| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
letterkundige notities.
I.
De literatuur in beeld.
Een der aantrekkelijkste vormen, waarin de literatuur aan kinderen op school kan worden toegediend, is dezen aan hen in beeld voor te zetten. Daarnáást kunnen dan de, tegenwoordig verblijdend-vele uitgaven bestaan, die ernaar streven, de literatuur meer een algemeen goed te maken voor het groote publiek. De 13e druk van Poelhekke's Woordkunst (herzien door Gerard Brom), waarin deze geleerde op duidelijke wijze de begrippen woordkunst, rhythme, epiek, dramatiek, didaktiek, en nog oneindig veel meer, omschrijft, is het bewijs, dat de belangstelling voor letterkunde toch niet geheel door de papegaaienschreeuwen van de jazz is overstemd. Deze uitgave van de energieke, inzichtige, van ouds altijd betrouwbare en hoog-serieuse firma Wolters te Groningen, wordt vergezeld door een nieuwe onderneming: Het nieuwe Nederlandsche proza in novellen (in 4 deeltjes) verzameld door H. Godthelp en A.F. Mirande.
In de inleiding aan hun collega's spreken de samenstellers hun bedoeling aldus uit:
‘Wij beschouwen 't, als literatuur-docenten, als onze belangrijkste roeping onze leerlingen tot geestelijk bewuster levende mensen te maken; geestelijke energieën in hen wakker te roepen door hen met velerlei mensen-in-taal in contact te brengen’.
En terecht klagen zij over den kleinen omvang, die het onderricht in letterkunde in het leerplan der scholen beslaat:
| |
| |
‘In het bitter klein beetje tijd, dat we voor ons literatuuronderwijs in de drie hoogste klassen hebben, kunnen we uit vroegere tijden maar zoo weinig werkelijk doen leven.... Krachtiger en sneller, door de bestaande verwantschap, wordt de geestelijke bewustwording van onze leerlingen bevorderd door met hen door te dringen in de literatuur van schrijvers na 1880; daarom ook neemt de behandeling daarvan bij ons de belangrijkste plaats in’.
Het jaar 1880. Een mijlpaal in de Nederlandsche literatuurhistorie. En een mijlpaal, die werkelijk de grens stelt, tusschen waarachtige letterkunde, en....
Hoe moet men het noemen, wat er vóór tachtig was? toen er gegalmd werd en gegild, gezedepreekt en gesentimenteeld, maar (de weinige goede uitzonderingen niet te na gesproken) niet waarachtig werd gevoeld, niets waarachtig werd uitgedrukt, - toen de ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ nog niet werd geëischt of toegepast, toen valsche beeldspraak en geijkte rhetorische vormen gedachteloos en gevoelloos werden nageschreven, toen een minnaar zijn arm sloeg ‘om de nette leest zijner dame’, en een hevige ontroering zich aldus manifesteerde; ‘vlammen voor zijn oogen, trommelslagen in zijn ooren, kanonschoten in zijn hart’!....!
Beter besef van de waarde der taal, een beter uitdrukkingsvermogen, een beter zich rekenschap geven van wat men gevoeld heeft en zeggen wil, - dit, nevens de eigen productie, - is de groote winst, die de moderne tijden door '80 hebben verworven. En dat dit meer en meer wordt ingezien, is het verheugend bewijs van den, (moge zij langzaam gaan, doch langzaam gaat zeker) geestelijken vooruitgang van Holland.
Maar om thans terug te komen op het prachtige boek: ‘Onze Litteratuur in beeld’ (uitgegeven bij ‘De Sikkel’ te Antwerpen en N.V.P. Noordhoff te Groningen), dat met de uiterste zorg is samengesteld door J. Kuypers en Dr. Th. de Ronde, met medewerking van Dr. J.G. Moormann en D. Wouters, - wij gelooven niet, dat iets beter in staat zal zijn, de liefde voor onze groot-Nederlandsche letterkunde aan te wakkeren, dan deze kostbare, grandiose verzameling van literair materiaal. Wáár
| |
| |
ge dit kloeke deel opslaat, is het interessant, en de samenstellers gaven blijk van hun ruim begrip en hun helder inzicht, door ook portretten en afbeeldingen te geven van andere stroomingen, die invloed hebben gehad op de ontwikkeling des lands, (bouwwerken, schilderkunst, beeldhouwkunst, tooneel, muziek, enz.)
‘Daarom hebben wij het noodzakelijk geacht, de enge grenzen, die de titel van deze platen-atlas ons stelde, gedurig te overschrijden’.... en documenten te toonen der vaderlandsche geschiedenis, de boekenwereld, schilder-, bouw- en beeldhouwkunst, enzoovoort.
En op schitterende wijze zijn de verzamelaars er in geslaagd, hun doel te bereiken: ‘telkens de geest van de tijd, en door de eeuwen heen, onze volksaard uit de veelheid der verschijningsvormen naar voren te brengen.’
En het resultaat is: ‘een (de samenstellers noemen het ‘een bescheiden’, doch dit is waarlijk ál te bescheiden!) overzicht-door-het-beeld van de Nederlandsche beschavingsgeschiedenis, dat boeit van het begin tot het einde.
Men behoeft niet te vragen, hoeveel tijd, moeite, voorbereiding en overleg er toe noodig zijn geweest, om uit het voorhanden materiaal een dergelijke uitstekende en voldoend-volledige keuze te doen, èn hoeveel smaak, verstand en fijngevoeligheid! Dit is een uitgave, die stellig in geen enkele openbare bibliotheek mag (maar weldra ook niet zal) ontbreken, doch ook in private boekverzamelingen zal men prijs stellen op het bezit ervan. Portretten, facsimilés van brieven en handschriften, afbeeldingen van gebouwen, reproducties van schilderijen, boekomslagen, gezichten op feesten en plechtigheden, kaarten van het Nederlandsch taalgebied, foto's van tooneeluitvoeringen, boek-illustraties, landschappen en binnenhuizen, spotprenten, titel-pagina's van tijdschriften, - dit alles en nog veel meer vormt een collectie, zóó belangrijk, dat ontelbaar velen, behalve de school-leerlingen en de studenten in letterkunde, er hun gretige aandacht aan zullen geven. Dit zeer fraaie boek wordt een doorslaand succes.
Dat de hulp der heeren Moormann en Wouters het geheele oeuvre ten goede is gekomen, staat vast voor ieder, die hun zoo geanimeerde en consciëntieuse werkmethode kent, zooals blijkt
| |
| |
uit hun uitgave van Het Straatlied, waarvan onlangs tot algemeen genoegen, de tweede bundel het licht zag. (Uitg. Mtsch. Holland Amsterdam.) Het geeft een zeer bizonder, humoristisch genot dezen bundel te doorbladeren, en telkens oude goede bekenden, met een verteederend gevoel, te herkennen. Deze nieuwe verzameling, óók weder ‘met onvergelijkelijken speurzin en onvergetelijken ijver’ (zooals Dr. Ritter zegt) bijeen gebracht, is in elken huiselijken kring een kostelijk bezit, daar de samenstellers, zonder onnoodige pruderie, er toch zorgvuldig tegen hebben gewaakt, dat er niets scabreus' in werd opgenomen, terwijl de onderverdeeling in verschillende rubieken het overzicht zeer vergemakkelijkt.
N.G.
| |
II.
Naturalisme en romantiek.
Onder dezen titel is een lijvig boekwerk verschenen (J.B. Wolters Groningen-Batavia) van de hand des bekwamen, fijn-inzichtigen, gevoeligen criticus W.L.M.E. van Leeuwen, dien wij méér gelegenheid hadden te waardeeren om zijn kennis, zijn belezenheid, en te bewonderen om zijn volstrekte objectiviteit.
Moet men een criticus bewonderen om zijn objectiviteit?
Is objectiviteit dan niet vanzelf sprekend in een letterkundig beoordeelaar? behoort zij dan niet een integreerend deel te wezen zijner begaafdheid, zijner bevoegdheid? is zij een uitzondering, waar zij regel moet zijn, een quantité, die négligeable is, in plaats van een eerste voorwaarde?....?
Bij den waarachtigen criticus, de eenige, die dezen naam verdient, moeten de eerste en tweede vraag met een volmondig: ja!.... de tweede en derde vraag met een even volmondig: neen! worden beantwoord.
Bij den toevalligen ‘criticus’ evenwel, bij hem, die niet in staat is, zichzelven weg te cijferen voor het boek, dat hij bespreekt.... die zóó boordevol is van manieën, dogma's, vooropstellingen, overtuigingen, dat er in zijn hersens geen plaats over is voor redelijke, bedaarde beschouwing, die met alle geweld wil propageeren, polemiseeren, proselieten-maken, is het precies
| |
| |
andersom. Maar natuurlijk past de naam ‘criticus’ dan ook niet op hem: men moet hem ijveraar noemen of propagandist, polemicus of theoreticus, maar in géén geval is hij, als recensent ‘zuiver op de graat’. Wat zou men zeggen van een dokter, die, alvorens zijn patient te onderzoeken, een rooden, groenen of blauwen bril opzette? En zou men een keurder van b.v. koffie of thee bevoegd achten, als hij, vóór te proeven, een anderen sterken smaak in zijn mond nam: kruidnagel, kaneel of saffraan?....
Welnu, aldus doet de tendentieuse criticus. Hij neemt, alvorens te keuren, kruidnagel, saffraan of kaneel in den mond, - en op gezag van deze condimenten veroordeelt hij de koffie of thee.
De tendentieuse criticus wil in de zuivere literatuur een element mengen, dat er geenszins bij behoort. ‘Al zou men aan brood goud willen toevoegen’, zegt, scherp-juist, Dr. Alfred A. Haighton, ‘dan zou toch iedereen merken, dat het er niet bij paste’.
Zóó is het. Literatuur is literatuur. En géén tractaatje, libel, of propaganda-geschrift. Wie zijn innerlijke opinies wil verkondigen, hetzij religieuse, communistische, ethische, astrologische of pedagogische, doe dit in den vorm van lezingen, voordrachten of brochures, en dwinge het natuurlijke, organisch-gegroeide, niet in zijn vooraf klaar-gezet Procrustus-bed.
Er worden tegenwoordig méér vreemde theorieën over critiek verkondigd, bijvoorbeeld staan sommigen het ‘steeds veranderen’ vóór, met andere woorden: de criticus mag iets den eenen keer leelijk vinden, hetzelfde den anderen keer mooi, en omgekeerd. Kan men op een dergelijken criticus áán? Is hij betrouwbaar? Is zijn oordeel zuiver en juist?
Jazeker! zeggen de bovengenoemden. In zijn jeugd dweepte hij met den schrijver A. Later, het werk van A. overlezende, vond hij het minder dan niets, - en als hij dit eerlijk toegeeft, is hij een goed criticus.
Zeer zeker is het appreciabel, dat iemand indien hij zich heeft vergist, dit ruiterlijk bekent.
Maar.... het komt hier voor den criticus niet op de royale erkenning aan, maar op de vergissing, die hij vroeger beging! Een criticus, die zich kan vergissen, wiens oordeel (hoe jong hij ook mag zijn) niet onmiddellijk en exact is, zoodat hij het later
| |
| |
nooit meer behoeft te herroepen, is geen geboren criticus, maar iemand die door toeval, propagandazin, ambitie, pedantisme, of broodnood zich als criticus opgeworpen heeft. Een criticus kan zich breeder ontwikkelen, maar zijn eens gegeven oordeel moet hij altijd onveranderlijk kunnen blijven handhaven!....
* * *
De heer W.L.M.E. van Leeuwen daarentegen is een literator, die wegens aard en aanleg, goed begrip, uiterste voorzichtigheid, ruim verstand-en-redelijkheid, en een streng-doorgevoerde objectiviteit, een waarachtig criticus verdient te worden genoemd. De heer van Leeuwen is geen partijman, hij brengt geen rechtsche of linksche theorieën in het spel; hij begint niet met vooropzettingen, waaraan de door hem behandelde, schrijvers of richtingen hebben te voldoen; neen, volkomen rustig overschouwt hij zijn stof, die door zijn groote belezenheid en zijn uitgebreide kennis, altijd voor iederen literatuurliefhebber van bizondere interesse is.
De heer van Leeuwen plakt geen van te voren gereed gemaakte etiketten op de auteurs of de literaire stroomingen. Slechts na zorgvuldig onderzoek, na diepe peiling, vermeldt hij het resultaat van zijn speurderstocht; hij is vrij van elke tendenz, hij leeraart niet, hij predikt niet, hij tracht niet zijn subjectieve meeningen ingang te doen vinden: hij laat de dingen zien, zooals zij zijn, en hij doet dit in een zoo helderen, aangenamen stijl, en zoo bedaard en weloverwogen, en zoo volkomen onbevangen, dat men voelt: Aan dezen leidsman kunnen wij ons in volle zekerheid toevertrouwen.
Dat is een prettige sensatie, die helaas, tegenwoordig niet al te dikwijls voorkomt (nu de literaire wereld wel een chaos lijkt van opgewonden stemmen, als bij een jazzband, waar nú eens de drum, dan weer de, steeds tegen den toon áan blazende saxofoon, dan weer de swanee whistle den voorrang eischt! Waar thans de enormiteit gelanceerd wordt, dat een criticus niet een religieus werk bewonderen kan, als hij een socialistisch dito apprecieert! Hebben wij dan nu nóg niet het ouderwetsche standpunt verlaten, wat in de schilderkunst al jaren-lang is opgeheven! dat het onderwerp ‘het 'm doet’, - en dat dus Jozef Israëls in
| |
| |
zijn Ary Scheffer'schen tijd gróóter zou zijn, dan later, toen hij ‘zichzelf’ had gevonden?....
Kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. En al mag deze uitspraak vaak verkeerd zijn geïnterpreteerd en valsch zijn uitgelegd, of op domme of opzettelijke wijze misverstaan (ook de heer van Leeuwen wijst erop, dat sommigen in plaats van individueel ‘individualistisch’ lezen (synoniem met ikzuchtig), zij blijft een der exacte, onaantastbare waarheden, waaraan alle letterkundige uitingen, dienen te worden getoetst, - óók, en misschien vooràl! de critiek, om te weten te komen, of men te maken heeft met een eerlijk, echt, uit de onbewustheid spruitend product, of dat het gewrocht een akelig maakwerk is, voortgekomen niet uit de diepte der ziel, maar uit de buitenschors der hersenen, - géén louter goud, maar een minderwaardige alliage, die niet tegen den tijd, die telkens andere alliages verlangt, bestand zal blijken, zooals het betrouwbare, onvervalschte goud. En men vergete nooit, dat kunst een schepping moet zijn, en geen mechanische arbeid, die.... een ander óók wel zou kunnen doen.
Op blz. 162 van zijn voortreffelijk, en waardevolblijvend werk óók in de toekomst, noemt de heer van Leeuwen verschillende recensenten, die bleven vast houden aan de ‘door Tachtig zoo scherp en waar gestelde eis van objectiviteit’, en die zuiver aesthetisch oordeelen, welke opsomming ons echt een hart onder den riem steekt, en ons hoop geeft voor het verdere literaire leven in Nederland.
Men leze het bovengenoemde boek van den heer van Leeuwen met aandacht en overgave. Iedereen kan er heel veel uit leeren, en menigeen zal er zijn eigen gedachten door voelen verhelderen. Een dergelijk boek is als een cadeau, dat de schenker met ontzaglijk-veel moeite en liefderijke toewijding heeft gereed gemaakt, - laten wij het in dankbaarheid en blijde waardeering aanvaarden!....
J.K.-R. v. S.
|
|