De Nieuwe Gids. Jaargang 50
(1935)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 576]
| |
Verzen
| |
[pagina 577]
| |
Waroeng.Ga naar margenoot+Onder heilige Waringinboomen,
waar het in de Schaduw koel kan zijn,
heeft hij weer zijn ouden tampat ingenomenGa naar margenoot+
met zijn pikoelan met lekkernij'n.Ga naar margenoot+
Keurig, onnavolgbaar in zijn zorgen,
heeft hij zijn versnaperingen uitgestald;
Altijd rustig en bezadigd, van den morgen
af volhardend totdat de Avond valt
Zit hij voor zijn pisangs en djeroeken,
klappernoten en gedroogde visch,
voor zijn koffiepot en kleffe glibberkoeken,
waaromheen gezoem van vliegen is;
Zit hij bolgebuikt ineengedoken,
puffig achter wasem van zijn waar,
onverstoorbaar zijne strootjes op te rooken,
op zijn kalen kop wat sprietjes haar,
Monsterend zijn klanten, die daar hurken
en zich zelf bedienen op den grond,
waar ze uit kopjes dampigzwarte koffie slurpen
en genietend smakken met den mond
van het zoete, dat zij vingerpikkend
eten, tot ze er van verzadigd zijn
en, zich suf gevoelend, in de middaghitte
lui en languit zich te dutten vlij'n.
| |
[pagina 578]
| |
Soendaneesche vrouwtjes.'s Avonds in het schijnsel voor de bioscoop
is er druk en lest geloop
van veel vrouwtjes, soendaneesche,
die met hun gepoederd Wezen
en hun welgevallig en uitnoodigend gebaar,
met hun glad-gepomadeerde haar
en hun baadjes, saroengs, van zoo bonte kleur,
in bedwelmenden tjempakageur
aandachttrekkend trachten te imponeeren
schuwe en schichtigblikkende europeesche heeren,
'wijl zij, met hun lach en leut en groetjes
van hun glunderfijne poppensnoetjes,
zich bewegen elegant en losjes
op hun kleppende en klappende slofjes.
Dieper in de donkere Kanarielaan
klampen zij ondeugend europeesche heeren aan,
pogend hen met velerlei aanhalerijtjes te bekoren,
die, in duister ongezien zich wanend, hooren
hoe nu achter hen de soendaneesche vrouwtjes gaan,
verder volgend in de donkere Kanarielaan,
zich bewegend elegant en losjes
op hun kleppende en klappende slofjes.
| |
[pagina 579]
| |
Keeren in dat eene....Menschen worden eindlijk wijs na bar ontberen -
Als de kluisters van weerbarst'ge Onwetendheid
Slaken eens na Eeuwen van vergeefschen Strijd -
Als ontdaan van d'ouden Last van menschelijk begeeren
Zij verklaard het diep-in nooit geleerde leeren,
dat tot Meesters hen van Dood en Leven wijdt
en zij, komend uit den Kruisgang van den Tijd,
schaduwloos ontkruisd zich tot het Eeuw'ge keeren,
Dat hen heeft gewekt en levens-lang deed zwerven
doelloos schier van d'eene Kust tot d'and're Kust,
onbevredigd om het onbegrepen Derven,
dat zich nimmer werd zijn lichtend Doel bewust -
Tot zij eindelijk na duizenderlei Sterven
keeren in dat Eene en Eeuwige tot rust.
| |
[pagina 580]
| |
Van onze mensch-geboorten af.God, van onze mensch-geboorten af
bleef Uw Leven in ons branden -
O, tot aan de Stilten van ons Graf
hieven wij onrustig onze handen,
vragend en hervragend om de Rust,
die ons koestrend op zou heffen
uit de Hel van last en leed en lust -
Om opnieuw in klaarheid te beseffen,
dat wat eenmaal levend is geweest
zich verreinend voort blijft branden -
Dat door 's Levens Stofbrand eens de Geest
zich ontdoen wil van die Banden,
Die ondraaglijk werden; en dat Die
Geest door die gestage Schrijning
zich verklarend tot Uw Harmonie
zich bevrijdt van Herverschijning
in der Wording wereldlijk Tumult,
dat - waar slechts de Zielen droomend zijn en
Zielsvervulling zich in Droom vervult -
zich verdelgend, eenmaal zal verdwijnen!
| |
[pagina 581]
| |
Ontmoeten?Aan mijn Kind. Zeker zullen we eens elkaar ontmoeten
Als wat scheiden deed ons weer verbindt -
Waar ik U als Vader zal begroeten
blijven wij vereend, voor goed, mijn Kind!
Veel wat ik verwierf werd mij ontnomen,
Wat voor U ik moeizaam heb gegaard -
Wat van Uwe Liefde is gekomen
bleef mij veilig in mijn hart gespaard.
Vraag niet wat het was, dat ons deed scheiden
in den Kruisgang van ons Zijn op Aard -
Eens wordt van dit onbegrepen Lijden
ons de diepre Zin geopenbaard.
In Vertrouwen en ons-Zelf-vergeten
wordt de Hoop, die in ons bleef, vervuld -
Waar wij eens ons onafscheidlijk weten
is geen Twijfel meer en scheidt de Schuld.
Dat wat ons vervreemden deed en vreezen,
Wat ons hart deed krimpen in zijn Nood,
Ach, het zal voor ons onwerklijk wezen
als bevrijd wij worden van den Dood.
Heb geduld, mijn Kind, en weet te beiden
dàt Beleven, waar Geluk ons wacht -
Eenmaal zullen we er als Ingewijden
dankbaar worden tot elkaar gebracht.
| |
[pagina 582]
| |
Zwervers gebed.Zie, zijn handen zijn tot U gevouwen,
Vader, zegen Uw verzworven Zoon!
Laat hem zoo van 't Leven blijven hou'en,
dat door U werd levenswaard en schoon.
Laat hem verder dolen langs Uw wegen
met zijn last, eenzelvig vaak en stug -
Dat wat hij van U heeft meegekregen
brengt hem toch weer eens tot U terug.
Hoe ook smaad hem trof, zijn hart geschonden
en zijn eer hem, weerloos, werd onteerd -
Wat door hem in Tegenspoed gevonden
bleek van U en bleef hem ongedeerd.
Vader, doe hem zóó zijn Leed genezen,
Laat hem zóó zijn Last in U verstaan -
Leidt hem door de lout'ring van zijn Wezen
waar hij zwervend verder moge gaan.
| |
[pagina 583]
| |
Verzoening in een ver bereiken?Is er toch Verzoening in een ver Bereiken,
Is er vordering, die dringt door tegenstand?
Zal er toch, in wat er kwam en ging, Verband
en in wat vernietigd werd Bestemming blijken?
Zal van deze Zondekust de Ellende wijken,
waarop menig edel Streven is gestrand?
Zal de Waanzin, die den Mensch in Tweedracht bant,
ééns voor ál, zijn bloedigroode Vanen strijken?
Zullen Zij, die uit het Eene voortgeschreden,
In hun Kracht gerijpt en in den Geest ervaren
- door geen twist meer noch door Twijfel overmand -
zich vereenend uit den Dool van hun Verleden
duurzaam om hun Eenheid-in-dat-Eene scharen,
Meesters worden van de Toekomst van hun Land?
| |
[pagina 584]
| |
Als de lente....Als de Lente zacht ontwaakt
en Uw hart wordt, ongerust,
door iets vreugdigs aangeraakt,
dan ben ík het, die U kust....
Als ge tusschen bloemen gaat,
zelf een blije bloem gelijk:
lentebruid in bruidsgewaad,
dan ben ík, die naar U kijkt
En U, kijkend, stralen doet;
dan ben ík het, die U leidt,
vóóraan in den voorjaarsstoet,
naar Uw feest van Zaligheid,
Feest, dat éénig is op Aard,
waarin bloesemvreugde is,
zóó, dat gij aan mij bewaart
onvergetelijke heugenis.
| |
[pagina 585]
| |
Lente-tamarinden.Ik loop langs vreemden weg te dwalen
en speur den geur van oostersch loof en hout....
Het Land ligt loom in Zonnestralen,
bestoven met zijn Stof van avondgoud.
Ik loop, verdwaald, langs tamarinden,
die mij verrukt van vroeger droomen doen
En tracht een Lente weer te vinden
in teeder tamarinden-loovergroen.
Er gaat iets licht-gelukkigs leven,
dat door het loof van tamarinden ruischt;
Het schijnt daar in de Lucht te beven
waar Stof van goud het in de Zon bestuift....
Ik ga verdwaald weer Lente vinden,
die droomend ik in dezen Avond speur;
Ze strijkt uit loof van Tamarinden
zoo licht in d'eenzaamheid als bloesemgeur.
| |
[pagina 586]
| |
Onweer in de tropen.De Vogels vluchten laag langs riet en veld....
Het Onweer nadert over sawahs, die vergrauwen;
Verlaten in het blazend Windgeweld
staan kopgeheven de onraadspeurende Karbouwen.
Het bliksemflitst en knettert keer op keer,
Het kraakt in bamboebosch en kreunt in bamboehagen....
Daar striemt de Regen scherp zijn geesel neer
en barst het Onweer los in barsche donderslagen.
Een dos-à-dos waadt spattend door den Vloed
van wild en woelig slik langs overstroomde wegen;
Zijn kreupel-trekkend paard houdt de koetsier
met moeite en vreezend roepen aan de teugels tegen,
waar bij de brug, die hij nog over moet,
zich stort, onstuimig wassend, de Rivier.
| |
[pagina 587]
| |
Regenzon.Voor Alona. Het Zonlicht zilvert in den regen;
Ik zie mijn tuin door glinsterdraadjes
van regenzon en zonneregen
zoo vol verrukte bloemgelaatjes;
Ik zie de boompjes, die verlegen
staan voor coquet-gekraagde planten,
die spinnewebben-blousjes dragen
met zilverig gesponnen kanten;
Ik zie beminnelijk als prinsjes,
wat afgezonderd, mijn chrysanten
En verderop de Zonnebloemen,
die stijfjes doen als afgezanten;
En dan die and're, zoo charmante,
zoo vlinderige Vlinderbloemen,
die teeder-mauve en elegante
naast die parmant zich ridders noemen;
Ik zie mijn rozenstruiken blozen
om rozenroerende gesprekjes,
die fluist'rend zij te voeren lijken
als echte schalksche lachebekjes;
Ik zie het vonken in hun oogen,
Ik zie het bloeien op hun wangen,
Ik zie door alle glinsteringen
hun bibberende bloemverlangen;
Ik zie het zilv'rig, droom-bevangen,
hoe rillig ze in hun welig Wezen
verrukkelijk gelukkig glanzen
in Regenzon en Zonneregen.
|
|