Tot ik den brief van Edith ontving. Ik had dus toch nog een bloedverwante!
Nu nog kan ik haar verzoek, om op dezen dag en dit uur bij haar te komen, niet vatten. Zij spreekt anders dan ik mij voorstelde; zij doet zelfs anders! Haar optreden is zonder achtergrond.
- Ik verwachtte veel van het leven, hoor ik haar stem weer. - 't Is geweldig stom van me geweest....
- Nu ter zake, Edith, zeg ik met nadruk. - Ik wil weten waarom je mij op dezen dag en dit uur....
Zij strekt haar rechterhand uit om mijn woorden te stuiten.
Ik doe humeurig. Dat kind ook!
- Ik zeg je dat ik veel van het leven verwachtte. Ontzettend veel. Hoe vader en moeder leefden, had ik geen notie van. Geld was er, wist ik, dus alles zou terecht komen. Maar het kwam niet terecht.... Tenminste, niet goed....
Ik voel dat ik kwaad word. Wat scheelt het kind! Van haar onbenullige praatjes word ik geen cent wijzer.
Er wordt gescheld en ineens springt Edith op. Haastig schikt zij haar kapsel en gaat naar de gang.
Ik kijk maar weer naar den regen en het plein. Mijn boord doet pijn en mijn teen voelt een gat in m'n sok. Buiten gaan nog steeds haastige voorbijgangers.
Ik vind deze huiskamer banaal. De gordijnen zijn niet meer dan doorzichtige lappen.
Wat blijft zij lang weg! Eerst hoorde ik gestommel, stappen, zacht praten; daarna stilte. Wat beteekent dat alles?
Als Edith met een ontdaan gezicht weer op haar divan zit en zwijgt, vraag ik met mijn oogen wat al deze geheimzinnigheid beduidt.
Eindelijk breek ik op. Wat gaat mij m'n nicht aan!
- Ga niet, zegt zij opeens, - wat ik je verzoeken mag, ga niet weg.
Het is geen genoegen zoo een nicht te hebben....
- Maar begrijp nu toch eens goed, zeg ik. - Ik haat al die onnoozele dingen; ik vind jouw geheimzinnigheid eigenlijk geweldig belachelijk.
Ik vind mijn eigen woorden irriteerend.
- Ik zal je niet langer in 't onzekere laten, belooft zij. - Als de klok vier slaat zal ik je alles zeggen.