| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (dames-rubriek).
De drie gezusters Brontë: Charlotte, Emily en Anne, Currer, Ellis en Acton Bell en hun Familie.
(Vervolg van blz. 620.)
Tragedies II.
Kort na Emily's dood, bevestigde de dokter, die men had laten roepen, om Anne te onderzoeken, Charlotte's ergste vrees, dat haar jongste zuster leed aan tering, in een vergevorderd stadium, en nog maar een paar maanden kon leven.
In het voorjaar van 1849 leek zij een beetje beter te worden; en men besloot haar met Charlotte en Ellen Nussey voor eenigen tijd naar Scarborough te laten gaan, in de hoop, dat de zeelucht en de afleiding haar goed zouden doen.
Zij verlieten Haworth den 24en Mei, en brachten den nacht door te York; den 25en Mei bereikten zij de zeekust, en den 26e vertoefde Anne een uur aan het strand. De 27e was een Zondag, en de andere meisjes overreedden haar om niet naar de kerk te gaan.
Den Maandag daarop stortte zij weer in; en de ontboden geneesheer waarschuwde, dat het einde nu wel spoedig nabij zou zijn.
Dienzelfden dag, omstreeks twee uur, stierf zij, zeer rustig, en glimlachend verzekerend, dat zij zich zeer gelukkig voelde.
Twee dagen later werd zij begraven op het kerkhof te Scarborough.... de eenige der familie, die niet op den doodenakker te Haworth ter ruste werd gelegd.
Niet lang voor haar heengaan dichtte zij een karakteristieke kleine hymne, waarvan Charlotte zegt, dat het haar laatste literaire uiting was, en die dikwijls werd aangehaald en gezongen in het oord harer geboorte. Laat ik hier een paar coupletten citeeren.
| |
| |
I hoped that with the brave and strong
My portioned task might lie,
To foil amid the busy throng
With purpose pure and high.
But God has fixed another part
And He has fixed it well;
I said so with my bleeding heart,
When first the anguish fell.
Then let me serve Thee from my heart,
Whether thus early to depart
En zoo bleef Charlotte, nadat zij Branwell, Emily en Anne had zien sterven, alleen met haar vader op de pastorie....
Zij was toen zevenentwintig jaar.
| |
Beroemdheid.
Currer Bell's tweede roman Shirley werd, spoedig na de goede ontvangst van Jane Eyre aangevangen, maar gedurende den verschrikkelijken tijd der ziekte en den dood van haar broeder en zusters, moest deze arbeid telkens worden onderbroken. Hij werd in October 1849 uitgegeven.
Dit boek heeft duidelijke kenmerken van de zorg en de zenuwspanning, waaronder het werd geschreven, en het derde deel, beginnende met het hoofdstuk, dat tot titel draagt: The Valley of the Shadow of Death, maakt den indruk, alsof het veel later geschreven is dan de twee vorige.
Shirley had ook een groot en onmiddellijk succes, vooral onder het publiek der noordelijk-landelijke bevolking, en wie het boek thans leest, wordt direct getroffen door de eerste tooneelen van den roman, die even nieuw als aantrekkelijk zijn.
Dominé's waren nog niet veel in Engelsche romans voorgekomen, behalve dan om daarin met den grootsten eerbied te worden behandeld, en de eerste woorden van dit boek:
| |
| |
‘Of late years an abundant shower of curates has fallen on the North of England......’
trekken aanstonds de aandacht, ofschoon sommige menschen, waaronder Charles Kingsley, maar matig waren ingenomen met deze beschrijving.
Het karakter van de ‘whimsical but noble girl’, Shirley Keeldar, was door Charlotte ontleend aan het type van haar zuster Emily.
Zooals ik een vorige maal reeds mededeelde, het was deze roman, waardoor Charlotte's identiteit voor het geheele publiek werd onthuld. Een persoon, geboortig uit Haworth, thans te Liverpool woonachtig, las het boek, en herkende het landschap en eenige der dommé's en was ervan overtuigd, dat het door niemand anders kon geschreven zijn dan door iemand uit Haworth. Maar wie was daartoe in staat, behalve de stille, schuwe dochter van dominé Brontë, die, zooals men wist, zich met letterkundigen arbeid bezig hield? Aldus werd het geheim bekend, eerst in het Noorden van Engeland, en toen in Yorkshire, waar iedereen er zich mee vermaakte, en niet het minst de beide dienstboden in de pastorie Tabby en Martha, (want sinds de f 6000, die Charlotte voor Jane Eyre en eveneens voor Shirley ontving, was er een betere toestand in de pastorie ingetreden (en de dominé's, die er zich blozend in verblijdden, dat zij thans onsterfelijk waren gemaakt. Charlotte Brontë was een beroemdheid geworden, en de afglans van haar faam scheen over Haworth. Groote menigten menschen kwamen van alle kanten aangereden, om het verborgen genie van aangezicht tot aangezicht te kunnen aanschouwen. En dat bleef zoo voortduren: men woonde den kerkdienst bij, alleen maar om de schrijfster en haar vader te kunnen gadeslaan; en ofschoon Charlotte-zelf te bescheiden was om zich op deze plotselinge bekendheid te beroemen, haar vader was er trotsch op en er enorm mee ingenomen, en alle bezoekers, die kennis kwamen maken met zijn befaamde dochter, werden zeer vriendelijk door hem ontvangen.
In November 1849 bracht Charlotte geruimen tijd te Londen door. Zij verbleef aldaar bij mevrouw Smith, de moeder van haar uitgever, te Westbourne Place, en werd door haar behandeld met een reverentie, welke haar verlegen maakte, doch de hartelijke wijze, waarop zij welkom werd geheeten, deed haar alleraangenaamst aan, en het comfort in de Londensche woning was een weldaad voor
| |
| |
haar, die gewoon was aan de Spartaansche levenswijze te Haworth, het eenvoudige eten en de koude, dampige steenen vloeren.
In den loop van haar toenmalig verblijf was het dat zij kennis maakte met Thackeray, die altijd een soort van afgod voor haar was geweest en eveneens met den Duke of Wellington, aan wien zij in vereering den tweeden druk van Jane Eyre had opgedragen. Thackeray zelf verhaalt van deze ontmoeting:
I saw her first just as I rose out of an illness from which I had never thought to recover. I remember the trembling little frame, the little hand, the great honest eyes. An empetuous honesty seemed to me to characterize the woman. Twice I recollect she took me to task for what she held to be errors in doctrine. She spoke her mind out. She jumped too rapidly to conclusions. She formed conclusions that might be wrong, and built up whole theories of character upon them. New to the London world she entered it with an independent, indomitable spirit of her own, and judged of contemporaries, and especially spied out arrogance or affectation, with extraordinary keenness of vision. She was angry with her favourites, if their conduct or conversation fell below her ideal. Often she seemed to me to be judging the London folk prematurely: but perhaps the city is rather angry at being judged. I found an austere Joan of Arc marching in upon us, and rebuking our easy lives, our easy morals. She gave me the impression of being a very pure and lofty and high-minded person. A great and holy reverence of right and truth seemed to be with her always.
Het was ook tijdens haar verblijf in Londen, dat haar vriendschap met Miss Harriet Martineau begon. Misschien is vriendschap hier niet het precies juiste woord, want het schijnt steeds of Charlotte door Harriet Martineau een beetje overweldigd werd, - ‘that strange, restless, intolerant personage’, met haar koudwaterkuren, haar proefnemingen met een modelboerderij in Ambleside, en haar onderzoekingen omtrent het mesmerisme, dat toen in de mode kwam.
Charlotte kwam bij Miss Martineau logeeren in haar woning in het Lake District, en steeds door onderhielden zij een levendige
| |
| |
correspondentie. Miss Martineau was bezig aan een roman, waarvoor zij graag wou, dat Charlotte een uitgever zocht; maar aan hun vriendschappelijke verhouding kwam een einde, toen Charlotte doodelijk beleedigd werd door een critiek van Miss Martineau op Jane Eyre, en ondanks dat deze alle moeite deed om den band weer aan te knoopen, wilde Charlotte er niets van weten. (Misschien was zij blij, dat er aan Harriet's overheersching een einde was gekomen.)
Charlotte keerde naar huis terug, om Kerstmis in de pastorie te kunnen vieren...... doch het moet wel een treurig feest zijn geweest met haar vader alleen, en dit voor den eersten keer......
In 1850 ging Charlotte logeeren bij de Nussey's in Brookroyd. In Januari van dat jaar verscheen G.H. Lewes' aanval op Shirley in de Edinburgh Review, die Charlotte's geestigen brief tengevolge had, waarin zij schreef:
I can be on my guard against my enemies, fout God deliver me from my friends!
Later in 1850 begaf zij zich voor de derde maal naar Londen; gedurende dit verblijf poseerde zij voor George Richmond, die het beroemde portret van haar schilderde, hetwelk zich thans bevindt in de National Portrait Gallery, waaraan het vermaakt was door den heer Nicholls, Charlotte's echtgenoot.
Het is hier de plaats om een woord in te voegen over de Haworth'sche hulppredikers. De bevolking van deze plaats was voortdurend sterk toegenomen, en sinds 1838, toen dominé Brontë over de zestig was, werd hem een hulpprediker toegestaan.
De eerste heette William Weightman, van wien het schijnt, dat het geheele huisgezin veel heeft gehouden. Hij was vol vriendelijke attenties voor de jonge meisjes in de pastorie, en hij wordt in de brieven van Charlotte aan Ellen Nussey dikwijls op grappige wijze voorgesteld als Miss Celia Amelia. Hij schijnt bovendien de eenige vreemde te zijn geweest, wiens gezelschap Emily kon verdragen. Hij lijkt een aangenaam mensch: ‘bonny, pleasant, light-hearted, good-tempered, generous, careless, fickle and unclerical’; dit zijn de adjectieven, door Charlotte in 1841 op hem toegepast. Hij stierf in September 1842, kort voor de tante der meisjes, Miss Branwell, terwijl Charlotte en Emily in Brussel waren. Branwell Brontë noemde hem zijn besten vriend, en de heer Brontë vervaardigde
| |
| |
voor hem een grafrede, die werd gedrukt en verkrijgbaar gesteld voor de somma van...... 30 cent.
Zijn opvolger heette James William Smith, die door Charlotte aan de kaak werd gesteld als Mr. Malone in Shirley. In 1844 schreef Charlotte aan Ellen Nussey:
Mr. Smith be hanged! I never thought very well of him, and I am much disposed to think very ill of him at this blessed minute.
Daarna kwam er een Mr. Grant, door Charlotte beschreven als Mr. Donne, dominé te Whinbury in Shirley. (Mr. Bradley van Oakworth is de heer Sweeting van Nunnely.) De laatste hulpprediker was Arthur Bell Nicholls, die een jaar jonger was dan Charlotte, en later haar man werd. Hij was de Macarthey in Shirley.
De heer Nicholls, verlegen van natuur, maakte zich, naarmate men hem langer leerde kennen, ook meer en meer bemind, en allen moesten zijn sterling qualities tenslotte waardeeren.
In Juni 1851 ging Charlotte wederom in Londen logeeren, nu om de Tentoonstelling te zien in Hyde Park. Thans merkte zij ten volle wat het wil zeggen beroemd te zijn en te worden gevierd. Zij maakte kennis met verschillende vooraanstaande personen; de Earl of Carlisle, de markies van Westminster en Lord Ellesmere; ook zag zij Rachel tooneelspelen.
Charlotte schreef aan haar vader over haar successen op de bescheidenste wijze. De interessantste gebeurtenis was voor haar de avond, waarop Thackeray een lezing hield. In de pauze bracht Thackeray de beroemde ‘Currer Bell’ in kennis met verscheidene zijner vrienden, en aan het eind zijner lezing, kwam hij naar haar toe, en vroeg haar meening erover.
(Dit voorval is later door haar vereeuwigd in Villette, als Paul Emanuel aan het slot van zijn voordracht vraagt aan Lucy Snowe: Qu'en dites-vous?)
Toen Charlotte wilde vertrekken, zag zij tot haar groote ontsteltenis, dat al het publiek aan weerskanten van de zaal zich had geschaard, om haar een doortocht te laten, alsof zij het een of andere vorstelijke personage was. Wij lezen deze episode bij Mrs. Gaskell met geamuseerd genoegen!......
(Wordt vervolgd.) Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
|
|