| |
| |
| |
Bibliographie.
Johan Fabricius. De Dans om de Galg. - 's-Gravenhage, 1934. H.P. Leopold's Uitgevers-Mij.
Zooals men weet is dit het derde en laatste deel van de reeds beroemd geworden trilogie, waarvan als eerste en tweede deel respectievelijk ‘Komedianten trokken voorbij’ en ‘Melodie der Verten’ verschenen. Fabricius en Den Doolaard behooren momenteel tot de meest gelezen auteurs. Beiden munten uit als verwekkers van het romantisch avontuur, beide auteurs geven met hun boeken volledige filmscenario's. Heeft een of andere film-exploitatie deze trilogie van Fabricius en ‘Oriënt Express’ van den Doolaard nog niet ingepalmd? Geen buitenlander zal in staat blijken boeiender filmsmulwerk bij elkaar te fantaseeren dan bijv. Den Doolaard met zijn bloedige, verrassende, dubbelverdubbelde avonturenroman ‘Oriënt Express’. Het Venetiaansch avontuur, dat de naneef van Casanova pittores ue en charmant uitbeeldt, is galanter, poëtischer en fataler dan de attaques van hartstocht, moed en liefde waarvan de naneef van Aimard ons zonder blikken en blozen werkelijk laat smullen. Want dit is het typische bij deze talentvolle, vruchtbare auteurs, dat ge meeleeft, ziet en voelt de schoone of ruwe landschappen door hun willige taal uitgebeeld en de avonturen van hun helden gedreven door idealisme, liefde, roem of misdaad.
Het is de niet geringe verdienste van Johan Fabricius, dat hij in ‘De Dans om de Galg’ ons de diepere instincten van den voortvluchtigen Benedetto heeft weten te ontvouwen. Het is natuurlijk zijn beeldende macht, die in staat is ons onder suggestie te brengen van het fatum dat het leven van den componist Benedetto, die zich in Venetië Bussoni noemt, beheerscht. Het verraad dat hij eens zelf pleegde, drukt hem. Gracias, de jonge, raadsel- | |
| |
achtige Spaansche, zal hem eens verraden. Venetië, voor den componist de stad die een liefde beteekent, wordt hem tot kleurig en onvergetelijk visioen in de heerlijke melodieën die hem als met tooverkracht ontspringen. Achter den spiedenden gondelier: verraad. In de heerlijke zangen die hij dicht, Venetië ter eere, mengen zich de dissonanten van zijn intuïtieve angsten voor Gracias en Venetië. Ook in de stad zijner droomen schuilt het verraad. De vloek van het schuldbesef beheerscht Benedetto. Maar nog tijdens zijn leven zal hij het eindelijk weten, dat geen menschenhanden in staat zijn deze pijn van het hart van hem af te nemen. Even schijnt hij aan zichzelf te zullen ontkomen. Den ernst van het mooie Jodinnetje Lea ondergaat hij bijna als een zegening. Zij is te ongerept, hij is niet in staat haar de gehavendheid van zijn gansche bestaan te toonen. Als een zegen eindelijk een vrijwillige dood.
De compositie van deze trilogie is volmaakt. De taal buitengewoon kleurig en in al haar wendingen en schakeeringen toch gemakkelijk aansprekend. De Venetiaansche sfeer is meesterlijk getroffen en de psychologie die in avontuur en verwikkeling tot uiting komt ontegenzeggelijk verantwoord. De stijl, hoe fraai ook, is echter in geenerlei opzicht nieuw. Dit laatste zou nog niet zooveel zeggen, maar zij is ook zeer beslist niet bijzonder persoonlijk. Minus de adjectieven stamt deze uitbeelding toch uit de school van Querido. Waar deze taalhanteering volkomen slaagt, geeft zij romantische tafereelen van leven, natuur en dood, van den dood schrijdend door het leven. Wij zien den gondel sierlijk glijden door het Venetiaansch grachtwater, de wereld van Casanova gaat in een symphonie van kleuren, geheimzinnige gestalten en hun schaduwen langs onze gretige, bewonderende oogen. Johan Fabricius heeft drie zeer mooie boeken geschreven, waarin weelderige landschappen met plastische kracht voor ons werden opgetrokken, waar de schaduwen van misdaad en fatum zich als fantastisch-groote duistere vogels doorheen bewegen en waar de zoete doem der liefde zich vermomt als wisselvallig en roekeloos avontuur. Maar er dreigen gevaren. Fabricius' schrijverstalent weet dit alles te bewerkstelligen met beelden, die, hoe goed zij ook zijn mogen, cliché's zijn van beelden die min of te meer reeds voor voorafgaande generaties tot gemeengoed zijn geworden.
| |
| |
Wanneer ge precies wilt weten wat ik bedoel, dan moet ge eens ‘Jonas’ lezen van Albert Kuyle, een auteur ongeveer van denzelfden leeftijd als Fabricius. Een tweede gevaar en waarschijnlijk slechts voor den aandachtigen lezer te bemerken is de neiging van Fabricius om te vulgariseeren. Men bemerkt dit behalve aan de taalbehandeling - in de laatste gedeelten van ‘De Dans om de Galg’ hinderen slordigheden - aan kleinigheden die de fijnheid van een beschrijving verminderen, een dramatische scène angstig dicht in de nabijheid brengen van het ridicuul melodramatische. Dan werken de hersenen alleen en missen zij de juiste stuwing en rem van het gemoed. Fabricius toont zich in deze enkele gevallen te veel uitsluitend virtuoos ten opzichte van zijn artistiek geweten, dat toch waarschijnlijk het eenige sieraad is waarop een werkelijk kunstenaar prijs stelt.
| |
Dez. Leeuwen hongeren in Napels. - 's-Gravenhage, 1934. H.P. Leopold's Uitg.-Mij.
Direktor Gottfried Sturm komt met zijn reizend circus te Napels. Volgt een levendige beschrijving van den intocht van het circus. Als voornaamste attractie Saul, de éénoogige leeuwentemmer met zijn zestig leeuwen. Vermakelijk is de weergave van de slagers die hun vleeschoffertes maken voor het voederen der wilde dieren. De Sardijn Ferrazzo, later wanneer het Direktor Sturm tegenloopt een der lastigste schuldeischers, krijgt de leverantie. Leerzaam is hetgeen de schrijver ons mededeelt omtrent het dagelijksch wel en wee van zulk een deftig uitzienden opgeblazen circusdirecteur. In zijn circus, temidden van zijn artisten, is hij machtig. Zorgen dreigen. De onkosten zijn hoog, het publiek grillig. De bioscoop: de gevreesde bijna niet te overtroeven concurrent. Hij heeft één doel: den winter door! Cijferen, rekenen, tallooze besprekingen en beslommeringen van den meest uiteenloopenden aard, eindelijk: de première! Toeschouwer is de jonge advocaat Rambaldo Fittipaldi. De jonge Meester in de Rechten bezit om in de juridische wereld vooruit te komen genoeg Italiaansch vuur en bovendien de minstens zoo noodige relatie-zucht en handelsgeest. Aanvankelijk raakt hij echter wat overstuur van de kortgerokte circusrijdsters. Wat het circus brengt is dan ook niet mis.
| |
| |
Direktor Sturm kent letterlijk en figuurlijk het klappen van de zweep. Madame Sylvia speelt, een raadselachtigen glimlach om de lippen, het Oostersch vuur puilt om zoo te zeggen haar oogen uit, om van haar boezem maar geen woord te reppen, terwijl ze dan zoo onderhand mir nichts dir nichts eenige wilde panters streelt, alsof het schoothondjes of getemde minnaars waren. Naderhand is men eigenlijk in de koelbloedigheid van Madame Sylvia een weinig teleurgesteld, wanneer blijkt dat Saul, de leeuwentemmer, het eigenlijke werk doet. Deze zwijgende Saul met zijn 60 leeuwen is de held van het programma. Waar hij verschijnt sidderen niet alleen de leeuwen, maar zelfs de vrouwen. Temmer Saul geeft echter geen krimp. Zijn wereld, zijn doel, zijn eigenlijke leven wordt gevormd door de 60 verscheurende en verraderlijke viervoeters. Hij besteedt zijn beste zorgen aan de ziekte van Mustapha, zijn lievelingsleeuw. Saul, de beroemde Duitsche leeuwentemmer, weet het verwende Napelsche publiek toch te overrompelen. Hij is meer dan de rechterhand van Direktor Sturm, al laat hij zich hierop nimmer voorstaan. Het is voornamelijk aan hem te danken dat er in het begin geld wordt verdiend. Maar tegenover storm, regen en koude is ook hij niet bestand. Saul wordt verraderlijk door den leeuw Sultan, de gevaarlijkste van den troep, aangevallen en krijgt een diepe vleeschwond. De voorstelling wordt afgelast. De koude blijft. Het geld slinkt. Direktor Sturm radeloos. Het publiek moet overdonderd. Saul forceert zich en treedt weer op met Sultan er bij. Er is publiek, maar Saul's sombere voorgevoelens worden werkelijkheid. De publieke belangstelling, kunstmatig opgevoed, vermindert naarmate de koude stijgt. In het bange jaargetijde ondernemen de menschen den langen tocht naar de tent niet. Faillissement dreigt! De jonge Rambaldo krijgt dé kans! Wanneer de crediteuren onder de schreeuwerige aanvoering van Ferrazzo weigeren voedsel te leveren voor de dieren, is het door de
juridische en commercieele politiek van Rambaldo dat zij voorloopig van dit voornemen afzien. Hij weet ze door schitterende manoeuvres steeds weer te imponeeren. Zijn naam begint klank te krijgen, de kranten behandelen uitvoerig de zaak van het circus, waarbij zijn naam als juridisch adviseur herhaaldelijk wordt genoemd. Innerlijk verteert Rambaldo van eerzucht en.... liefdesmart, want hij bemint op hartstochtelijke wijze Grazia, de
| |
| |
schoone dochter van een beroemd rechter, die hem niet zoo lang geleden, toen hij, Rambaldo, nog een niets beteekenend advocaatje was, met minachting en trots had bejegend. Eens zou de groote jurist bemerken wat er in dat jeugdige advocaatje eigenlijk school, dan zou de grijze rechter hem moeten erkennen als gelijke en daarna.... O Grazia! Genoeg, de jonge jurist gloeit dus dubbelop van liefde en ijver en laat niets onbeproefd om het circus met zijn mannen uit de impasse te redden, wat echter niet wegneemt dat het faillissement wordt uitgesproken. De openbare veiling. Rambaldo redt wat er te redden valt. De zestig hongerige leeuwen blijven over. De crediteuren weigeren nu positief om met hun leveranties door te gaan. Zelfs Rambaldo weet ze niet meer met zijn peroraties te verblinden. Geld eischen ze en dat is er niet. De leeuwen brullen van den honger. Immer zwijgzaam doet Saul alles voor zijn dieren wat in zijn vermogen ligt. Op zich zelf slaat hij geen acht. Ten einde raad vraagt Rambaldo in de courant met daverende woorden den burgers van Napels om hulp voor de zestig dieren die dreigen om te komen. De menschen helpen. Er stroomt voedsel naar het circus. Voor weken en nog eens weken, maar die gaan om. De roofdieren brullen. Den ondernemenden Rambaldo loopt het hoofd om en tot over zijn ooren verliefd op de verleidelijke dochter van rechter Guerra, wordt hij noodlottigerwijze op een goeden nacht verleid door de pantertemster Sylvia. De leeuwen brullen! Weer een aanslag in de courant op de dierenliefde van de burgerij. Het vlammende opschrift van Rambaldo's smeekbede luidt: Leeuwen hongeren te Napels. Een paar dagen voedsel. Niets vernietigt Saul's innige hoop de dieren en bloc te verkoopen. Direktor Sturm, eens zoo hoog gezeteld, is onzichtbaar. De nood stijgt. De leeuwen op rantsoen. En masse bestormen de gezamenlijke schuldeischers Saul. Zij vinden hem, als altijd, vlak bij zijn dieren. Zij zinspelen er op dat de leeuwenvellen veel geld
kunnen opbrengen. Saul beseft. Als een tweede burgemeester Van der Werff richt hij zich in zijn volle dierentemmerslengte op, zijn ééne oog rolt. Goed, maar eerst zullen zij nog vreten. De crediteuren verstommen in een vraag. Saul slaat zich op zijn borst: mij zelf! Doch wanneer de nood het hoogst is.... Als een wervelwind stormt de geluksmare over hen, uit den mond van Rambaldo: een kooper van alle zestig leeuwen! Mister Jeffries
| |
| |
uit Buffalo! Happy end van de leeuwen en van den glorieuzen advocaat Rambaldo, die met roem overladen uit den strijd komt en linea recta in de omhelzende armen van zijn zoolang begeerde Grazia.
De gebreken van dit verhaal zijn de volgende. Dat Fabricius naast zijn gewone werk bijv. een luchtig verhaal wil schrijven, valt slechts te loven. Ik was indertijd met zijn ‘Venetiaansch Avontuur’ verrast als met een onverwachts ontvangen geschenk, waar men langen tijd in stilte naar heeft verlangd. De roman ‘Leeuwen hongeren in Napels’ echter pretendeert ernstige karakterontledingen en tracht zelfs dramatische accenten op te wekken. Daarvoor nu is het verhaalmotief te simplistisch en daarvoor zijn eveneens de figuren te veel en passant waargenomen en in overeenstemming hiermede beschreven. Van eenige karakterologische verdieping is nergens sprake. Bovendien wordt in de uitbeelding voortdurend gestreefd naar een zoo groot mogelijk effect. Blijft over een grof filmscenario. Voor de film zal dit wel geen bezwaar blijken. Die slokop verorbert alles wat maar tot sensatie aanleiding kan geven: grof en fijn, melodrama en grootsch kunstwerk. Op die manier kan Fabricius juist met dit boek nog een groot succes behalen. Maar in zooverre een werkelijk goede roman uiting van oorspronkelijke en gevoelige taalhanteering behoort te zijn, schiet dit werk van dezen zeker niet ten onrechte beroemden schrijver op ergerlijke wijze tekort.
| |
Albert Helman. Waarom niet. - Rotterdam, 1933. Nijgh & van Ditmar N.V.
Uit het boek van Helman blijkt, dat hij het eigenlijk tot een misdaad rekent en in ieder geval volkomen nutteloos acht, wanneer een kunstenaar thans niet door middel van zijn arbeid medewerkt aan het maatschappelijk opruimen van het wereldvuilnis, de oude immoreele waarden helpt verbreken en zelf daadwerkelijk zijn medeproletariërs assisteert bij het hakken en houwen, om eindelijk in de oude muren een ingang te verkrijgen, waardoor het uitkomst brengend nieuwe zich toegang zal weten te verschaffen. Het communisme dus. Het is sympathiek van Helman dat hij zoo frank en vrij voor zijn bekeering uitkomt. Het is antipathiek van
| |
| |
Helman dat hij zijn vroegeren (schrijf)kameraad Albert Kuyle in de Groene Amsterdammer van 4 Aug. j.l. min of te meer verraadt. Wat hij van diens stijl zegt is bovendien onwaar. Eens beweerde Helman ergens dat hij het schrijven eigenlijk van Van Schendel en Kuyle had geleerd, de eenigen ongeveer, volgens hem, die dan ook werkelijk schrijven kunnen. Al begreep ik toen onmiddellijk de overdrijving in ieder opzicht van een dergelijke uiting, zij was mij toch heel wat aangenamer dan dit kwaadaardig ‘groene’ geschrijf. Ter zake echter. In dezen roman vulgariseert hij de idee Gods geenszins doordat hij nogal natuurlijk God als personificatie naar het land der sprookjes doet verhuizen. In zijn boek laat een der hoofdpersonen, de vurige communist Jan de Veer, zijn partijliefde zonder de minste aarzeling boven zijn persoonlijke liefde gaan. Volkomen juist. Zoo handelt een betrouwbaar communist. Ronduit gevraagd echter: weet de auteur deze dingen nú eerst? Dit pleit niet voor zijn intelligentie. Zijn boek geeft ons wel een uitstekenden kijk in de meest uiteenliggende revolutionaire gemoederen. De instincten van zeer jeugdige levens worden we van heel dichtbij gewaar; we voelen hun adem, kennen hun wenschen en neigingen en weten hun avontuurlijke verlangens. Van den volwassen communist - man en vrouw - heeft hij ons onvergetelijk gemaakt die bijna vrome koelheid, waarmede zij hun driften temperen en zelf daardoor weerbaar weten te blijven. Wanneer werelden, vreemd aan elkander, een Spanjaard en een Hollander, een communist en een handelsman-met-de-politiek-van-den-dag, tegen elkaar ingaan, tenslotte vertrouwd worden of onverzoend blijven nog tot na dit leven, ontwikkelen zich vanzelf gesprekken die op peil staan, althans wanneer een figuur als Helman aan de touwtjes trekt. Verstandige, zelfs wijze en zeer zeker gevoelige opmerkingen weet Albert Helman te lanceeren. ‘Waarom niet’ is ook een goed boek, omdat het gevoels- en
gedachteleven van Helman op zichzelf belangrijk genoeg is. Voor de zooveelste maal heeft Helman bewezen een goed schrijver te zijn. Voor het eerst echter heeft hij eveneens met meer zekerheid dan ooit te voren ons de verwachting, die wij van hem hadden, ook gedeeltelijk ontnomen. Dit boek beteekent de omwenteling in Helman's leven en liefde. ‘Waarom niet’ had het boek van Holland moeten worden of veeleer wellicht het boek van Europa
| |
| |
En dit wordt het niet, dit verdient het althans niet. Begrijp mij wel: al wordt het in alle talen van de wereld vertaald, al wordt het gelezen tot in den uitersten uithoek van China, het raakt mij niet. Werkelijk Europeesch kan een werk alleen zijn door zijn ‘artistieke’ waarde. De groote kunstenaar ontstijgt zijn vaderland en draagt de etiketlooze naam van zijn kunst. Helman is intelligent, maar niet intelligent genoeg; hij is ruim, maar niet ruim genoeg; hij wil de waarheid, maar de naakte schenkt hij ons niet. Wanneer hij nogmaals een dergelijk tendentieus werk schrijft, hoop ik dat hij tot de uiterste doch noodzakelijke grenzen gaan zal.
| |
Dez. Orkaan bij Nacht. - Rotterdam, 1934. Nijgh & van Ditmar N.V.
Wanneer ge - eenzijdig genoeg - onder een roman uitsluitend het objectieve en boeiende relaas van opeenvolgende gebeurtenissen en avonturen wilt verstaan, de karakterontwikkeling van een aantal in nader of wijder verband met elkander in betrekking staande personen, dan hebt gij, wetenschappelijk gezien, het literair gelijk aan uw kant, maar dit is dan ook alles. Eischt gij dus tout court: de spannende ontmoeting met een verteller, dan kunt ge bij den Helman van dit boek niet terecht. En hebt gij bovendien nog een week lang onder de ban geleefd van een verteller bij Gods of duivels genade, zooals Louis Ferdinand Céline, de grandioze pessimist en vivisector van de diepst liggende geheimen van het menschelijk karakter en lichaam, dan raad ik u naar mijn beste weten aan, het ‘poëem’ van Albert Helman voorloopig tusschen de andere diklijvigheden van uw boekenkast onaangeroerd te laten. Zoover behoef ik echter nog niet eens te gaan. Flaubert, Dostojefski, Thomas Mann, Céline, Slauerhoff, ze zullen de eeuwen door een klasse op zichzelf vormen. Wie een boeiend, kwalitatief Nederlandsch verhaal verlangt, hij zal, mits met selectie te werk gaand, bij auteurs als Johan de Meester, A.M. de Jong, Joh. Fabricius, A. den Doolaard, Antoon Coolen en Maurits Dekker, vogels van zeer diverse pluimage, ongetwijfeld ten volle vinden wat hij begeert. Maar er is iets anders. Kunst laat zich nimmer aan banden leggen. Er zijn aesthetische wetten; in hoogsten zin valt over (kunst)smaak wèl te twisten! Overschrijding van het
| |
| |
formeel aesthetische oordeel, dit laatste als hypothesis gedacht in volmaakte hoedanigheid, beteekent: wansmaak, dus: geen kunst. Deze aesthetische wereld, waarin de kunst zich kan en moet bewegen, is echter wereldgroot, haar inhoudelijkheid ontzaglijk gevarieerd en haar grenzen zijn zeer ver uiteenliggend.
De roman ‘Orkaan bij Nacht’ van Albert Helman beantwoordt wel aan een ruime, maar desniettemin ernstig verantwoord asethetische norm. Zijn lyrisch gecomponeerd liefdeverhaal heeft de hooge charme, de edele motieven van het ontvankelijke en scheppende onderbewustzijn. De allengs zich temperende kleuren van levens-intimiteiten, die voorbij schenen, mengen zich als lokkende onweerstaanbare geuren doorheen de betooverende wierook van een geheiligd nu. Nadat het bijtend zielsverlangen in vervulling is gegaan, meldt zich onweerstaanbaar en dreigend als een gevaar: de herinnering. Van herinnering naar verlangen, van verlangen naar herinnering gaan de schoone, maar eenzame wegen van den dichter. In zijn visioen is het leelijke en liefdelooze der werkelijkheid aan zijn blikken ontstegen. In ‘Orkaan bij Nacht’ werd de liefdedroom van den dichter Albert Helman tot een grijslichte zichtbaarheid. Dit laatste is geschied, omdat de auteur zijn zuiver afgestemd taaiinstrument op bijzondere wijze en met technische bekwaamheid weet te bespelen. En dit is eveneens de reden waardoor ik vermoed, dat veel van zijn werk zich zal weten te bestendigen.
Max Kijzer.
|
|