooger was gaan wonen. Maar wat beteekenen ten eerste die ‘bustes van de afgestorvenen’? | |
[pagina 271]
| |
Zijn die ‘afgestorvenen’ degenen, die op aarde gestorven zijn? Dan vindt de geleerde ze hiernamaals persoonlijk terug en behoeft hij zich aldaar niet met ‘bustes’ tevreden te stellen, zooals wij hier genoodzaakt zijn om te doen. Hoogstens kan hij dus bustes verlangen van degenen die hij op aarde achtergelaten heeft, dus van zijn ‘overlevenden’. Doch wat zijn het voor bustes? Zijn ze van brons, van marmer, van gips, of zijn het ‘verbeeldingsbustes’? En zijn boekenkasten, zijn die ‘echt’, en zijn boeken?? heeft men hiernamaals dan hout en papier, en handen om de boeken aan te vatten, en een vloer om de kasten op neer te zetten, en misschien ook een stoel bij den haard, waarin men gezellig kan zitten lezen?? Inderdaad is er aan ‘gene zijde’, volgens de berichten, toch iets stoffelijks. Er zijn bijvoorbeeld ook boomen en bloemen. De ‘overgeganen’ moeten diverse voorwerpen scheppen, huizen, kleeren.... wellicht tijdelijk, maar opdat daardoor een harmonische en geschikte omgeving gecreëerd wordt, waarin zij kunnen leven en werken. (Zie blz. 17 van De weg naar onsterfelijkheid door E.B. Gibbes, met voorwoord van Sir Oliver Lodge, in Nederlandsche bewerking van H.P. van Walt en Ir. F.J. Blom. W.P. van Stokkum & Zn. N.V., 's-Gravenhage.) Dit ‘scheppen’ van den geestgeworden-mensch komt dus eenigszins overeen met de opvatting van Kees Meyer, want een mènsch ‘schept’ óók zijn droomen, waarin alle voorwerpen zeer reëel zijn, met dit onderscheid, dat hij het in zijn aardeslaap onbewust doet, maar hiernamaals door de noodzakelijkheid gedreven, dus met bewusten wil. Het bovengenoemde boek werd, naar men gelooft, door den zeer bekenden Frederic Myers aan de aardsche wereld gegeven door middel van het mediumschap van Geraldine Cummins. Fr. Myers stichtte in 1882 met Prof. Henry Sidgwick, Sir William Barrett en Edmund Gurney de Society for Psychical Research. Hij stierf in 1901. Miss E.D. Gibbes is de vriendin van Geraldine Cummins, en door háár hulp is dit boek tot stand gekomen. Sir Oliver Lodge schreef een voorrede, waarin hij zegt, werkelijk te gelooven, dat deze mededeelingen afkomstig zijn van Frederic Myers. In zijn Phantom Walls schrijft hij zeer verstandig, nooit lyrisch of fantastisch wordend, maar zooveel mogelijk realistisch blijvend, over het leven na den dood. Zijn opvatting, dat er tusschen | |
[pagina 272]
| |
deze twee ‘levens’ vóór en nà den dood slechts phantom walls bestaan, en dat zij eigenlijk ineen loopen, lijkt zeer plausibel. Evenwel zijn opvatting is, dat wij er in ons volgend leven niet op vooruit zullen gaan; immers, wij zullen daar geen hersens hebben, en hoe kan men zonder hersens denken, studeeren, en zich herinneren? Deze vraag wordt echter in het bovengenoemde boek zeer helder en uitvoerig beantwoord, en als men in deze kwestie van ‘positief’ zou kunnen spreken, zouden wij willen zeggen: hier wordt zeer positief gesproken over verschillende vraagstukken, die ons enorm veel belangstelling inboezemen; over den vrijen wil, over de onderbewuste ikheid, over het geheugen, over het bewuste denken, en al dergelijke onderwerpen meer, die ieder denkend mensch bezig houden. Frederic Myers (wij nemen nu maar aan, dat hij dit werk heeft geïnspireerd) zegt dat een mensch zeven staten heeft door te gaan; ook de theosofen beweren dit, maar Myers, in plaats van Aardestaat, Saturnusstaat, Zonnestaat, enz., benoemt zijn verschillende sferen met: de sfeer van de stof; de tusschensfeer; de sfeer der verbeelding, de sfeer der kleur, de sfeer van de vlam, de sfeer van het licht, en de sfeer van het onbegrensde, het tijdelooze. De beschrijvingen van deze sferen zijn zeer aannemelijk. Deze sferen wijzen op een voortdurende evolutie, een steeds aan omvang winnend inzicht, zoodat er een groote kans is om de reden van ons bestaan te ontdekken, en niet langer te gelooven, dat het een ‘doelloos mechanisch drama van afgrijselijke eentonigheid’ zou zijn. Met een, verheven geestelijk hiernamaals maken wij kennis in dit boek: De weg naar onsterfelijkheid. De mededeelingen blijven in hoofdzaak abstract, en onze ‘lagere’ nieuwsgierigheid, om deze maar eens zoo te noemen, over het ‘dagelijksche’ leven na den dood wordt niet bevredigd. Er wordt gesproken van vóórtbestaan, en wij hooren, dat ginds, zooals wij ook wel hadden gedacht, geen lichamelijke pijn bestaat; dat wij geen voedsel zullen noodig hebben, en dat wij er desgewenscht onze begeerten naar genot ‘zonder eenige moeite of strijd’ kunnen bevredigen, maar zóo snel, dat wij al heel gauw oververzadigd raken en naar een nieuw, beter leven gaan verlangen. (Oliver Lodge meende, dat de overgeganen wèl verlangens hebben, maar ze nooit kunnen vervullen, aangezien zij de organen ter bevrediging niet langer bezitten.) Ja! wij zullen in het hiernamaals zelf merken, dat wij de betere soort sigaar, die wij op | |
[pagina 273]
| |
aarde wenschten, aldaar ‘tot vervelens toe’ kunnen rooken. (Blz. 61 van ‘De weg naar onsterfelijkheid’.) Deze informaties strooken met de mededeelingen in de Letters from a living dead man, tot ons gebracht door Elsa Barker. In dit boek wordt gezegd, dat we ‘outre tombe’ alles zullen hebben, wat we wenschen. Verbeelden we ons ‘en pension’ te zijn en biefstuk en pudding te eten, dat zijn we en pension en eten biefstuk en pudding, en zelfs zijn deze niet altijd naar ons genoegen en moeten we er tegen anderen over klagen. Verbeelden wij ons in Londen te zijn, dan zijn we op 't zelfde moment in Londen.... en zoo gaat het in het hiernamaals met alles. De mécanicien vindt er werktuigen, de ijverige vrouw handwerken, en daar het hiernamaals tegelijk ook een hiervoormaals is, kan men er zijn eigen ouders kiezen, wat wel eens gebeurt, als de aanstaande vader en moeder (op aarde) nog niet eens zijn getrouwd....! Maar ook dit boek, dat zoovéél vertelt, vertelt ons toch niets van de preciese manier van verblijf. Zijn er ginds dag en nacht, licht en donker, werk en ontspanning; is er verveling, amusement, muziek, lectuur, gezelschap, afzondering? Ontmoet men er hen, die ons zijn voorgegaan, kan men geliefden opzoeken en vijanden vermijden; zijn daar alle verwijten, alle veeten vergeten, en wordt aan alles wat wij hebben misdaan en wat aan ons werd misdaan, amnestie verleend? of blijft zwart er zwart en wit er wit, en kent men er haat en nijd en jaloersheid en sympathie.... of zijn alle menschelijke hartstochten vereffend, alle idealen verzweefd, alle animositeit opgeheven, en is enkel de liefde gebleven; de verdraagzaamheid, de vergevensgezindheid, omdat men thans alles weet....? of.... Is er een dagkring met geregelde bezigheden, is er ontspanning na arbeid; is er harmonie of gejaagdheid, rust of strijd; resignatie of opstand.... wordt alles genivelleerd.... of moet er nog veel leeds geleden zijn, veel strijds gestreden zijn, en veel gebeds gebeden zijn, wil 't alles met ons vrede zijn?....’ De vertalers heeten bovengenoemd boek een ‘standaardwerk’, en inderdaad mag het ook wel zoo worden genoemd. Wij zouden allen, die belang stellen in het leven na den dood, en wie is er die dit niet doet?, willen aanraden er kennis van te nemen, want onder de ontzaglijke hoeveelheid werken, die er over dit onderwerp zijn | |
[pagina 274]
| |
verschenen (en waarvan wij er een aanzienlijke collectie bezitten) is het in elk geval hoogst serieus en zeer helder, en het is nergens kinderachtig of caricaturaal, zooals b.v. Florence Marryat's bekende boek: There is no death, waarin deze schrijfster o.a. vertelt, dat twee gestorven dochters en een zoon bij hun ouders elke week een muziekavond kwamen houden, of dat een (gestorven) Indiaansche squaw zeer jaloersch was op dames, die zich bemoeiden met haar (eveneens gestorven) echtgenoot. Of in het, eveneens zeer veel gelezen, boek Clothed with the sun, waarin Anna Kingsford beweert God te hebben aanschouwd in de gedaante van een beeldschoonen jongeling. De vertalers hebben er een goed werk aan gedaan, een Hollandsche uitgave in het licht te zenden. Het Engelsche origineel is niet overal gemakkelijk en de belangstelling voor dergelijke boeken is in Nederland enorm. Sinds mijn 15e jaar, toen ik met een vriendinnetje heimelijk het tijdschrift van Roorda van Eysinga las, waarop haar moeder was ingeteekend, heb ik mij altijd hoogelijk voor het vraagstuk van het hiernamaals geïnteresseerd. En ik weet nog, hoe toen het volgende verhaal een grooten indruk op mij heeft gemaakt: Multatuli, in het hiernamaals aangeland, zag zich door een volkomen donker omringd, en altijd bleef hij in duisternis wandelen.... totdat hij begon na te denken, en te beseffen, dat er toch wel een reden voor die ondoordringbare zwartheid moest zijn, - en toen werd het opeens rondom hem licht. Ja, dit overgeleverde verhaal was bij mij het begin van mijn belangstelling en sedert bleef ik zooveel mogelijk kennis nemen van de verschillende uitingen omtrent spiritisme en occultisme, woonde séances bij, enzoovoort. Maar tusschen de vele rubbish, die er voortdurend van de persen komt, staat dit bedaarde, ernstige boek als een baken omhoog, en bevelen wij het met nadruk ter lezing en overweging aan. J.K. - R.v.S. |
|