| |
| |
| |
Maandelijksch overzicht
Letterkundige notities.
Menschen onder schijnwerpers.
Ressuciter dans l'être humain la bête et le dieu.... c'est que le mime fait au pied de la lettre. C'est sa propre chair qu'il a affranchie de la maladresse, de la lourdeur péniblement apprises par l'homme social; il a retrouvé la course effarée du jeune faon, les bonds gracieux du chat, les sauts effrayants du singe, l'élan fulgureux de la panthère.... et en même temps cette fraternité avec l'air, avec l'espace, avec la matière invisible, qui fait l'oiseau et qui fait le dieu....
Gabriël Mourey (Fêtes foraines).
Het artiesten-leven der ‘kunstenmakers’, zooals men ze vroeger noemde, - ‘menschen onder schijnwerpers’ is de, veel teekenender en juister tegenwoordige benaming, - met zijn sportief en gevarieerd voorkomen, heeft het publiek altijd geïnteresseerd. Dit zoo openlijk geleefde en toch voor bijna iedereen mysterieuse bestaan!
Het wekt daarom verwondering, dat er over het circus en het cabaret betrekkelijk zoo weinig boeken geschreven zijn.
Romans! ja, natuurlijk! romans in overvloed, waarvan de meeste ons echter meer een ‘romantisch’ dan een ‘realistisch’ kijkje achter de schermen gunnen. Een zeer gunstige uitzondering maakt hierop het boek van Leo Ott, verschenen bij de N.V. Uitg.-Mtsch. C.A.J. van Dishoeck te Bussum. ‘Mensen onder schijnwerpers’ is een roman ‘waar men wat aan heeft’, omdat de auteur blijk geeft, zijn onderwerp degelijk te hebben bestudeerd, en hij dus geen fantasie geeft, maar ‘levende beelden’.
Maar standaardwerken, waarin men zich volledig over het artiesten-bestaan renseigneeren kan, zijn er weinige, en biographieën van ‘beroemde’ circus-kunstenaars zoo goed als in 't geheel niet. (Een uitgave als over den clown Grock is een zeldzame uitzondering.)
Het zou zeker interessant wezen als een circusdirecteur zijn ervaringen eens te boek stelde, en de gewone terughoudendheid
| |
| |
liet varen, om ons de mysteriën te onthullen en de historie te verhalen, en de keerzijde te laten zien van het leven, waarvan wij tot nu toe alleen de voorzijde kunnen aanschouwen.
Het heeft stellig een jaar of negen geduurd, eer ik genoeg kennis had opgedaan en stof verzameld had, en mijn roman De groote Voltige durfde gaan schrijven. Toen echter had ik van verschillende circus-directies op Scheveningen toestemming gehad om repetities bij te wonen, geheele avonden achter de coulissen door te brengen, zoo lang ik wilde te vertoeven op het opstelterrein of in de dames-kleedkamers, en de stallen ongehinderd te mogen bezoeken.
Ik had dus gelegenheid, verschillende dingen op te merken, die men anders niet ziet, een goed inzicht in de werkelijke toestanden te krijgen, vragen te stellen, die door de artiesten-zelf konden worden beantwoord, gesprekken te voeren, en toe te luisteren bij verhalen en bij het mededeelen van technische bizonderheden.
Toen leerde ik de ijzeren volharding, het onuitputtelijk geduld, de onvermoeide energie, de taaie doorzettingskracht der artiesten bewonderen, voor wie het woord ‘dat kan niet’, niet schijnt te bestaan.
‘Entre l'adjectif possible et l'adjectif impossible’ l'artiste a fait son choix: il a choisi l'adjectif impossible.
C'est dans l'impossible qu'il habite; ce qui est impossible, c'est ce qu'il fait. Il se cache où on ne peut pas se cacher; il passe à travers des ouvertures, plus petites de son corps; il s'établit sur des supports trop faibles pour supporter son poids; il exécute, sous le regard même qui l'épie, des mouvements, absolument invisibles; il se tient en équilibre sur un parapluie; se blottit, sans être gêné, dans un violon; et surtout et toujours, il s'enfuit, il s'évade, il s'élance, il s'envole....’
Het is of de artiesten zich, als aan een fanatiek noodlot, overgeven aan hun taak. Zij klagen niet, zij vragen niet, zij aarzelen niet, - zij doen.
Hun leven is, aan den eenen kant, bont en vol afwisseling, aan den anderen kant zeer eng en monotoon. Zij doorreizen vele landen, maken met ontzaglijk veel menschen kennis.... maar hun geregelde, eentonige arbeid gaat aldoor voort, alsof zij machines waren, door een onbarmhartigen motor gedreven.
| |
| |
Zij hebben veel menschenkennis, en vooral veel talenkennis, maar weinig wat men noemt ontwikkeling, ofschoon er natuurlijk uitzonderingen bestaan. Ik hoorde bijvoorbeeld wel van artiesten, die veel en ernstige lectuur hebben, en een kleine bibliotheek verzamelden op het gebied van costuumkunde, ethnographie en folklore; en één was er, een Duitscher van origine, die grondig Engelsch was gaan leeren, om Shakespeare in het oorspronkelijk te kunnen lezen.
Hun kennis der meest verschillende talen is verwonderlijk, en nóg verwonderlijker de wijze, waarop zij er gebruik van maken. Uit de talen kiezen zij de woorden, die het kortst en het snelst hun bedoelingen kunnen verduidelijken. Zoo prijzen zij nooit anders dan met het woord: brav! brav! Zij zeggen vlak daarop: Down! of: Ready? en spreken van hun salaris als de ‘touche’.
Met het grootste gemak vallen zij van de eene taal in de andere en spreken zonder het zelf te merken Italiaansch, Fransch, Duitsch en Spaansch door elkaar, met nu eens een woord Russisch, dan weer Engelsch ertusschen.
De vrouw van den circus-directeur Pierre Althoff, met wie ik zeer dikwijls praatte, sprak Italiaansch met haar kleine nichtje Rossi, het dochtertje van den olifanten-dresseur van dien naam; vlak daarop zeide zij in het Duitsch tegen haar dochtertje Adele, dat deze den kleinen hond moest weghalen, die op de barrière lag, en die gevaar liep een trap te krijgen van de in de arena oefenende paarden, en riep tot een jongen artiest, die zijn paard liet knielen dat gevaarlijk naar één zijde overhelde: Prends garde! en tegen mij zeide zij: Je suis fatiguée, nous avons répété le numéro des cinquante chevaux.
Deze gemakkelijkheid van conversatie met iedereen, van welken landaard hij ook zij, kenmerkt elken cosmopolitischen artiest.
Het is interessant het oefenen der kinderen in het circus gade te slaan. Er bestaan nog de overdrevenste voorstellingen, waarbij men zich verbeeldt, dat het uit-rekken, zelfs het breken van ledematen zoowat tot de gewone bijkomstigheden behoort. Wanneer men echter weet, dat kinderen van een jaar of vijf al uit zichzelf gaan ‘meedoen’ en spelenderwijze vele kunsten leeren: buitelingen maken, springen, ton-loopen en dergelijke, dan begrijpt men tevens, dat aan de soepele lichaampjes niet veel geweld
| |
| |
behoeft te worden aangedaan, om ze ‘lenig’ te maken. Circuskinderen hebben een atavistischen aanleg om ‘kunsten te maken’; zij loopen ‘voor de pret’ op hun handen over de barrière, voltigeeren met alles wat zij in handen krijgen, en zijn van jongsaf met paarden vertrouwd. Begint de oefening echter in ernst, dan staan zij onder streng régime; zij leven vaak op diëet, en moeten stipt de bevelen van hun leermeester opvolgen.
Over het algemeen heerscht er onder de artiesten sterk een geest van kameraadschap. Zeer zeker bestaat er een esprit de concurrence, maar dit is misschien meer nog een soort van eerzucht dan een werkelijke jaloerschheid. En bovendien, het voortdurend levensgevaar, waaraan zij bloot staan, brengt gewoonlijk een verbroedering te weeg, die afgunst buitensluit, en het verlangen elkaar steeds te evenaren, zoo niet te overtreffen, kweekt een gezonden wedijver, en hierdoor is tevens te verklaren, dat de toeren steeds zwaarder worden.
De artist, die het eerst een salto mortale te paard uitvoerde, werd als een genie beschouwd; vóór zijn nummer trad de directeur in de arena, om het publiek er goed attent op te maken, welk een zeldzaam schouwspel hun wachtte.... en thans? een artiest, die dezen sprong te paard niet zou kunnen maken, zou beslist als een minderwaardige worden beschouwd en nergens een engagement kunnen krijgen.
De opinies over het ‘kermis-volk’, zooals men de artiesten met een grooten verzamelnaam dikwijls nonchalant hoort noemen, houden in, dat men hen zonder eenig verantwoordelijkheidsgevoel waant te zijn, dat zij er maar ‘zorgeloos op toe leven’ en zelfs onzedelijk zijn in de hoogste mate. Niets is evenwel minder waar.
Zeker! de artiesten zijn luchtig in hun levensopvattingen; ze zijn los van geld, en spelen en dobbelen graag. Zij zien er ook weinig tegen op, ‘er stil van door te gaan’ als een contract hun niet bevalt. Maar onzedelijk?.... met eenig nadenken begrijpt men toch zelf wel, dat een artiest moeilijk zeer onzedelijk kan zijn! ten eerste omdat hij een zoo zwaar, lichamelijk vermoeiend leven leidt, dat daardoor vanzelf de brute hartstocht geen mogelijkheid heeft van bestaan, en ten tweede, omdat loszinnigheid tijdens de uitoefening van hun beroep een direct levensgevaar
| |
| |
zou beteekenen. Zelfbeheersching, een absoluut bedwang van het zenuwgestel is een eerste vereischte. Het is hetzelfde geval als bij een sportsman: zoolang deze in training is, wordt elk exces hem vanzelfsprekend verboden, en moet hij zoo sober mogelijk, bijna ascetisch leven, - en een artiest is immers voortdurend in training!
Het spreekt vanzelf, dat er op dezen regel uitzonderingen bestaan, maar volgens de uitzonderingen mag men een geheelen stand niet beoordeelen. Bij de meeste artiesten treft men nog patriarchale zeden aan, en velen van hen leiden een gelukkig huiselijk leven.
Jolig, monter, gezellig van natuur, pronklievend, praatlustig, pretlustig, - zóó heb ik de artiesten leeren kennen, en men treft bij hen niet per sé meer ondeugden aan dan bij welken anderen stand in de maatschappij.
Eén eigenschap is aan haast alle artiesten eigen, en dat is een zekere bijgeloovigheid.
De heer W.H. ten Hoet Parson, die de allerinteresantste levensondervinding heeft opgedaan, eenigen tijd met een circus te reizen en daarin zelfs met een nummer op te treden, waarbij hij verbluffende staaltjes van rijkunst vertoonde, vertelt daaromtrent aardige bizonderheden in een brochure, getiteld: ‘Geloof en Bijgeloof in de Circuswereld’ (uitgave van den Dienst voor geschiedkundige en folkloristische opzoekingen van Brabant, Oud Koornhuis 12, Brussel).
‘Het bijgeloof’, zegt de auteur, ‘is in deze wereld zoo vast ingegroeid, dat men het niet meer als bijgeloof voelt en erkent, maar als een noodzakelijk, integreerend deel van hun leven.’
Een artiest zal nooit zakenpapieren op een bed leggen, dan ‘gaat het Geschäft slapen.’
De eerste entrée moet absoluut aan een vrouw worden verkocht. Komt een man het eerst, dan verzint de caissière een smoesje om hem even te laten wachten.
Een varken brengt ‘reuzemazzel’ aan; vele circussen houden er dan ook een varken op na, zelfs Sarrasani deed het. Ze waarborgen veel bezoekers, veel geld, veel geluk.
Maar als bizonder fortuinlijk wordt het beschouwd, wanneer men, met de wagens onderweg, een begrafenisstoet tegenkomt!
| |
| |
en menschen die zeer gevoelig zijn in het dagelijksche leven, juichen bij het passeeren van een lijk!
Een artiest zal nooit verzuimen op de plaats, waar hij gevallen is, driemaal met de hand te slaan.... en zoo vertelt dit merkwaardige boekje nog meer dingen, die, als komende van een oog-en-oor-getuige, hoogst belangwekkend zijn.
Wie een indruk wil krijgen van het vie foraine verzuime niet, het zich aan te schaffen; het laat weer eens een heel anderen kant van het circus-leven zien, en niet een der minst interessante. Het werd ook goed geschreven, en is verlucht met foto's, naar eigen opnamen van den schrijver.
Ook het reeds hierboven genoemde boek van Leo Ott beveel ik in de algemeene belangstelling aan. In zijn werk laat de auteur al zijn karakters recht wedervaren, hij brengt afwisseling in de persoonlijkheden, zoowel als in de gebeuringen; hij geeft ons een uitstekend inzicht in de nummers, en laat ons het drukke, woelige leven der artiesten een pooslang intiem medemaken.
In zijn werk brengt hij ook een leeuwentemster op den voorgrond; er zijn meer mannelijke dan vrouwelijke temmers; de laatste verkiezen meestal honden, vogels, katten, apen, en munten uit in wat men noemt dressage artistique. Er zijn temsters van wilde dieren, die het worden omdat zij de zuster, vrouw of dochter van een dierentemmer waren; anderen verkiezen dit métier uit vocatie, en zóó stelt Leo Ott zijn Mary Handrock-Breitmann aan ons voor. We krijgen een voortreffelijken indruk van deze dressuur, en machtig suggestief is het tooneel van den vervaarlijken kop van een leeuw, die de dresseuse nadert met onafwendbare gewisheid.
Zooals ik al zei, het boek ‘Mensen onder schijnwerpers’ is boeiend van het begin tot het einde, en geeft een enorm interessanten blik op het artiestenleven. Het zal ongetwijfeld vele lezers trekken, en de vondst op het laatst, dat een artiest de eer van zijn beroep boven zijn passie stelt, is overtuigend van waarheid. Ik kan dit werk met warmte aanbevelen, daar het heusch meer ‘realiteit’ dan ‘romantiek’ bevat! Ik heb het met het meeste genoegen gelezen.
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
|
|